Rb. Utrecht, 03-05-2007, nr. 515624AVEXPL07-35EH
ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
03-05-2007
- Zaaknummer
515624AVEXPL07-35EH
- LJN
BA4351
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Arbeidsrecht (V)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 03‑05‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Kort geding. Arbeidsrecht. Leer-arbeidsovereenkomst. I.c. geen arbeidsovereenkomst i.d.z.v. art. 7:610 BW. Element 'arbeid' ontbreekt. Verwijzing in arbeidsovereenkomst naar CAO's doet aan voorgaande niet af.
RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummer: 515624 AV EXPL 07-35 EH
kort geding vonnis d.d. 3 mei 2007
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. L. Polak, advocaat te Amersfoort,
(toevoegingsnr.: [nummer])
tegen:
de besloten vennootschap VOESTALPINE POLYNORM B.V.,
gevestigd te Bunschoten Spakenburg,
verder ook te noemen Polynorm,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A. Goudriaan, advocaat te Zoetermeer.
1. Verloop van de procedure
[eiser] heeft Polynorm in kort geding doen dagvaarden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 1 september 2003 is [eiser] voor bepaalde tijd bij Polynorm in dienst getreden in de functie van assemblagemedewerker op basis van een zogenaamde leer-arbeidsovereenkomst. [eiser] kreeg in deze periode een vergoeding van € 1.264,80 per maand exclusief vakantietoeslag en ploegentoeslag.
2.2. In deze leer-arbeidsovereenkomst is de volgende bepaling opgenomen:
“Artikel 14: CAO
Op deze overeenkomst zijn de CAO’s voor de Metaal- en Elektrotechnische Industrie van toepassing.”
2.3. In de collectieve arbeidsovereenkomst in de metalelektro inzake arbeidsmarkt en opleiding 2005/2008 (hierna: CAO A+O) zijn de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 1 – Definities
1. “werknemer”: degene die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, dan wel – anders dan in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf of beroep – in aangenomen werk persoonlijke arbeid verricht.”
Artikel 2 – Werkingssfeer
1. Deze overeenkomst is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten van werknemers in dienst van een werkgever in een onderneming in de Metalektro.
Artikel 3 – Uitvoering
1. Er is een ‘Stichting Arbeidsmarkt en Opleiding in de Metalektro’ (A+O), waarvan de statuten worden geacht deel uit te maken van deze overeenkomst. De activiteiten van deze stichting strekken zich uit tot de werkingssfeer van deze CAO.
2. De uitvoering van deze overeenkomst geschiedt door A+O volgens het bepaalde in de statuten, het Financieringsreglement Opleiding van leerlingen (bijlage I) en het Financieringsreglement Scholing van werkenden (bijlage II). (…)
2.4. In de hiervoor onder 2.3. (artikel 3 sub 2) bedoelde bijlage I (Financieringsreglement opleiding van leerlingen) staat in artikel 5 de volgende bepaling vermeld:
Artikel 1 – Definities
5. De leerarbeidsovereenkomst
Overeenkomst, te sluiten tussen in ieder geval de Werkgever en de Leerling-werknemer volgens Model I van dit reglement voor 5 dagen per week voor de duur van de Beroepspraktijkvormingsovereenkomst.
2.5. De schriftelijke leer-arbeidsovereenkomst tussen Polynorm en [eiser] vertoont grote gelijkenis met het Model I van het hiervoor onder 2.4. bedoelde reglement.
2.6. Nadat de leer-arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd, is [eiser] van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 (voor bepaalde tijd) in dienst getreden van Polynorm.
2.7. Nadat de hiervoor onder 2.4. bedoelde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege was geëindigd, heeft Polynorm [eiser] op 1 juli 2006 nogmaals in dienst genomen voor bepaalde tijd, tot en met 31 december 2006.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, Polynorm te veroordelen aan [eiser] te betalen:
I. het overeengekomen loon vanaf 1 januari 2007 tot aan het tijdstip dat de arbeidsovereenkomst tussen Polynorm en [eiser] rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
II. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het gevorderde, voor zover dit betrekking heeft op achterstallig loon;
III. de wettelijke rente over de gevorderde bedragen vanaf de opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. de proceskosten.
3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] – kort weergegeven – dat de leer-arbeidsovereenkomst (zoals bedoeld onder 2.1.) is te beschouwen als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. [eiser] stelt zich op het standpunt dat er op grond van artikel 7:668a lid 1 sub a BW een keten van arbeidsovereenkomsten tot stand is gekomen, met als gevolg dat de laatste overeenkomst voor bepaalde tijd dient te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Nu de arbeidsovereenkomst thans nog voortduurt, vordert [eiser] doorbetaling van loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.3. Polynorm voert gemotiveerd verweer.
Zij stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst d.d. 1 juni 2006 op 31 december 2006 rechtsgeldig is geëindigd. Polynorm is van mening dat de leer-arbeidsovereenkomst niet meetelt in de reeks van artikel 7:668a lid 1 sub a BW, nu deze leer-arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) een geheel andere identiteit heeft dan de twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die nadien zijn afgesloten.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat een loonvordering in de gegeven omstandigheden een spoedeisend karakter heeft. Vooropgesteld wordt verder dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de leer-arbeidsovereenkomst d.d. 1 september 2003 als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW dient te worden gekwalificeerd.
Alleen indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de arbeidsovereenkomst d.d. 1 juni 2006 op grond van artikel 7:668a lid 1 sub a BW te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
4.3. Uitgangspunt is dat er alleen dan sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, als er arbeid wordt verricht (gedurende een zekere tijd verricht), loon wordt betaald en een gezagsverhouding bestaat. Indien één van deze elementen ontbreekt, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
4.4. Partijen zijn het er over eens dat zij zich op grond van de leer-arbeidsovereenkomst jegens elkaar hebben verbonden. Nog afgezien van de vraag of partijen bij het sluiten van deze leer-arbeidsovereenkomst hebben beoogd een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW te sluiten, volgt uit de jurisprudentie dat als uit de feitelijke situatie blijkt dat aan de vereisten van een arbeidsovereenkomst is voldaan, de overeenkomst als arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt.
4.5. Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] tijdens de leer-arbeidsovereenkomst arbeid heeft verricht. Er is geen sprake van arbeid in voormelde zin indien de werkzaamheden uitsluitend dienden ter verrijking van de kennis en vaardigheden van [eiser]. De werkzaamheden dienen met andere woorden voor Polynorm van productieve betekenis te zijn geweest.
Polynorm heeft gesteld dat de door [eiser] verrichte werkzaamheden primair waren gericht op het uitbreiden van zijn eigen kennis en ervaring, zodat er geen sprake was van het verrichten van productieve arbeid. Polynorm heeft gesteld dat [eiser] slechts een zeer enkele keer producten afleverde die zij kon gebruiken. Ten einde het vak te leren, maakte [eiser] voornamelijk werkstukken, die door Polynorm werden opgeslagen. Polynorm heeft gesteld dat de opleidingsperiode van twee jaar (een zogenaamde beroepsbegeleidende leerweg) een basis geeft, van waaruit de betreffende werknemer zich nog verder moet ontwikkelen.
[eiser] heeft daarentegen gesteld dat de door hem verrichte werkzaamheden wél productief waren, althans dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [eiser] tijdens zijn 22 maanden durende opleiding geen productieve arbeid voor Polynorm heeft verricht.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de door [eiser] verrichte werkzaamheden (ten tijde van de leer-arbeidsovereenkomst) geheel, dan wel gedeeltelijk als productief voor de werkgever dienen te worden aanmerkt. Gelet op de uitdrukkelijke betwisting door Polynorm had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn stelling, dat de door hem verrichte werkzaamheden (in ieder geval gedeeltelijk) waren aan te merken als productieve arbeid, met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Dit heeft [eiser] nagelaten. Desgevraagd heeft [eiser] geen voorbeelden kunnen noemen van door hem vervaardigde producten, dan wel door hem verrichte werkzaamheden, welke als productief voor Polynorm moeten worden aangemerkt. [eiser] heeft enkel gesteld dat hij wel eens bakjes heeft gemaakt om oordopjes in te doen – welke bakjes bij de machines werden geplaatst – doch deze stelling is onvoldoende om aan te nemen dat de door hem verrichte werkzaamheden (in ieder geval gedeeltelijk) productief waren. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat de werkzaamheden die [eiser] tijdens zijn opleiding heeft verricht, kunnen worden aangemerkt als op het bedrijfsdoel van Polynorm gerichte productieve arbeid.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat de werkzaamheden van [eiser] (ten tijde van de leer-arbeidsovereenkomst) niet als arbeid in de zin van artikel 7:610 BW kunnen worden aangemerkt. Nu het element (productieve) arbeid niet aanwezig is, kan reeds op grond daarvan voorshands worden geconcludeerd dat van een arbeidsovereenkomst in de zin van voormeld artikel geen sprake is. De overige elementen (loon en gezagsverhouding) behoeven derhalve geen bespreking.
4.6. Vervolgens rijst de vraag of partijen niettemin de bedoeling hebben gehad een arbeidsovereenkomst aan te gaan. In dit verband heeft [eiser] gewezen op artikel 14 van de leer-arbeidsovereenkomst (zie 2.2.)
De kantonrechter is van oordeel dat in het licht van de door [eiser] verrichte feitelijke werkzaamheden niet valt in te zien hoe de enkele verwijzing naar de CAO’s in artikel 14 van de leer-arbeidsovereenkomst het gevolg kan hebben dat die overeenkomst toch als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW dient te worden aangemerkt.
Daarbij betrekt de kantonrechter de in artikel 5 van bijlage I bij de CAO A+O (Financieringsreglement opleiding van leerlingen) genoemde definitie van een leer-arbeidsovereenkomst, waarbij (voor de vorm van deze overeenkomst) wordt verwezen naar Model I. Kennelijk kent ziet de CAO ook op andere overeenkomsten dan arbeidsovereenkomsten.
4.7. Het voorgaande leidt tot het voorlopige oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de leer-arbeidsovereenkomst meetelt als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:668a lid 1 aanhef en sub a BW. Dit leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, welke is aangegaan op 1 juli 2006 van rechtswege is geëindigd op 31 december 2006.
De onderhavige loonvordering, tezamen met de nevenvorderingen, dienen derhalve te worden afgewezen.
4.8. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten aan de zijde van Polynorm worden veroordeeld.
5. Beslissing
De kantonrechter:
weigert de gevorderde voorziening:
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Polynorm, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Slothouber, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2007.