[verweerder in reconventie] noemt in zijn conclusie na cassatieberoep als datum van het arrest 13 juli 2015, maar er is geen arrest van die datum tussen partijen gewezen. Wel is er een arrest gewezen op 13 juli 2005. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het jaartal 2015 op een kennelijke verschrijving berust, waar het jaartal 2005 is bedoeld en zal genoemde conclusie in zoverre verbeterd lezen.
Rb. Noord-Nederland, 01-12-2021, nr. 197422
ECLI:NL:RBNNE:2021:5164
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
01-12-2021
- Zaaknummer
197422
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2021:5164, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 01‑12‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Hoger beroep, Proceskostenveroordeling, Op tegenspraak)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2021:1094
Uitspraak 01‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Medewerking verkoop strook grond? Aanbiedingsplicht?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/197422 / HA ZA 20-41
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN,
zetelende te Groningen,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de RUG,
advocaat: mr. E.E. van der Kamp te Leeuwarden,
tegen
[verweerder in reconventie] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [verweerder in reconventie],
advocaat: mr. A.A. Westers te Groningen.
1. De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 4 augustus 2021;
- -
de conclusie na cassatieberoep van de RUG;
- -
de conclusie na cassatieberoep van [verweerder in reconventie].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in reconventie
De vorderingen inzake de verkoop van de strook grond
2.1.
De rechtbank heeft in voornoemd tussenvonnis overwogen dat de vorderingen van de RUG in reconventie onder (f) en (g) naar hun aard en strekking nauw samenhangen met (de uitkomst van) de cassatieprocedure en dat partijen daarom, gelet op het tussen partijen gewezen arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2021, in de gelegenheid zullen worden gesteld om een conclusie na cassatieberoep te nemen, waarbij zij zich kunnen uitlaten over de gevolgen van het oordeel van de Hoge Raad voor de hiervoor genoemde vorderingen. Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na cassatieberoep genomen.
2.2.
De RUG heeft bij conclusie na cassatieberoep, samengevat, het volgende aangevoerd. Met de verwerping door de Hoge Raad van het cassatieberoep tegen het arrest van het hof van 4 februari 2020 is dit arrest onherroepelijk geworden en daarmee ook hetgeen het hof daarin over de onderhandelingsplicht heeft overwogen. Uit het arrest van het hof volgt dat de RUG, voor zover op haar een onderhandelingsplicht met [verweerder in reconventie] rustte, daaraan op juiste wijze invulling heeft gegeven, er geen overeenstemming is bereikt en de RUG de onderhandelingen terecht heeft afgebroken. Met toewijzing van vorderingen van de RUG onder (f ) en (g) komt vast te staan dat [verweerder in reconventie] jegens de RUG geen aanspraak (meer) kan maken op (onderhandelingen over de koop van) de strook grond en dat hij om die reden geen beslag meer op de strook grond kan leggen.
2.3.
[verweerder in reconventie] heeft bij conclusie na cassatieberoep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het gerechtshof heeft in zijn arrest van 4 februari 2020 het vonnis van de rechtbank van 21 maart 2018 in conventie bekrachtigd, voor zover het betreft de afwijzing van de vorderingen van [verweerder in reconventie] om, samengevat weergegeven, (i) voor recht te verklaren dat de RUG op grond van de bijzondere voorwaarden van de notariële akte van 31 maart 1998 gehouden is om de strook grond aan [verweerder in reconventie] aan te bieden, (ii) de RUG te verbieden om de strook grond aan een derde te verkopen en/of in eigendom over te dragen en (iii) de RUG te gebieden om de strook grond aan te bieden en na aanvaarding en overeenstemming de RUG te veroordelen tot het aangaan van een koopovereenkomst en medewerking aan de levering van de strook grond. De resterende vorderingen van de RUG in reconventie zien echter op iets anders, namelijk de verplichting voor de RUG om in onderhandeling te treden met [verweerder in reconventie] over verkoop van de strook grond. Die onderhandelingsplicht is door het hof aangenomen in zijn eerdere arrest van 13 juli 20051.en wordt, anders dan de RUG stelt, niet bestreken door kracht van gewijsde van het arrest van 4 februari 2020. Om die reden moeten de resterende vorderingen onder (f) en (g) worden afgewezen.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.
De resterende vorderingen van de RUG in reconventie onder (f) en (g) zien op het geven van verklaringen voor recht dat de RUG, enerzijds, niet verplicht is om opnieuw met [verweerder in reconventie] in onderhandeling te treden over de verkoop van de strook grond, en, anderzijds, dat de RUG niet verplicht is om de eigendom van de strook grond aan [verweerder in reconventie] te koop aan te bieden dan wel daarover met [verweerder in reconventie] te gaan onderhandelen wanneer de RUG het voornemen heeft tot het overdragen van de [botanische tuin] dan wel de eigendom van de [tuin], althans het kadastrale perceel [nummer perceel] of een gedeelte daarvan (inclusief de strook grond).
2.6.
Dat op de RUG niet de door [verweerder in reconventie] gestelde aanbiedingsplicht rust, is met het arrest van de Hoge Raad definitief komen vast te staan. Verder stelt de rechtbank vast dat de onderhandelingsplicht van de RUG jegens [verweerder in reconventie] al eerder onderwerp van geschil is geweest. Het hof heeft in zijn arrest van 13 juli 2005 hierover, samengevat weergegeven, overwogen dat in de omstandigheden van het geval van de RUG mag worden verwacht om met [verweerder in reconventie], zo hij dit wenst, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid in onderhandeling te treden omtrent eventuele verkoop en levering van de bewuste strook grond.
2.7.
Vervolgens zijn partijen in 2016 daadwerkelijk met elkaar in onderhandeling getreden over de verkoop van (een gedeelte van) de strook grond. Die onderhandelingen hebben er niet toe geleid dat de RUG een aanbod heeft gedaan dat [verweerder in reconventie] heeft aanvaard. In vervolg hierop heeft de RUG bij brief van 9 januari 2017 aan [verweerder in reconventie] te kennen gegeven dat een einde is gekomen aan het onderhandelingstraject en dat zij zich geheel vrij acht de strook grond aan een derde te koop aan te bieden.
2.8.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 24 januari 2018 - onder 4.10. en 4.12. - overwogen dat de RUG aan haar onderhandelingsplicht tegenover [verweerder in reconventie] heeft voldaan. Hiertegen heeft [verweerder in reconventie] in hoger beroep niet (met succes) gegriefd en dit is ook niet onderwerp van het cassatieberoep geweest. Dit oordeel heeft dan ook gezag van gewijsde tussen partijen, in die zin dat dit rechtens tussen partijen heeft te gelden. Bij die stand van zaken heeft de door het hof aangenomen onderhandelingsplicht als vervuld te gelden en kan [verweerder in reconventie] naar het oordeel van de rechtbank geen aanspraak meer maken op onderhandelingen met de RUG over de verkoop van (een gedeelte van) de strook grond.
2.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de reconventionele vorderingen van de RUG onder (f) en (g) integraal toewijzen.
Kosten inmeten en bepalen van de kadastrale grens
2.10.
De rechtbank heeft in het vonnis van 20 januari 2021 bepaald dat de vordering van de RUG tot betaling door [verweerder in reconventie] van de kosten van het inmeten en bepalen van de kadastrale grens, een bedrag van € 2.085,00, met de daarover verschuldigde wettelijke rente, toewijsbaar is en dat de definitieve toewijzing hiervan zal plaatsvinden bij het eindvonnis in reconventie. Die beslissing volgt hierna in het dictum.
Realiseren erfafscheiding
2.11.
In het vonnis van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank verder bepaald dat de vordering van de RUG jegens [verweerder in reconventie] tot medewerking aan het realiseren van een erfafscheiding wordt afgewezen en dat de definitieve beslissing hierover bij het eindvonnis in reconventie zal worden gegeven. Ook die beslissing volgt hierna in het dictum.
Proceskosten en nakosten in reconventie
2.12.
[verweerder in reconventie] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld, aan de zijde van de RUG vastgesteld op een bedrag van
€ 1.970,50 (3,5 punten x € 563,00, tarief II) aan salaris advocaat.
2.13.
De gevorderde vergoeding van nakosten is toewijsbaar als in het dictum te melden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat de RUG niet verplicht is om opnieuw met [verweerder in reconventie] in onderhandeling te treden over de verkoop van de strook grond;
3.2.
verklaart voor recht dat de RUG niet verplicht is om de eigendom van de strook grond aan [verweerder in reconventie] aan te bieden dan wel daarover met [verweerder in reconventie] te gaan onderhandelen wanneer de RUG het voornemen heeft tot het overdragen van de [botanische tuin] dan wel de eigendom van de [tuin], althans het kadastrale perceel [nummer perceel] geheel of gedeeltelijk (inclusief de strook grond);
3.3.
veroordeelt [verweerder in reconventie] tot betaling aan de RUG van een bedrag van € 2.085,00 ter zake de door de RUG gemaakte kosten voor het inmeten en bepalen van de kadastrale grens, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, voor wat betreft een bedrag van € 1.375,00 vanaf 26 december 2015 en voor wat betreft een bedrag van € 710,00 vanaf 12 april 2017, tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt [verweerder in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van de RUG vastgesteld op € 1.970,50, alsmede in de nakosten, begroot op € 163,00 zonder betekening van dit vonnis, te vermeerderen met een bedrag van € 85,00 in geval van betekening;
3.5.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordelingen genoemd onder 3.3. en 3.4.;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
614 (MP)
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑12‑2021