Rb. Breda, 12-02-2007, nr. AWB 06/199
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2097
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
12-02-2007
- Zaaknummer
AWB 06/199
- LJN
BA2097
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2007:BA2097, Uitspraak, Rechtbank Breda, 12‑02‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2007/38.11 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑02‑2007
Inhoudsindicatie
"Verzuimboete ex artikel 67c AWR wordt vernietigd omdat de inspecteur in strijd met "ne bis in idem"-beginsel heeft gehandeld. Belanghebbende heeft verzuimd de loonbelasting/premies volksverzekeringen mbt het vierde kwartaal 2004 tijdig op aangifte af te dragen. De inspecteur legt met dagtekening 24 februari 2005 een naheffingsaanslag op naar een geschat bedrag van € 200 en neemt tevens een boetebeschikking wegens het niet betalen van de op aangifte af te dragen belasting ex art. 67c AWR (2e verzuim) ter grootte van € 10. Per brief van 3 maart 2005 geeft belanghebbende aan dat de af te dragen belasting € 32.440 bedraagt en op 7 maart wordt dit bedrag op de bankrekening van de ontvanger bijgeschreven. De inspecteur geeft daarna over hetzelfde tijdvak weer een boetebeschikking ex art 67c AWR af waarbij de boete is berekend over € 32.240. De rechtbank is van oordeel dat ogv BNB 1996/353 het "ne bis in idem beginsel" van toepassing is en dat in casu in strijd met dit beginsel de tweede boete is opgelegd. Beroep gegrond"
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudigebelastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/199
Uitspraakdatum: 12 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 4e kwartaal 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een bedrag van € 32.240 aan enkelvoudige belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 1.610.
1.2. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 december 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 14 februari 2006, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276.
1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2006 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende doet voor de loonbelasting/premie volksverzekeringen per kwartaal aangifte.
2.2. De aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen over het vierde kwartaal van het jaar 2004 is niet voor het einde van de inlevertermijn (1 februari 2005) bij de inspecteur binnengekomen. Ook is niet vóór 1 februari 2005 de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen op aangifte afgedragen.
2.3. Met dagtekening 24 februari 2005 heeft de inspecteur met betrekking tot het vierde kwartaal 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Hierbij is de te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen geschat op een bedrag van € 200. Tevens is daarbij bij beschikking een verzuimboete opgelegd van 5% van € 200, zijnde € 10. Deze boete is gemotiveerd als een boete ex artikel 67c van de AWR omdat het onderhavige niet betalen is aan te merken als een tweede verzuim.
2.4. Per brief van 3 maart 2005 geeft belanghebbende voor het vierde kwartaal 2004 alsnog aan dat de af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen € 32.440 bedraagt.
2.5. Op 4 maart 2005 heeft belanghebbende aan de ontvanger een bedrag van € 210 betaald.
2.6. Op 7 maart 2005 heeft belanghebbende aan de ontvanger een bedrag van € 32.240 betaald.
2.7. Met dagtekening 24 maart 2005 heeft de inspecteur met betrekking tot het vierde kwartaal 2004 een tweede naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Hierbij is, zoals in 1.1. reeds is vermeld, de te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen bepaald op € 32.240. Tevens is daarbij bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 1.610. Deze boete is gemotiveerd als een boete ex artikel 67c van de AWR.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de verzuimboete van € 1.610 mag opleggen.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de opgelegde verzuimboete. Primair is belanghebbende van mening dat onderhavige boete is opgelegd in strijd met het “ne bis in idem”-beginsel. Subsidiair meent zij dat in strijd met het bepaalde in artikel 67g van de AWR de boete niet is gemotiveerd.
3.4. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.5. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.6. Ter zitting heeft belanghebbende haar verzoek om integrale proceskostenvergoeding ingetrokken en haar verzoek om een forfaitaire proceskostenvergoeding in stand gelaten.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Kennelijk is niet in geschil, nu er vóór het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag de verschuldigde loonbelasting/premies volksverzekeringen zijn voldaan, dat onderhavige naheffingsaanslag deze bedragen toch vermeld als te betalen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat in casu sprake is van een aparte boetebeschikking zoals bedoeld in artikel 67c, lid 3, van de AWR.
4.2. De primaire grief van belanghebbende is dat de inspecteur reeds bij het opleggen van de in 2.3. bedoelde naheffingsaanslag een boetebeschikking heeft opgelegd (van € 10) en daarna bij de in 2.7. bedoelde tweede naheffingsaanslag over hetzelfde tijdvak nogmaals een boete (van € 1.610) heeft opgelegd. Belanghebbende stelt dat het strijdig is met het “ne bis in idem”- beginsel om voor dezelfde gedraging twee keer gestraft te worden.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 augustus 1996, nr. 30 966, gepubliceerd in BNB 1996/353, het “ne bis in idem”-beginsel in casu opgeld doet. De Hoge Raad verwoordde dit als volgt:
“Mitsdien kan het middel – dat terecht ervan uitgaat dat niet tweemaal voor hetzelfde feit een verhoging kan worden opgelegd, maar wat betreft het onderhavige geval eraan voorbijziet dat de met dagtekening 6 december 1991 opgelegde aanslag is opgelegd omdat de Inspecteur van de veronderstelling uitging dat belanghebbende de verschuldigde belasting niet had voldaan, en de onderhavige aanslag omdat, naar later bleek, belanghebbende die belasting wel had voldaan, doch te laat – niet tot cassatie kan leiden”.
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat in casu, het niet betalen van de af te dragen loonbelasting/premies volksverzekeringen over het vierde kwartaal 2004, niet tweemaal met een verzuimboete ex artikel 67c van de AWR kan worden bestraft.
4.4. Aangezien de verwijtbare gedraging in casu er in bestaat dat niet tijdig, te weten vóór 1 februari 2005, is betaald en dit nalaten reeds is beboet middels de in 2.3. genoemde boetebeschikking, kan de onderhavige boetebeschikking niet in stand blijven omdat hetgeen beboet wordt het zelfde “niet betalen vóór 1 februari 2005” betreft. Dat achteraf blijkt dat de boete naar de mening van de inspecteur te laag is opgelegd dient naar het oordeel van de rechtbank voor risico van de inspecteur te blijven.
4.5. Gezien het voorgaande oordeel komt de rechtbank niet meer toe aan belanghebbendes subsidiaire grief.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966, en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2007 door mr. A.J. Kromhout, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.A.M.T. Klaassen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
de gronden van het hoger beroep.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
de gronden van het hoger beroep.