Ktg. Lelystad, 28-01-2004, nr. 189825CV0338
ECLI:NL:RBZWO:2004:AO2603
- Instantie
Kantongerecht Lelystad
- Datum
28-01-2004
- Zaaknummer
189825CV0338
- LJN
AO2603
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:2004:AO2603, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 28‑01‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2004
Inhoudsindicatie
kantonzaak, vordering tot herroeping van eerder verstekvonnis afgewezen.
R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Lelystad
Zaaknr.: 189825 CV 03-38
datum : 28 januari 2004
toevoeging eiser d.d. 30-1-03 nr. 2BW6264
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.L. Verhoeven, advocaat te Almere,
tegen
de stichting Woningbouwstichting Lelystad, h.o.d.n. Centrada,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Goemans werkzaam bij HNL Incassodiensten te Lelystad.
De procedure
De kantonrechter heeft wederom kennisgenomen van stukken waaronder thans tevens de akte uitlating producties van [eiser] en de antwoordakte van Centrada.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast.
1.1
[eiser] heeft vanaf 1991 van de rechtsvoorgangster van Centrada de woning aan [adres] gehuurd. Aan de huurovereenkomst is in augustus 1995 een einde gekomen.
1.2
De rechtsvoorgangster van Centrada en diens incassogemachtigde hebben [eiser] diverse malen op de hoogte gesteld van de vordering wegens mutatieschade die zij meende te hebben op [eiser] en zijn echtgenote. Op 23 oktober 1996 heeft de rechtsvoorgangster van Centrada een brief gestuurd aan [eiser] en zijn echtgenote met als bijlagen de specificatie van de mutatieschade, waarbij zij tevens de betaling van deze schade tot een bedrag van ad fl. 8.5640,50 heeft gevorderd. Daarna is door de incassogemachtigde van Centrada in ieder geval op 4 oktober 2001 en op 10 december 2001 een aanmaning aan [eiser] gestuurd.
1.3
Centrada heeft [eiser] op 17 mei 2002 gedagvaard voor de kantonrechter te Lelystad. In deze dagvaarding heeft Centrada- voor zover hier van belang - het volgende gesteld:
Aangezien gemachtigde van eiser(es) op 20 december 2000 opeisbaar van gedaagde te vorderen heeft gekregen een bedrag van eur 3953,82 zulks op grond van een met gedaagde gesloten overeenkomst (….) op grond waarvan eiser(es) thans van gedaagde wegens achterstallige huurpenningen, als nader omschreven in de bereids aan gedaagde(n) toegezonden nota('s), voormeld bedrag te vorderen heeft;
Aangezien voormelde onroerende zaak betreft: het perceel [adres].
Aangezien de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd en het gehuurde door gedaagde is verlaten;
1.4
Centrada heeft ten onrechte in dagvaarding gesteld dat de vordering achterstallige huurpenningen betreft.
1.5
Bij vonnis van 12 juni 2002 heeft de kantonrechter de vordering van Centrada bij verstek toegewezen. De grosse van het verstekvonnis is op 8 juli 2002 aan [eiser] betekend.
1.6
[eiser] heeft bij brief van 11 juli 2002 in reactie op de betekening van voormeld verstekvonnis onder meer het volgende aan (de incassogemachtigde van) Centrada laten weten:
(…)
Het gaat over het perceel [adres].
De huurachterstand wil ik wel betalen maar de kosten er omheen niet, de vernielingen rond het huis dat hebben wij niet gedaan, die ga ik ook niet betalen Ik heb op tijd de sleutels ingeleverd. En dat de Opdracht voorheen heten het later in behandeling heeft genomen, is hun probleem niet de mijnen. Ik woon al 7 jaar [adres]. Nooit zijn ze met papieren gekomen. Nu naar 7 jaar krijg ik een deurwaarder aan de deur (…).
1.8
Op 11 december 2002 is de dagvaarding waarmee de procedure tot herroeping aanhangig is gemaakt aan Centrada betekend.
2.
[eiser] heeft aan zijn vordering tot herroeping ten grondslag gelegd dat sprake is van bedrog door Centrada in het geding gepleegd dan wel van stukken waarvan de valsheid na het vonnis is erkend althans komen vast te staan. In strijd met de waarheid heeft Centrada immers gesteld dat haar vordering dateert van 20 december 2000 door in haar dagvaarding te vermelden dat "gemachtigde van eiser(es) op 20 december 2000 opeisbaar (…) te vorderen heeft gekregen een bedrag van € 3.953,82" terwijl deze vordering in werkelijkheid van veel eerdere datum was, namelijk van medio 1995. Een eventuele vordering van Centrada was daarom veel eerder opeisbaar dan aangegeven in de dagvaarding en dus volgens [eiser] ten tijde van de dagvaarding al verjaard. [eiser] concludeert dat Centrada welbewust foute informatie heeft verstrekt teneinde de toepasselijke verjaringstermijn te omzeilen en dus bedrog heeft gepleegd.
3.
Centrada heeft betwist dat de zinsnede in de dagvaarding waarop [eiser] zich beroept inhoudt dat Centrada op 20 december 2000 het betreffende bedrag opeisbaar te vorderen heeft gekregen. Deze datum heeft volgens haar betrekking op de datum waarop Centrada haar vordering uit handen heeft gegeven aan haar incassogemachtigde.
Centrada heeft voorts aangevoerd dat de tegen [eiser] ingestelde vordering niet zoals in haar dagvaarding gesteld achterstallige huurpenningen betrof maar mutatieschade die van 23 oktober 1995 dateert en dat [eiser] daarvan op de hoogte was. Centrada heeft daarbij onder meer verwezen naar haar brief van 23 oktober 1996 aan [eiser]. Zij heeft bestreden dat sprake is geweest van bedrog.
Daarnaast heeft Centrada geconcludeerd dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat [eiser] de gelegenheid om verzet in te stellen tegen het tegen hem gewezen verstekvonnis niet heeft benut.
4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot herroeping van het tegen hem gewezen verstekvonnis van 12 juni 2002, omdat de vordering tot herroeping niet binnen de door de wet gestelde termijn is ingesteld.
5.
Ingevolge artikel 383 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient het rechtsmiddel van herroeping te worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee is bekend geworden. Deze termijn van drie maanden vangt volgens datzelfde artikel niet aan dan nadat het vonnis waarvan de herroeping wordt gevorderd in kracht van gewijsde is gegaan.
6.
Vast staat dat het verstekvonnis op 8 juli 2002 aan [eiser] is betekend. Op grond van artikel 143 lid 1 Rv. stond tegen dit vonnis voor [eiser] verzet open. Op grond van het tweede lid van 143 Rv. diende dat verzet door [eiser] te worden gedaan binnen 4 weken na de betekening van het verstekvonnis. Omdat [eiser] geen verzet heeft ingesteld is het tegen hem gewezen verstekvonnis na het verstrijken voormelde termijn van 4 weken op woensdag 7 augustus 2002 in kracht van gewijsde gegaan.
7.
Uit de brief van [eiser] van 11 juli 2002 (zie 1.6 van dit vonnis) blijkt zonneklaar dat [eiser] wist dat het verstekvonnis en dus ook de vordering van Centrada (mede) de mutatieschade aan zijn voormalige woning betrof en dat deze schade dateerde van ongeveer 7 jaar daarvoor. Aangenomen moet voorts worden dat de inhoud van de op 17 mei 2002 door Centrada uitgebrachte dagvaarding, waarin ten onrechte gesproken werd van een vordering wegens achterstallige huurpenningen, [eiser] bekend was althans geldt dat deze [eiser] bekend kon zijn nu deze dagvaarding aan zijn adres was uitgebracht. [eiser] heeft het tegendeel niet gesteld. Voor zover [eiser] deze dagvaarding niet heeft gelezen dient dat voor zijn risico te komen.
8.
Als er al van zou moeten worden uitgegaan dat sprake is geweest van bedrog van Centrada in de verstekprocedure dan wel van valse stukken zoals [eiser] in dit geding heeft gesteld, moet toch worden geoordeeld dat [eiser] in ieder geval op 11 juli 2002 ermee bekend is geweest dat de vordering van Centrada in werkelijkheid mutatieschade van 1995 betrof en niet zoals in de dagvaarding vermeld achterstallige huurpenningen van december 2000. Deze datum van 11 juli 2002 ligt in de periode dat verzet tegen het vonnis nog openstond. Omdat de termijn voor het instellen van een vordering tot herroeping niet eerder gaat lopen dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, geldt dat de drie maanden termijn van artikel 383 Rv. is aangevangen op woensdag 7 augustus 2002. Centrada is door [eiser] op 11 december 2002 en dus niet tijdig gedagvaard, met als gevolg dat [eiser] in zijn vordering tot herroeping niet ontvankelijk is.
9.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. Ook indien de vordering tot herroeping tijdig door [eiser] aanhangig zou zijn gemaakt, zou hij daarin niet ontvankelijk verklaard zijn. Uit voorgaande volgt immers dat [eiser] reeds op 11 juli 2002 op de hoogte was van de aard en de leeftijd van de vordering van Centrada en tevens dat hij geacht moet worden kennis te hebben gehad van de inhoud van de dagvaarding. Vast staat dat op 11 juli 2002 het gewone rechtsmiddel van verzet tegen het verstekvonnis nog openstond. [eiser] had daarom de mogelijkheid om in een verzetprocedure een beroep op het vermeende bedrog van Centrada te doen. In deze procedure had [eiser] zich dan tevens op verjaring van de vordering van Centrada kunnen beroepen. Dat [eiser] geen verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis komt voor zijn rekening en risico. Deze omissie kan hij niet herstellen door middel van het buitengewone rechtsmiddel van herroeping. Daar is dat rechtsmiddel niet voor bedoeld.
10.
[eiser] dient in de kosten van deze procedure te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser] tot heropening van de procedure af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Centrada begroot op:
· € 675,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. E.T.M. Schoevaars, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 28 januari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.