Einde inhoudsopgave
Douane- en Accijnswet BES
Artikel 2.66
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
16-10-2013, Stb. 2013, 413 (uitgifte: 25-10-2013, kamerstukken: 33637)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-10-2013, Stb. 2013, 413 (uitgifte: 25-10-2013, kamerstukken: 33637)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
1.
De inspecteur is bevoegd aan lijfsvisitatie te onderwerpen:
- a.
personen die aanwezig zijn in of op de terreinen van toezicht, bedoeld in artikel 2.62;
- b.
personen die zich bevinden in of op een buiten de BES eilanden komend vervoermiddel of dit vervoermiddel juist hebben verlaten, waarbij personen die zich in de territoriale zee, de aansluitende zone en de maritieme binnenwateren ophouden, worden geacht zich te bevinden in een vervoermiddel komend uit een plaats gelegen buiten de BES eilanden;
- c.
personen die zich bevinden in of op een naar een plaats buiten de BES eilanden vertrekkend vervoermiddel of die zich naar een zodanig vervoermiddel begeven;
- d.
personen die zich bevinden in een handels- en dienstenentrepot of die een handels- en dienstenentrepot juist hebben verlaten;
- e.
personen die zich bevinden in een douane-entrepot, dan wel in, op of onder een gebouw, erf, terrein of vervoermiddel waarin of waarop tijdelijke opslag van goederen is toegelaten, alsmede personen die een zodanig douane-entrepot, terrein, erf, gebouw of vervoermiddel juist hebben verlaten; en
- f.
personen die zich bevinden in een fabriek of accijnsgoederenplaats, waarin goederen zijn opgeslagen die aan de heffing van accijnzen zijn onderworpen, of personen die juist een dergelijk pand hebben verlaten.
2.
Op vordering van de inspecteur zijn reizigers, daaronder mede begrepen de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, gehouden onverwijld hun plaats- of vervoerbewijs te tonen.
3.
Personen die aan lijfsvisitatie worden onderworpen, zijn op eerste vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.
4.
Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:
- a.
het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel;
- b.
het verwijderen van de bovenkleding, teneinde deze aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen;
- c.
het uitwendig en inwendig schouwen van de openingen en holten van het bovenlichaam, zonodig met de daartoe benodigde ontkleding;
- d.
het geheel ontkleden en het uitwendig schouwen van het lichaam;
- e.
het onderzoek van het onderlichaam; onder onderzoek van het onderlichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam; het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
5.
Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen die, indien zij geen arts of verpleegkundige zijn, van hetzelfde geslacht zijn als de persoon die aan de visitatie wordt onderworpen.
6.
Tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam van degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, wordt pas overgegaan na toestemming van een ambtenaar die daartoe bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, is aangewezen.
7.
Onder lijfsvisitatie wordt mede verstaan het onderzoek met behulp van apparatuur waarmee door kleding van de betrokken persoon kan worden gekeken.
8.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het geheel ontkleden of tot het onderzoek van het onderlichaam en met betrekking tot de apparatuur waarmee door kleding van personen kan worden gekeken en het gebruik daarvan. Hierbij kan worden bepaald dat het vierde lid niet van toepassing is bij het gebruik van deze apparatuur.