AB 2010/266
Met prejudiciële vraag aan HvJ EU gemoeide tijd niet meegeteld bij redelijke termijn.
HR 09-04-2010, ECLI:NL:PHR:2010:BJ8465, m.nt. A.M.L. Jansen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 april 2010
- Magistraten
Mrs. J.W. van den Berge, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris
- Zaaknummer
07/10306
- Conclusie
Mr. Niessen
- Noot
A.M.L. Jansen
- LJN
BJ8465
- JCDI
JCDI:ADS96216:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal belastingrecht / Algemeen
EU-recht (V)
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BJ8465, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑04‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BJ8465, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑04‑2010
- Wetingang
EVRM art. 6
Essentie
Met prejudiciële vraag aan HvJ EU gemoeide tijd niet meegeteld bij redelijke termijn.
Samenvatting
Sinds het beroep in cassatie is ingesteld, zijn meer dan twee jaren verstreken. Voor de bepaling van de, door de nationale rechter te bewaken, redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM, dient de tijd die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie echter niet te worden meegerekend (zie onder meer EHRM 26 februari 1998, Pafitis e.a. tegen Griekenland, no. 163/1996, NJ 1999/109 en EHRM 24 april 2008, Mathy tegen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.