Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/6.1:6.1 Inleiding
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/6.1
6.1 Inleiding
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De centrale vraag van dit hoofdstuk luidt: welke procedurele waarborgen heeft het EHRM ingelezen in artikel 8 EVRM? Conform de eerdere hoofdstukken wordt ook in dit hoofdstuk bezien in hoeverre deze procedurele eisen van toegevoegde waarde zijn ten aanzien van de procedurele eisen van de artikelen 6 en 13 EVRM.
Om deze vragen te beantwoorden zal worden ingegaan op het volgende. Anders dan de absolute rechten in de artikelen 2 en 3 EVRM, mag het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privé- en familieleven wel worden beperkt. Mits deze beperking voldoet aan de in het tweede lid genoemde criteria. Heeft deze beperkingsmogelijkheid consequenties voor de procedurele eisen die het Hof onder artikel 8 EVRM inleest? Is het Hof strenger ten aanzien van de procedurele eisen die het onder de absolute rechten als het recht op leven en het folterverbod formuleerde? Hoe verhoudt de ruime margin of appreciaton zich tot de procedurele eisen van artikel 8 EVRM? Wat is de reden voor het Hof om procedurele eisen te formuleren? Is de toets aan deze procedurele eisen vooral afhankelijk van de omstandigheden van het geval? Of kunnen ook meer algemene toepasbare principes worden afgeleid uit de EHRM-jurisprudentie? Verder kan artikel 8 EVRM een rol spelen in gezinsherenigingszaken en uitzettingszaken: gelden hier ook procedurele verplichtingen? En zo ja, vertonen deze verplichtingen overeenkomsten met de procedurele waarborgen van artikel 6 EVRM? Hoe verhoudt dit zich dan tot de principiële uitsluiting van artikel 6 EVRM op het vreemdelingenrecht?
De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt. Allereerst volgt de achtergrond van artikel 8 EVRM (paragraaf 6.2). Ten tweede volgt het zwaartepunt van dit hoofdstuk waarin ik aan de hand van een zestal materiële rechtsterreinen de ‘proceduralisering’ van artikel 8 EVRM uiteenzet (paragraaf 6.3). Ten derde ga ik in op artikel 8 EVRM in relatie tot artikel 6 en 13 EVRM (paragraaf 6.4), gevolgd door de beantwoording van de vraag tot welke nationale actor de procedurele plichten zich de facto richten (paragraaf 6.5) en de conclusie (paragraaf 6.6). In lijn met de vorige hoofdstukken zal ook in dit hoofdstuk, waar mogelijk, een verband worden gelegd met de procedurele eisen van de artikelen 6 en 13 EVRM, de artikelen 2 en 3 EVRM en artikel 1 EP EVRM.