Rb. Breda, 05-04-2007, nr. AWB 06/5799
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA4931
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
05-04-2007
- Zaaknummer
AWB 06/5799
- LJN
BA4931
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA4931, Uitspraak, Rechtbank Breda, 05‑04‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:112
- Vindplaatsen
V-N 2007/46.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/1038
Uitspraak 05‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Artikel 8:42 jo 8:29 Awb. Weigering stukken te doen overleggen. In geschil is onder meer of de inspecteur terecht een deel van de door belanghebbende gevraagde stukken niet heeft overgelegd. De rechtbank definieert “Op de zaak betrekking hebbende stukken” als stukken die de inspecteur bij het voorbereiden of het nemen van een besluit (de aanslag en/of boetebeschikking), dan wel het doen van de uitspraken op de bezwaren heeft geraadpleegd of die zich op dat moment in het dossier bevonden en overweegt dat in de onderhavige situatie het hele controledossier als zodanig moet worden aangemerkt. Nu tevens sprake is van een boete brengt artikel 6, eerste lid, van het EVRM volgens de rechtbank mee dat, bij het geheimhouden van stukken uit dit dossier de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen. De omstandigheid dat een verzoek om informatie op grond van de WOB is afgewezen, is niet doorslaggevend voor de vraag of er gewichtige redenen zijn om belanghebbende in een procedure op grond van de Awb die stukken te onthouden. In het algemeen acht de rechtbank het van belang dat controlemedewerkers in vrijheid kladstukken en werkdocumenten/aantekeningen kunnen maken. De rechtbank is van oordeel dat deze medewerkers onevenredig zouden worden gehinderd indien zij zich bij elke aantekening zouden moeten afvragen hoe deze aantekening zou overkomen bij inzage door de belastingplichtige. Daar komt nog bij dat kladstukken en werkdocumenten/aantekeningen slechts van belang zijn indien en voor zover zij enig gevolg hebben (gehad) voor de belastingheffing en dat mag worden aangenomen dat de kladstukken en werkdocumenten/ aantekeningen, voor zover relevant, hun weerslag vinden in de door de medewerker opgestelde rapportage. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur in het algemeen gewichtige redenen heeft om het overleggen van kladstukken en werkdocumenten/aantekeningen te weigeren. De rechtbank gaat vervolgens per stuk van het controledossier na of er gewichtige redenen zijn en draagt op basis van het voorgaande de inspecteur op alsnog bepaalde stukken uit het controledossier over te leggen.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5799
Uitspraakdatum: 5 april 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 1999 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 8.315.900 alsmede bij beschikking een boete van ? 2.910.565 en heffingsrente ad ? 325.639.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente bij brief van 13 december 2002. Belanghebbende heeft bij brief van 1 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 4 december 2006, beroep ingesteld wegens het niet doen van uitspraak door de inspecteur.
1.3. De inspecteur heeft alsnog uitspraken gedaan en heeft daarvan aan belanghebbende kennis gegeven bij brief van 12 januari 2007. De brief bevat geen cijfermatige conclusie maar verwijst naar het verweerschrift en een nog te ontvangen verminderingsbeschikking.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2007 te Breda. Daarbij zijn gezamenlijk behandeld de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 06/5798, 06/5799, 06/5800, 06/5801, 06/5802. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting alsmede van de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. De onderhavige zaak maakt deel uit van een aantal beroepschriften van belanghebbende. De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende belastingaanslagen, verhogingen en boeten opgelegd:
- een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1997, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 1.128.833 met een verhoging van ? 396.090 en heffingsrente ad ? 69.500;
- een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1998, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 5.320.632 alsmede bij beschikking een boete van ? 36.529 en heffingsrente ad ? 6.176;
- een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 1999, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 8.315.900 alsmede bij beschikking een boete van ? 2.910.565 en heffingsrente ad ? 325.639;
- een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2000, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 9.151.620 alsmede bij beschikking een boete van ? 3.155.208 en heffingsrente ad ? 332.182;
- een naheffingsaanslag dividendbelasting voor het jaar 1997 ad € 157.487 met een verhoging van € 157.487 waarvan niets is kwijtgescholden.
2.2. Belanghebbende, tot 2001 genaamd [BV], drijft een onderneming bestaande uit de handel in software en het detacheren van IT-specialisten. Directeur van belanghebbende is [directeur]. Tot 17 december 1996 bestond het aandelenkapitaal in belanghebbende uit 70 aandelen van ? 500, waarvan [directeur] 69 aandelen hield en zijn echtgenote [de echtgenote] 1 aandeel. Op 17 december 1996 zijn 130 nieuwe aandelen bijgeplaatst bij [directeur]. Op 20 februari 1997 heeft [directeur] 180 aandelen verkocht aan [bedrijf] (een naar het recht van [woonplaats] opgerichte rechtspersoon. Daarna was, tot augustus 2001, [bedrijf] voor 90% aandeelhouder in belanghebbende, [directeur] voor 9,5% en de echtgenote voor 0,5%. Bij akte van 7 januari 1997 heeft [bedrijf] [directeur] gemachtigd als haar vertegenwoordiger op te treden voor de duur van één jaar.
2.3. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren onder meer personeel uitgeleend aan [bank], [uitzendbureau], [supermarkt], en [het instituut]. Met deze laatste afnemer heeft belanghebbende op 29 juli 1998 een mantelovereenkomst gesloten tot het ter beschikking stellen van medewerkers voor automatiseringswerkzaamheden. De gedetacheerde specialisten hadden in het algemeen de Nederlandse nationaliteit.
2.4. Belanghebbende leende het te detacheren personeel tot 1 september 1996 in van in Nederland gevestigde vennootschappen. Tot en met juni 1996 was dat [bedrijf1]] en daarna [BV1]. Op 30 augustus 1996 is belanghebbende met [bedrijf] overeengekomen dat belanghebbende IT personeel van [bedrijf] zou gaan inlenen. Het uitgeleende personeel was formeel in dienst van [BV1]. [BV1] was gevestigd in Nederland en verrichtte de loonbetalingen aan de werknemers. [BV1] factureerde daarvoor bedragen aan [bedrijf]. Alle aandelen in [BV1] worden gehouden door [bedrijf2]. [BV1] is op 7 november 2001 failliet verklaard. Het faillissement is op 6 november 2003 opgeheven wegens gebrek aan baten.
2.5. Belanghebbende heeft aan [bedrijf] in de onderhavige jaren de volgende bedragen betaald: 1996: ? 107.753, 1997: ? 841.173, 1998: ? 4.486.087 (gefactureerd: ? 4.276.087), 1999:
? 7.113.735, 2000: ? 7.837.814.
2.6. Op 4 januari 1994 heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met [bedrijf2], volgens het contract gevestigd [straat] te [woonplaats], die luidt als volgt:
“[bedrijf2] (…)
and [belanghebbende]
CONSIDERING THAT
- [belanghebbende] needs support for product and marketing research for an inventory of products and services as wel as for related sales activities
- [bedrijf2] has at its disposal the knowledge to provide the aforementioned support
DECLARE TO HAVE AGREED AS FOLLOWS:
1. [bedrijf2] will provide services for [belanghebbende] to conduct market research of products and services as indicated by [belanghebbende]
2. After listing the products and services available for selling, [belanghebbende] will undertake commercial activities in order to bring these to the market. For this purpose [bedrijf2] will provide [belanghebbende] with adequate support.
(…)
5. For the services provided by [bedrijf2] [ belanghebbende] will pay:
5.1. An hourly rate of NLG 300 for product and marketing research
5.2. a commission of 12,5% of the realised sales of products and services with a maximum of 50% of the gross revenue.(…)”
Bij akte van 16 april 1998 heeft [bedrijf2], [directeur] benoemd tot haar wettelijk vertegenwoordiger.
2.7. Belanghebbende heeft aan [bedrijf2] in de onderhavige jaren de volgende bedragen betaald: 1996: ? 223.057, 1997: ? 199.935, 1998: ? 990.617 (gefactureerd: ? 833.468), 1999: ? 1.019.692 (gefactureerd: ? 1.090.410), 2000: ? 1.126.170.
2.8. Belanghebbende heeft aangiften vennootschapsbelasting gedaan naar belastbare bedragen van nihil (na verrekening van ? 87.725 verlies uit voorgaande jaren) voor 1997, ? 177.418 voor 1998, ? 111.755 voor 1999 en ? 129.597 voor 2000.
2.9. Namens de inspecteur is een onderzoek ingesteld naar de aangiften vennootschapsbelasting van belanghebbende over de jaren 1996 tot en met 2001. Het controlerapport is op 31 maart 2004 aan belanghebbende gezonden. Naar aanleiding van dit rapport heeft de inspecteur geconcludeerd dat [bedrijf] en [bedrijf2] geen wezenlijke functie vervullen bij de activiteiten van belanghebbende. Als gevolg daarvan is de aftrek van aan [bedrijf2] en [bedrijf] betaalde of door hen gefactureerde bedragen niet geaccepteerd wat heeft geleid tot correcties op de aangiften van ? 1.041.108 voor 1997, ? 5.143.214 voor 1998, ? 8.204.145 voor 1999 en ? 9.022.023 voor 2000.
2.10. In het rapport van het boekenonderzoek is tevens een vergrijpboete aangekondigd van 100%.
2.11. In 2001 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar belanghebbende en naar [directeur]. Aanleiding daartoe was een verklaring die bij de FIOD was afgelegd door [directeur1]. [directeur1] heeft onder meer verklaard dat hij tot de zomer 2002 statutair directeur was van [BV2], dat alle aandelen in [BV2] werden gehouden door [bedrijf3] te [woonplaats], dat hij tevens op de loonlijst stond bij [BV2]. Hij heeft verder onder meer verklaard:
“In eerste instantie werd ik volgens mij op staande voet ontslagen wegens het niet ondertekenen en verwerken in de administratie van [[BV2]] (…) van een tweetal facturen afkomstig van [[bedrijf]]. Ik had mijn twijfels bij deze facturen. Deze facturen, volgens opschrift afkomstig van [[bedrijf]] te [woonplaats] waren opgemaakt door [mevrouw]. Dat was op een naastgelegen kamer gebeurd op het kantoor te [woonplaats] aan de [straat]. De facturen kwamen dus helemaal niet uit [woonplaats]. Het betrof twee facturen gericht aan [[BV2]] en afkomstig van [[bedrijf]]. Een factuur ad 105.000 euro wegens doorbelasting infrastructuur en een factuur ad 250.000 euro wegens personeelskosten. Dat betrof de personeelskosten van drie personen. De hoogte van de bedragen sloeg echter nergens op. Ik heb dan ook geweigerd de facturen te ondertekenen en deze te verwerken in de administratie. Kort daarop ben ik als statutair directeur geschorst (…) Op deze wijze wordt de winst van [[BV2]] gedrukt en de winst blijft hangen op [woonplaats]. Dat gebeurde ook zo met [belanghebbende] en [[BV2]]. De winst blijft daarbij ook hangen in [woonplaats], namelijk bij [[bedrijf1]] en [[bedrijf]]. (…)
Het is namelijk zo dat ik aandelen [[bedrijf]] via de spaarloonregeling heb gekocht. Je had namelijk de keus mee te doen aan deze optieregeling of niet. Als je niet mee deed was het salaris hoger. Volgens mij deed vrijwel iedereen mee met deze optieregeling. Na mijn ontslag heb ik echter op alle mogelijke manieren geprobeerd de aandelen te verzilveren, maar tot op heden is dat niet gelukt. (…) In het begin, tot medio 1999 werden de aandelen bij verkoop via de bank afgerekend. Na medio 1999 werden ze echter contant uitbetaald. Wat daarvan de reden is weet ik niet.
[directeur] betaalde dan de aandelen tussen de 20e en de 25e van de maand uit in [woonplaats]. Het geld zat dan in enveloppen. (…)
De regeling is als volgt: Je koopt bijvoorbeeld 10 aandelen a f. 1,-- per stuk en later worden deze verkocht voor f. 101,-- per stuk. Je hebt dan een koerswinst van f 100,-- per aandeel.”
2.12. Naar aanleiding van het onderzoek is strafvervolging ingesteld tegen [directeur]. Aan belanghebbende is een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgereikt.
2.13. Belanghebbende heeft, alvorens beroep in te stellen bij de rechtbank, aan de rechtbank verzocht om bij voorlopige voorziening te bepalen dat de inspecteur inzage diende te geven in een aantal stukken die in het dossier van belanghebbende aanwezig zijn. Dat betrof de volgende stukken:
? intern emailbericht met betrekking tot de in te stellen controle;
? omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende;
? verzoek van de Belastingdienst/FIOD aan het Openbaar Ministerie;
? lijst met interne telefoonnummers;
? diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar;
? overzicht cliënten en tarieven/winst per medewerker;
? brief van de Belastingdienst aan belanghebbende van 21 februari 2000;
? diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar met betrekking tot balansposten en boekingen;
? uitdraaien grootboek van belanghebbende met daarop aantekeningen van de controlerend ambtenaar;
? diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar met betrekking tot de resultatenrekening/geboekte kosten;
? diverse aantekeningen en overzichten van de controlerend ambtenaar met betrekking tot de loonbelasting, gevoerde gesprekken, de voorbereiding van het onderzoek, de werkwijze van belanghebbende waaronder de met medewerkers gemaakte loonafspraken;
? overzichten betalingen/kosten ten behoeve van personeel van [BV2]
? interne notitie van de controlerend ambtenaar over de verbanden tussen de aan belanghebbende gelieerde vennootschappen;
? notities en vragen naar aanleiding van het boekenonderzoek;
? beschrijving geautomatiseerd controleprogramma;
? intern emailbericht met betrekking tot het onderzoek;
? vragenlijst automatisering;
? overzicht aandachtspunten met betrekking tot controle;
? concept correctievoorstellen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen bij uitspraak van 5 september 2006. Belanghebbende heeft tevens met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur inzage gevraagd in dezelfde stukken. Bij uitspraak van 4 november 2005 heeft de bestuursrechter te Breda geoordeeld dat de Staatssecretaris openbaarmaking terecht (zij het oorspronkelijk op onjuiste gronden) heeft geweigerd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad van State heeft op 15 november 2006 het hoger beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft nadat zij beroep had ingesteld bij de rechtbank haar verzoek om een voorlopige voorziening herhaald. Ook dat verzoek heeft de voorzieningenrechter afgewezen, bij uitspraak van 1 februari 2007. De rechtbank heeft aan belanghebbende laten weten dat het beroep van belanghebbende versneld zal worden behandeld.
2.14. De inspecteur heeft naar aanleiding van het verzoek van belanghebbende om inzage in genoemde stukken, alle stukken uit het dossier van belanghebbende aan de rechtbank overgelegd. Daarbij heeft de inspecteur meegedeeld dat tegen het verstrekken van inzage in een deel van die stukken (het gedeelte dat door de inspecteur is gemerkt 3b) geen bezwaar bestond. De rechtbank heeft een kopie van die stukken aan belanghebbende gezonden. Voor wat betreft de overige stukken heeft de inspecteur gesteld dat hetzij geen sprake is van “op de zaak betrekking hebbende stukken” in de zin van artikel 8:42 Awb, hetzij gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb nopen tot het weigeren van het verstrekken van de stukken aan belanghebbende.
2.15. Belanghebbende heeft in het beroepschrift niet met zoveel woorden haar stellingen omtrent de verplichting tot het overleggen van genoemde stukken herhaald. Tussen partijen is echter niet in geschil dat zij bedoeld heeft haar in het verzoek om een voorlopige voorziening gedane verzoek om inzage in alle stukken te herhalen.
3. Geschil
3.1. In geschil zijn de volgende vragen:
1. Is de onderhavige kamer bevoegd de zaak te behandelen?
2. Heeft de inspecteur terecht een deel van de door belanghebbende gevraagde stukken niet overgelegd?
3. Zijn de aan [bedrijf1] en [bedrijf] betaalde bedragen voor belanghebbende volledig aftrekbaar?
4. Is de boete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Ten aanzien van de beschikking heffingsrente heeft belanghebbende geen zelfstandige grieven opgeworpen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.
3.4. De inspecteur concludeert dat de aanslag vennootschapsbelasting 1999 moet worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ? 4.501.951 en dat de boete en heffingsrente evenredig moeten worden verminderd.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak had belanghebbende de onder 1.3 vermelde verminderingsbeschikkingen nog niet ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de brief van de inspecteur van 12 januari 2007 niet kan worden aangemerkt als uitspraak in de zin van de Awb nu deze een cijfermatige conclusie ontbeert. Voor zover belanghebbende de uitspraken inmiddels heeft ontvangen, wordt op grond van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb het beroepschrift geacht mede te zijn gericht tegen deze uitspraken.
4.2. De rechtbank zal allereerst de vraag behandelen of de inspecteur terecht een deel van de stukken niet heeft overgelegd.
4.3. De inspecteur heeft gesteld dat het oordeel over de weigering stukken ter inzage te verstrekken, is voorbehouden aan de kamer van de rechtbank die het geding in hoofdzaak behandelt. Naar het oordeel van de rechtbank is in de stand waarin het geding zich thans bevindt, de onderhavige kamer de kamer die vooralsnog het geding in volle omvang behandelt, derhalve zowel voor wat betreft het formele aspect van inzage in stukken als voor wat betreft het materiële aspect van de juistheid van de aanslagen, boetes en rente. De rechtbank heeft daartoe kennis genomen van alle stukken van het geding. De omstandigheid dat de rechtbank aan partijen heeft medegedeeld voornemens te zijn de zaak na behandeling van het formele aspect door te wijzen naar een meervoudige kamer, doet daar niet aan af.
4.4. Artikel 8:42 Awb bepaalt dat de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank dient over te leggen. De Awb definieert niet welke stukken dat zijn.
4.5. Artikel 8:29 Awb bepaalt dat de inspecteur het overleggen van stukken kan weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn en dat de rechtbank beslist of de weigering gerechtvaardigd is.
4.6. Artikel 8:29, tweede lid, Awb bepaalt dat gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen in elk geval niet aanwezig zijn, voor zover ingevolge de WOB de verplichting bestaat een verzoek om informatie, vervat in deze stukken, in te willigen. De inspecteur heeft het niet overleggen van een aantal van de stukken gemotiveerd met een verwijzing naar de in de WOB opgenomen uitzonderingsgronden voor openbaarheid. Zoals de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in de uitspraak van 5 september 2006, geeft artikel 8:29, tweede lid, Awb een ondergrens aan en is de omstandigheid dat een verzoek om informatie op grond van de WOB is afgewezen, niet doorslaggevend voor de vraag of er gewichtige redenen zijn om belanghebbende in een procedure op grond van de Awb die stukken te onthouden.
4.7. De inspecteur heeft aan de rechtbank met een beroep op geheimhouding veel meer stukken overgelegd dan de stukken waar belanghebbende om had gevraagd. Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven dat dat is gedaan om een toetsing mogelijk te maken hoe ruim het begrip “op de zaak betrekking hebbende stukken” is. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat zij geen behoefte heeft aan inzage in alle stukken uit haar dossier, maar dat haar verzoek specifiek ziet op de door haar genoemde stukken uit het controledossier. De rechtbank begrijpt daaruit dat belanghebbende meent dat de inspecteur bij het verweerschrift, aangevuld door de onder 2.14 vermelde alsnog overgelegde stukken, alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd met uitzondering van de onder 2.13 vermelde stukken. Nu de rechtbank bij het doornemen van de door de inspecteur overgelegde stukken niet is gebleken dat daarbij, afgezien van de door belanghebbende genoemde stukken, stukken zitten die op de zaak betrekking hebben en die ten onrechte niet door de inspecteur aan de rechtbank zijn overgelegd, zal de rechtbank haar oordeel over de vraag of sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen, beperken tot de specifiek door belanghebbende gevraagde stukken.
4.8. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij bij de beoordeling van de vraag of bepaalde stukken zijn aan te merken als “op de zaak betrekking hebbende stukken” als bedoeld in artikel 8:42 Awb, aansluit bij de rechtsoverwegingen terzake van Hof Amsterdam in de uitspraak van 19 april 2006, nr. 04/4923 (VN 2006/36.1.2). “Op de zaak betrekking hebbende stukken” zijn stukken die de inspecteur bij het voorbereiden of het nemen van een besluit - in casu: het vaststellen van de aanslag en de boetebeschikking, dan wel het doen van de uitspraken op de bezwaren tegen die aanslag en boetebeschikking - heeft geraadpleegd of die zich op dat moment in het dossier bevonden. Dit betekent niet dat elk '8:42'-stuk voor een beslissing van het tussen partijen bestaande geschil relevant behoeft te zijn. In het onderhavige geval is echter wel van belang dat de aanslag en boete zijn gebaseerd op de voorstellen uit het controlerapport en derhalve op het controledossier.
4.9. De inspecteur heeft ter zitting alsnog aangegeven dat naar zijn mening een deel van het
controledossier niet bevat “op de zaak betrekking hebbende stukken”. De rechtbank onderschrijft deze stellingname niet. Vaststaat dat het controleonderzoek betrekking heeft op belanghebbende en haar fiscale situatie. Uit het dossier blijkt dat de fiscale situatie van belanghebbende sterk samenhangt met de situatie van een aantal andere, al dan niet aan haar gelieerde rechtspersonen en dat het onderzoek om die reden zich ook heeft uitgestrekt tot die andere rechtspersonen. Bovendien blijkt uit het dossier dat de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen betrekking hebben op het niet accepteren van kosten in verband met (een deel van) die andere rechtspersonen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in een situatie als deze sprake van een zo duidelijke samenhang van de verschillende onderdelen van het onderzoek met de in (navorderings)aanslagen vastgelegde uitkomsten daarvan, dat het gehele controledossier als op de zaak van belanghebbende betrekking hebbend in de zin van artikel 8:42 van de Awb moet worden aangemerkt.
4.10. Zo dit al niet voorvloeit uit de artikelen 8:42 en 8:29 Awb, brengt het gegeven dat in dezen tevens sprake is van een ‘criminal charge’ in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) – aan belanghebbende zijn immers belastingaanslagen met verhogingen en boeten opgelegd – mee dat bij het geheimhouden voor belanghebbende van stukken uit het controledossier de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
4.11. De inspecteur heeft voor een deel van de stukken als “gewichtige reden” aangevoerd het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, in verband met de tegen [directeur] lopende strafvervolging. Belanghebbende heeft in haar pleitnotities geciteerd uit een overweging van de strafkamer van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, waarbij het Hof het verzoek om het belastingdossier zoals weergegeven in het WOB-verzoek aan het (straf)dossier toe te voegen, afwijst omdat toevoeging daarvan niet van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van dit oordeel van het Hof te twijfelen. Daarvan uitgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat overlegging van de gevraagde stukken in de procedure van belanghebbende in strijd kan zijn met het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten in de strafzaak tegen [directeur]. De enkele omstandigheid dat de strafzaak vertraging zou kunnen oplopen indien daarbij stukken uit het belastingdossier van belanghebbende aan de orde zouden kunnen worden gesteld, rechtvaardigt naar het oordeel niet de geheimhouding van die stukken jegens belanghebbende.
4.12. Belanghebbende heeft onder meer kladstukken en werkdocumenten/aantekeningen van de controleur opgevraagd. De inspecteur heeft ter zitting heel in het algemeen gesteld dat de controleur in vrijheid aantekeningen moet kunnen maken en dat dat belang wordt gedekt door artikel 11 van de WOB. De rechtbank acht het van belang dat medewerkers van de inspecteur bij controleonderzoeken in vrijheid kladstukken en werkdocumenten/ aantekeningen kunnen maken bij de voorbereiding van hun rapportage. De rechtbank is van oordeel dat deze medewerkers bij de voorbereiding van een rapportage van een controleonderzoek onevenredig zouden worden gehinderd indien zij zich bij elke aantekening zouden moeten afvragen hoe deze aantekening zou overkomen bij inzage door de belanghebbende. Daar komt nog bij dat kladstukken en werkdocumenten/aantekeningen slechts van belang zijn indien en voor zover zij enig gevolg hebben (gehad) voor de belastingheffing en dat mag worden aangenomen dat de kladstukken en werkdocumenten/ aantekeningen, voor zover relevant, hun weerslag vinden in de door de medewerker opgestelde rapportage. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur in het algemeen gewichtige redenen heeft om het overleggen van kladstukken en werkdocumenten/aantekeningen van de controleur te weigeren. Op deze gronden stuit ook af het door belanghebbende in de pleitnota gedane verzoek om overlegging van het integrale controledossier.
4.13. Met betrekking tot de specifiek door belanghebbende opgevraagde documenten, zal de rechtbank per document een oordeel geven. Belanghebbende heeft om overlegging van de volgende stukken uit het controledossier verzocht:
4.13.1. Intern emailbericht met betrekking tot de in te stellen controle (bijlage 2, stuk A, pag. 1, van verweerder)
Het stuk bevat enkele feitelijke gegevens over belanghebbende en voor het overige procedurele afspraken. De rechtbank is van oordeel dat dit een werkdocument is en verwijst naar het onder 4.12 overwogene. Het stuk hoeft niet te worden overgelegd.
4.13.2. Omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende.
In het dossier bevindt zich een stuk met de titel “Bedrijfsgebeuren” (bijlage 2, stuk A, pag. 3 t/m 7). De rechtbank neemt aan dat belanghebbende daarop doelt. Het stuk bevat naast een feitelijke omschrijvingen kladaantekeningen van de controleur en vermeldingen van vermoedens en/of te onderzoeken onderwerpen. De feitelijke omschrijvingen zijn ook vermeld in het onder 2.9 vermelde rapport. Voor zover er sprake is van kladaantekeningen en vermoedens geldt hetgeen de rechtbank onder 4.12 heeft overwogen. De rechtbank is van oordeel dat er gewichtige redenen zijn welke de weigering om het stuk te doen overleggen rechtvaardigen.
4.13.3. Verzoek van de Belastingdienst/FIOD aan het Openbaar Ministerie (bijlage 2, stuk A, pag. 8).
De inspecteur heeft aangegeven dat het stuk aan belanghebbende ter inzage kan worden verstrekt.
4.13.4. Lijst met interne telefoonnummers(bijlage 2, stuk A, pag. 9).
De inspecteur heeft aangegeven dat het stuk aan belanghebbende ter inzage kan worden verstrekt.
4.13.5. Diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar (bijlage 2, stuk A, pag. 10,11, 12 t/m 21).
De inspecteur heeft aangegeven dat de pagina’s 10 en 11 aan belanghebbende ter inzage kunnen worden verstekt. Voor het overige geldt hetgeen de rechtbank onder 4.12 heeft overwogen.
4.13.6. Overzicht cliënten en tarieven/winst per medewerker (bijlage 2, stuk A, pag. 22).
De inspecteur heeft aangegeven dat het stuk aan belanghebbende ter inzage kan worden verstrekt.
4.13.7. Brief van de Belastingdienst aan belanghebbende van 21 februari 2000 (bijlage 2, stuk A, pag. 23 en 24).
De rechtbank verwijst naar het onder 4.9 overwogene. De rechtbank ziet geen reden welke het weigeren van het overleggen van het stuk rechtvaardigt.
4.13.8. Diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar met betrekking tot balansposten en boekingen (bijlage 2, stuk A, pagina 25 t/m 37).
Hiervoor geldt hetgeen de rechtbank onder 4.12 heeft overwogen.
4.13.9. Uitdraaien grootboek van belanghebbende met daarop aantekeningen van de controlerend ambtenaar (bijlage 2, stuk A, pagina 38 en 39).
De inspecteur heeft aangegeven dat het stuk aan belanghebbende ter inzage kan worden verstrekt.
4.13.10. Diverse aantekeningen van de controlerend ambtenaar met betrekking tot de resultatenrekening/geboekte kosten (bijlage 2, stuk A, pagina 40 t/m 44).
Hiervoor geldt hetgeen de rechtbank onder 4.12 heeft overwogen.
4.13.11. Diverse aantekeningen en overzichten van de controlerend ambtenaar met betrekking tot de loonbelasting, gevoerde gesprekken, de voorbereiding van het onderzoek, de werkwijze van belanghebbende waaronder de met medewerkers gemaakte loonafspraken (bijlage 2, stuk A, pagina 45 t/m 58).
Hiervoor geldt hetgeen de rechtbank onder 4.12 heeft overwogen.
4.13.12. Overzichten betalingen/kosten ten behoeve van personeel van [BV2] (bijlage 2, stuk A, pagina 59 t/m 66).
De inspecteur heeft uitsluitend gesteld dat geen sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank verwijst naar het onder 4.9 overwogene.
De inspecteur heeft aangegeven dat pagina 66 ter inzage verstrekt kan worden. De rechtbank ziet geen reden waarom niet ook de overige stukken aan belanghebbende verstrekt kunnen worden en acht geen reden aanwezig die de weigering deze stukken te overleggen rechtvaardigt.
4.13.13. Interne notitie van de controlerend ambtenaar over de verbanden tussen de aan belanghebbende gelieerde vennootschappen (bijlage 2, stuk A, pagina 67 t/m 69).
De inspecteur heeft aangegeven dat het stuk met paginanr. 67 aan belanghebbende ter inzage kan worden verstrekt. Voor wat betreft pagina 68 verwijst de rechtbank naar het onder 4.9 en 4.12 overwogene; het stuk hoeft niet te worden overgelegd. Voor pagina 69 beroept de inspecteur zich op stukken voor intern beraad uit de WOB. De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen in 4.12, het stuk hoeft niet te worden overgelegd.
4.13.14. Notities en vragen naar aanleiding van het boekenonderzoek (bijlage 2, stuk B en C, pagina 70 tot en met 122).
Pag. 70 en 71 zijn kladaantekeningen van de controleur. De rechtbank verwijst naar het onder 4.12 overwogene. De stukken hoeven niet te worden overgelegd.
Pagina 72 tot en met 81 zijn aantekeningen van gesprekken van de controleur met [directeur]. De rechtbank acht geen reden aanwezig die de weigering deze stukken te doen overleggen rechtvaardigt.
Pagina 82 t/m 101 zijn, met uitzondering van pagina 85, kladaantekeningen of werkdocumenten met aantekeningen en vragen van de controleur. Hiervoor geldt het onder 4.12 overwogene. De stukken hoeven niet te worden overgelegd.
Voor wat betreft pagina 85 heeft de inspecteur gesteld dat geen sprake is van een op de zaak betrekking hebbend stuk. De rechtbank verwijst naar het onder 4.9 overwogene. Het is ook geen document waarvoor het onder 4.12 overwogene geldt. De rechtbank acht geen reden aanwezig die de weigering dit stuk te doen overleggen rechtvaardigt.
Pagina 102 tot en met 116 behelzen een notitie van de controleur met vastlegging van zijn bevindingen en conclusies ten behoeve van collega’s, begeleiders, team-indeling, FIOD en dergelijke bij de belastingdienst werkzame personen. De rechtbank acht aannemelijk dat deze notitie de basis vormt van het controlerapport en van de aanslagen. De inspecteur weigert overlegging met een beroep op artikel 10, lid 2, aanhef en onder b en d, van de WOB. De rechtbank is van oordeel dat het belang van belanghebbende om dit stuk in te zien even groot is als het belang van de belastingdienst om een intern bedoeld stuk als dit geheim te houden. Bij afweging van deze belangen is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de gelijkheid van procespartijen, het belang van belanghebbende dient te prevaleren. De rechtbank verwijst naar het onder 4.10 overwogene. Dit leidt tot de conclusie dat er onvoldoende gewichtige reden is die de weigering het stuk te doen over te leggen rechtvaardigt. Ter zitting heeft de inspecteur nog toegevoegd dat de strafzaak tegen [directeur] door overlegging van de stukken vertroebeld zou kunnen worden. De rechtbank verwijst voor wat dat betreft naar hetgeen onder 4.11 is overwogen.
Pagina 117 t/m 122 zijn werkdocumenten met aantekeningen en vragen van de controleur. Hiervoor geldt het onder 4.12 overwogene. De stukken hoeven niet te worden overgelegd.
4.13.15. Beschrijving geautomatiseerd controleprogramma (bijlage 2, stuk C, pagina 123 tot en met 125). De rechtbank verwijst naar het onder 4.9 overwogene. De inspecteur heeft zich beroepen op de uitzonderingsgronden van artikel 10, lid 2, aanhef en sub c van de WOB. De rechtbank verwijst daarvoor naar het onder 4.10 overwogene. Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven dat dit het systeem is dat wordt gebruikt om te bekijken of in een boekhouding gefraudeerd is. Nu blijkbaar in deze zaak niet is uitgegaan van fraude in de administratie maar uitsluitend aftrek is geweigerd van uit de administratie blijkende betalingen aan buitenlandse rechtspersonen, heeft belanghebbende bij overlegging van dit stuk geen belang terwijl de inspecteur wel een belang heeft bij geheimhouding. Er is dan een gewichtige reden welke de weigering het stuk over te leggen rechtvaardigt.
4.13.16. Intern emailbericht met betrekking tot het onderzoek (bijlage 2, stuk C, pagina 126). Dit is een werkdocument met aantekeningen en vragen van de controleur. Hiervoor geldt het onder 4.12 overwogene. Het stuk hoeft niet te worden overgelegd.
4.13.17. Vragenlijst automatisering (bijlage 2, stuk C, pagina 131 t/m 137). De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 4.9 en 4.10 is overwogen. Het stuk bevat slechts feitelijke gegevens omtrent de administratie van belanghebbende. Boven het stuk staat “concept” maar blijkbaar is het een definitief stuk. De rechtbank acht geen reden aanwezig die de weigering dit stuk te doen overleggen rechtvaardigt.
4.13.18. Overzicht aandachtspunten met betrekking tot controle (bijlage 2, stuk C, pagina 138 t/m 145 van verweerder).
Dit is een werkdocumenten met aantekeningen, verwijzingen naar (blijkbaar) stukken uit de administratie van belanghebbende en vragen van de controleur. Hiervoor geldt het onder 4.12 overwogene. Het stuk hoeft niet te worden overgelegd.
4.13.19. Concept correctievoorstellen (bijlage 2, stuk C, pagina 146 en 147 van verweerder).
Weliswaar is dit stuk opgesteld voor intern beraad, maar het bevat op het onderzoek gebaseerde correctievoorstellen voor de vennootschapsbelasting 1998 van belanghebbende en twee volgens de belastingdienst aan haar gelieerde rechtspersonen. De rechtbank acht geen reden aanwezig die de weigering dit stukken te doen overleggen rechtvaardigt. De enkele omstandigheid dat het, zoals de inspecteur ter zitting heeft gesteld, nog onvoldragen is, doet daar niet aan af.
4.14. De rechtbank komt op grond van het bovenoverwogene tot de conclusie dat de inspecteur alsnog de volgende pagina’s uit het controledossier dient over te leggen aan de rechtbank en via de rechtbank aan belanghebbende: 8 t/m 11, 22 t/m 24, 38, 39, 59 t/m 67, 72 t/m 81, 85, 102 t/m 116, 131 t/m 137, 146, 147.
5. Beslissing
De rechtbank:
- oordeelt dat de pagina’s uit het controledossier met de paginanummers 8 t/m 11, 22 t/m 24, 38, 39, 59 t/m 67, 72 t/m 81, 85, 102 t/m 116, 131 t/m 137, 146, 147 behoren tot de stukken die in dit geding aan de rechtbank moeten worden overgelegd;
- bepaalt dat de inspecteur binnen drie weken na de datum van de verzending van deze uitspraak aan de rechtbank (t.a.v. drs. J.M.C. Hendriks) een kopie van de genoemde stukken doet toekomen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan op 5 april 2007 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Tegen deze tussenuitspraak kan ingevolge artikel 27h, derde lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen slechts tegelijk met hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: