CRvB, 13-06-2006, nr. 04/5832 NABW, nr. 04/5833 NABW
ECLI:NL:CRVB:2006:AY3868
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
13-06-2006
- Magistraten
R.M. van Male, J.M.A. van der Kolk-Severijns, R.H.M. Roelofs
- Zaaknummer
04/5832 NABW
04/5833 NABW
- LJN
AY3868
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
EU-recht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AY3868, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 13‑06‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2006/364
RV20060089 met annotatie van Minderhoud P.E. Paul
Uitspraak 13‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Bij de beoordeling van het recht op bijstand van personen met de status van EU-onderdaan kan niet worden volstaan met een verwijzing naar door de vreemdelingendienst afgegeven verblijfscodes Het bestuursorgaan dient zelfstandig na te gaan of de betrokkene bijvoorbeeld behoort tot de kring van “economisch actieven”.
R.M. van Male, J.M.A. van der Kolk-Severijns, R.H.M. Roelofs
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 september 2004, reg.nr. 04/864 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (hierna: College)
I. Procesverloop
Namens appellanten heeft mr. M.J.P. van Horne, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellanten zijn nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006. Voor appellanten is verschenen mr. M.J. van Dijk, advocaat te Arnhem. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok, werkzaam bij de gemeente Ede.
II. Overwegingen
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en toepasselijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Aan deze uitspraak (waarbij voor eisers dient te worden gelezen appellanten en voor verweerder het College) wordt het volgende ontleend:
‘Eiser (Spaanse nationaliteit) en eiseres (Marokkaanse Nationaliteit) zijn gehuwd en hebben 5 kinderen, waarvan 4 minderjarig. Zij ontvangen sinds 1999 een Abw-uitkering van verweerder. Eiser beschikte over een document EU/EER geldig tot 1 juli 2003 met corresponderende GBA-code 28. Eiseres beschikte over een verblijfsdocument regulier bepaalde tijd geldig tot 29 juli 2003 met de aantekening verblijf bij echtgenoot. Op de achterzijde van eisers document EU/EER is vermeld dat een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. In verband hiermee heeft verweerder per 1 juli 2003 de uitkering van eisers geblokkeerd. Op 24 juli 2003 heeft eiser aan verweerder een afschrift van een arbeidsovereenkomst d.d. 1 juli 2003 overgelegd waaruit blijkt dat hij van 2 juli 2003 tot 19 augustus 2003 voor 5 uur per dag als schoonmaker werkzaam zal zijn. Verweerder heeft vervolgens de uitkering ingaande 1 juli 2003 gedeblokkeerd. Uit raadpleging van de gemeentelijke Basisadministratie (GBA) door verweerder bleek dat per 19 augustus 2003 de GBA-code was gewijzigd in code 98. Deze code correspondeert met de omschrijving dat een vreemdeling niet (langer) over een verblijfstitel beschikt. Hierop is door verweerder contact opgenomen met de vreemdelingendienst. Een medewerker van deze dienst heeft aangegeven dat eiser sedert 19 augustus 2003 verblijfscode 98 heeft. In het paspoort van eiser heeft de vreemdelingendienst op 9 februari 2004 de verblijfsaantekening voor gemeenschapsonderdaan aangebracht met de aantekening dat eiser op 19 augustus 2003 is aangemeld als werkzoekende.’
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft het College de uitkering ingevolge de Algemene bijstandsdwet (Abw) van appellanten met ingang van 19 augustus 2003 beëindigd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat, afgaande op hun GBA-code, appellanten niet langer voor bijstand in aanmerking kunnen komen.
Bij besluit van 18 maart 2004 heeft het College, voorzover hier van belang, het tegen het besluit van 28 oktober 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het College heeft daarbij doorslaggevend geacht dat de GBA-code voor appellanten per 19 augustus 2003 is gewijzigd van code 28 in code 98 en dat deze code nadien ongewijzigd is gebleven.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 maart 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen:
‘Aangezien eiser niet over een verblijfsdocument beschikte waaruit bleek dat hij op 19 augustus 2003 rechtmatig in Nederland verbleef noch de onjuistheid van de sinds 19 augustus 2003 in het GBA opgenomen code 98 aannemelijk heeft kunnen maken, heeft verweerder derhalve terecht geconcludeerd dat hij op 19 augustus 2003 niet kon worden beschouwd als gemeenschapsonderdaan, bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Hij kon derhalve niet gelijk gesteld worden met een Nederlander ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Abw.
Op basis van het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiser op 19 augustus 2003 niet behoorde tot de personenkring van de Abw en niet (langer) in aanmerking kwam voor bijstand. De utkering is dan ook terecht beeïndigd.’
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat, naar vaste rechtspraak, de rechtmatigheid van het verblijf van een EU-onderdaan rechtstreeks voortvloeit uit het gemeenschapsrecht zoals dat is neergelegd in het EG-verdrag en de daaruit voortvloeiende richtlijnen en verordeningen (zie onder meer de uitspraak van 21 december 2004, LJN AS2100). De onderdaan van een lidstaat, die op het grondgebied van een andere lidstaat economisch actief is (geweest), kan de status hebben van een ‘begunstigde EG-onderdaan.’
Dit betekent dat het bestuursorgaan bij de beoordeling van het recht op bijstand van personen met de status van EU-onderdaan niet kan volstaan met een verwijzing naar door de vreemdelingendienst afgegeven verblijfscodes, maar dat het zelfstandig dient na te gaan of de belanghebbende bijvoorbeeld behoort tot de kring van ‘economisch actieven’. Daaronder worden blijkens de gedingstukken begrepen personen die gedurende ten minste 40% van de volledige, in de branche gebruikelijke, arbeidstijd werkzaam zijn of ten tijde van de aanvraag om bijstand ten minste 50% van de toepasselijke bijstandsnorm verdienen. Indien dat het geval is heeft de betrokkene aanspraak op aanvullende bijstand (indien ook overigens aan de voorwaarden voor het recht op bijstand is voldaan). Voorts dient door het bestuursorgaan melding plaats te vinden aan de vreemdelingendienst die vervolgens beoordeelt of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid en of, en in hoeverre, dit gevolgen heeft voor het verblijfsrecht.
De Raad stelt vast dat het College zich in het onderhavige geval slechts beperkt heeft tot verificatie van de GBA-code waarmee appellanten stonden geregistreerd bij de vreemdelingendienst. Daarmee had het College onder de gegeven omstandigheden, gelet op de status van EU-onderdaan van appellant, niet mogen volstaan, teminder nu uit de gedingstukken naar voren komt dat appellant sedert 2 juli 2003 voor 25 uur per week werkzaam is geweest en in ieder geval vanaf 9 februari 2004 beschikte over een zogeheten verblijfsaantekening voor gemeenschapsonderdanen. Dit betekent dat het besluit van 18 maart 2004 niet voldoet aan de eisen die daaraan uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding moeten worden gesteld.
Het voorgaande is door de rechtbank niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 18 maart 2004 vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en het College opdragen een nieuw besluit te nemen op bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 18 maart 2004, voorzover dit ziet op de beëindiging van het recht op bijstand;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Ede;
Bepaalt dat de gemeente Ede aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 139,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en R.H.M. Roelofs als leden . De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2006.
(get.) R.M. van Male.
(get.) L. Jörg.