ABRvS, 01-02-2006, nr. 200502347/1
ECLI:NL:RVS:2006:AV0911
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-02-2006
- Zaaknummer
200502347/1
- LJN
AV0911
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2006:AV0911, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑02‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2006, 98 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Uitspraak 01‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 november 2003 heeft appellant (hierna: het college) de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning van [wederpartij] voor het vernieuwen en vergroten van een gebouw, waarin een kantoor/berging en opslagloods zijn ondergebracht, aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aangehouden.
200502347/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heusden,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1579 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 15 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1] en [vennoot 2], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2003 heeft appellant (hierna: het college) de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning van [wederpartij] voor het vernieuwen en vergroten van een gebouw, waarin een kantoor/berging en opslagloods zijn ondergebracht, aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aangehouden.
Bij besluit van 27 april 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2005, verzonden op 16 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2005 heeft [wederpartij] een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2005, waar [vennoot 1] van [wederpartij], bijgestaan door mr. A.M.L. Josten, gemachtigde, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 50, vierde lid, kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van het eerste lid de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijke beleid. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag overeenkomstig artikel 46.
2.2. De aanvraag om bouwvergunning is ingediend op 21 oktober 2003. Vaststaat dat op dat moment voor het perceel geen bestemmingsplan van kracht was en dat zulks evenmin het geval was ten tijde van de beslissing op de aanvraag. Vaststaat voorts dat voor het gebied waarin het perceel is gelegen op 24 februari 2003 een voorbereidingsbesluit in werking is getreden en dat het op dat gebied betrekking hebbende ontwerp van het bestemmingsplan "Elshout" op 16 februari 2004 ter inzage is gelegd. Daarin is het perceel bestemd voor "Woondoeleinden". Bij besluit van 6 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Heusden dit bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld en alsnog een bedrijfsbestemming aan het perceel toegekend.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zijn besluit tot aanhouding van de beslissing op de bouwaanvraag ten onrechte heeft gehandhaafd nu het bouwplan in overeenstemming is met het bij besluit van 6 juli 2004 vastgestelde bestemmingsplan "Elshout". De rechtbank heeft aldus miskend dat dit besluit dateert van na de beslissing op bezwaar en derhalve voor die beslissing niet van belang is. Reeds hierom treft het hoger beroep doel.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.5. Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat bij de beantwoording van de vraag of de aanhoudingsplicht ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Woningwet kan worden doorbroken, geen acht kan worden geslagen op het in het ontwerp van het bestemmingsplan "Elshout" neergelegde overgangsrecht en dat reeds gelet hierop het bouwplan daarmee niet in overeenstemming kan worden geacht.
2.6. In beroep heeft [wederpartij] betoogd dat artikel 50, vierde lid, van de Woningwet geen titel biedt voor aanhouding van de beslissing op de bouwaanvraag indien, zoals naar haar mening het geval is, het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan, met inbegrip van het daarin neergelegde overgangsrecht en dat, nu een tijdige beslissing is uitgebleven, de bouwvergunning ingevolge artikel 46, vierde lid, van die wet van rechtswege is verleend.
Dat betoog faalt. Weliswaar kan niet worden ingezien dat bij de beantwoording van de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan geen acht zou mogen worden geslagen op het daarin opgenomen overgangsrecht, doch dit laat onverlet dat het college, indien zou moeten worden aangenomen dat het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Woningwet bevoegd maar niet verplicht is tot doorbreking van de ingevolge het eerste lid van dat artikel geldende aanhoudingsplicht. De omstandigheid dat in artikel 50, vierde lid, van de Woningwet is bepaald dat burgemeester en wethouders omtrent de bouwaanvraag beslissen overeenkomstig artikel 46 van die wet, doet hieraan niet af. Het college is immers eerst gehouden te beslissen op de bouwaanvraag nadat het heeft besloten tot doorbreking van de aanhoudingsplicht. De aanhoudingsplicht van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet beoogt te voorkomen dat zich in de aanloop naar een herziening van het geldende bestemmingsplan of, zoals in dit geval, het van kracht worden van een bestemmingsplan, in het plangebied ontwikkelingen voordoen die het door de planwetgever voorgestane toekomstige planologische regime doorkruisen. Nu ten tijde van de beslissing op bezwaar nog slechts sprake was van een ontwerpbestemmingsplan en rekening moest worden gehouden met wijzigingen bij de vaststelling daarvan door de gemeenteraad van Heusden, kan niet worden ingezien dat het college, ook al zou moeten worden aangenomen dat het bouwplan niet in strijd is met het ontwerp-bestemmingsplan, de aanhouding van de beslissing op de bouwaanvraag niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven. In hetgeen [wederpartij] in beroep naar voren heeft gebracht is geen grond te vinden voor een ander oordeel. Voor zover [wederpartij] heeft betoogd dat het college de bouwvergunning met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had kunnen verlenen faalt dat betoog nu voor het perceel ten tijde van de beslissing op bezwaar geen bestemmingsplan gold.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 februari 2005, AWB 04/1579;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006
412.