Hof Leeuwarden, 22-05-2012, nr. 200.077.650
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7052, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
22-05-2012
- Zaaknummer
200.077.650
- LJN
BW7052
- Roepnaam
Wasserij De Blinde/Achmea Schadeverzekering
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7052, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 22‑05‑2012
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ3670, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 22‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Opstalschade. Nieuwe eigenaar heeft niet binnen 30 dagen aan verzekeraar van vorige eigenaar gemeld de verzekeringsovereenkomst te willen voortzetten. Anders dan rechtbank oordeelt hof dat beroep ver verzekeraar op die termijn niet onaanvaardbaar is, hoewel verzekeraar geen reden zou hebben gehad de nieuwe eigenaar als verzekerde te weigeren.
Partij(en)
Arrest d.d. 22 mei 2012
Zaaknummer 200.077.650
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante in het principale hoger beroep,
geïntimeerde in het incidentele hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie;
hierna aan te duiden als Achmea,
advocaat: mr. J.V. van Ophem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wasserij De Blinde B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Phrontos B.V.,
beide gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerden in het principale hoger beroep,
appellanten in het incidentele hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseressen in conventie, verweersters in voorwaardelijke reconventie;
hierna aan te duiden als De Blinde en Phrontos dan wel, gezamenlijk, als De Blinde c.s.,
advocaat: mr. P. Tuinman.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het op 20 oktober 2010 door de rechtbank Leeuwarden uitgesproken vonnis.
- 1.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 november 2010 is door Achmea hoger beroep ingesteld van het genoemde vonnis met dagvaarding van De Blinde c.s. tegen de zitting van 30 november 2010. Bij memorie van grieven heeft Achmea zestien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, welke grieven De Blinde c.s. bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel hebben bestreden. Daarbij hebben zij op hun beurt incidenteel hoger beroep tegen het bestreden vonnis ingesteld. Zij hebben daartegen vier grieven aangevoerd waarvan de eerste twee door Achmea bij antwoord incidenteel appèl bestreden zijn. Ten slotte hebben partijen hun stukken aan het hof overgelegd voor arrest.
- 2.
Vaststaande feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
- 3.
Opstalschade
(grieven I tot en met VIII in het principale hoger beroep)
- 3.1.
De grieven I tot en met VIII in het principale hoger beroep zijn gericht tegen overweging 4.3 van het bestreden vonnis, handelend over de opstalschade. Daarbij is het grief III die het in deze overweging centrale oordeel van de rechtbank aanvalt, te weten het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Achmea een beroep toekomt op het bepaalde in artikel 14 van de Bijzondere Voorwaarden uitgebreide verzekering bedrijfsgebouwen (zijnde de voorwaarden met nummer BR042-1, hierna: Bijzondere voorwaarden opstallen).
- 3.2.
Het hof stelt voorop dat Achmea, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en grief II dan ook tevergeefs bestrijdt, onvoldoende en zelfs in het geheel geen argumenten heeft aangedragen op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat zij haar toestemming om Phrontos als nieuwe verzekerde te accepteren zou hebben geweigerd als die toestemming tijdig door Phrontos zou zijn gevraagd.
- 3.3.
Het hof is echter van oordeel dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft gehecht aan het gegeven dat Phrontos dat nu eenmaal niet gedaan heeft. Dat is van belang omdat het bij de in artikel 14 Bijzondere voorwaarden opstallen verlangde mededeling om meer gaat dan alleen maar de mededeling dat het verzekerde belang in andere handen is overgegaan. Het gaat vooral om de mededeling dat desondanks de verzekering ook na dertig dagen zal doorlopen want daarmee geeft de nieuwe eigenaar te kennen dat te wensen. Bij het hoezeer ook abusievelijk en onopzettelijk uitblijven van die mededeling blijft de verzekeraar verstoken van een op voortzetting van de verzekeringsovereenkomst gerichte wilsuiting van de nieuwe eigenaar en belanghebbende, terwijl de strekking van artikel 14 Bijzondere bepalingen is dat de overdracht van de eigendom van het verzekerde object leidt tot beëindiging van de verzekeringsovereenkomst, tenzij de verzekeraar op een tijdige mededeling van de nieuwe eigenaar besluit de overeenkomst voort te zetten. Als de verzekeraar gehouden wordt aan de keuze die hij gemaakt zou hebben als hij geweten had dat er iets te kiezen viel, ontstaat een hinkende situatie die zal voortduren totdat de verzekeraar van de overgang van het belang op de hoogte raakt. In die wellicht lang voortdurende hinkende situatie is het uitsluitend de nieuwe belanghebbende die het in zijn macht heeft te beslissen of hij al dan niet verzekerd wenst te zijn geweest, een beslissing die kan worden beïnvloed door de vraag of inmiddels schade gevallen is.
- 3.4.
Het behoeft geen betoog dat deze situatie in hoge mate indruist tegen het belang van de verzekeraar en bovendien tegen het wezen van de verzekeringsovereenkomst, gericht op vergoeding van schade die op het ogenblik dat partijen tot die overeenkomst besluiten, nog onzeker moet zijn. Het hof ziet dan ook niet in dat een verzekeraar die in een dergelijke situatie geconfronteerd wordt met een schadegeval en daardoor tot het besef komt dat hij geruime tijd (althans langer dan de dertig dagen waarin de polisvoorwaarden voorzien) buiten eigen toedoen risico heeft gelopen zonder een premieaanspraak op de nieuwe eigenaar te hebben, onredelijk of onbillijk handelt door die achteraf kenbaar gemaakte keuze van de nieuwe belanghebbende te weigeren en zich op het voor dat geval geschreven artikel 14 te beroepen.
- 3.5.
Dat betekent dat grief III slaagt en de grieven I, II en IV tot en met VIII geen (verdere) bespreking behoeven. Met vernietiging van het bestreden vonnis zal De Blinde c.s. vergoeding van de opstalschade moeten worden ontzegd.
- 4.
Inventarisschade
(Grieven IX, X en XV in het principale hoger beroep,
grieven I en II in het incidentele hoger beroep)
- 4.1.
De grieven I en II in het incidentele hoger beroep zijn gericht tegen overweging 4.6 van het bestreden vonnis. Daarin oordeelde de rechtbank dat de inventarisschade diende te worden vergoed op basis van open polis en niet op basis van de voortaxatie aangezien daarvan de geldigheidsduur, rekening houdende met een uitlooptermijn van zes maanden, op het moment van de brand al was verstreken. De Blinde c.s. brengen daartegen in dat een beroep van Achmea op het verlopen van de geldigheidstermijn van de voortaxatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De zorgplicht van Achmea bracht immers met zich dat zij De Blinde mededeling zou hebben gedaan van het expireren van de voortaxatie en dat heeft zij nagelaten.
- 4.2.
Achmea bestrijdt dat een dergelijke zorgplicht op haar rustte, maar voegt daaraan toe dat zij niettemin onverplicht De Blinde op het verstrijken van de geldigheidsduur van de voortaxatie heeft gewezen, weliswaar niet rechtstreeks, maar wel per brief en per e-mail aan de door De Blinde ingeschakelde assurantietussenpersoon [tussenpersoon]. Dat laatste is door De Blinde aanvankelijk erkend (onder 5.8 van de inleidende dagvaarding) maar later heeft zij die erkenning ingetrokken en gesteld dat de bewuste berichten door [tussenpersoon] nooit zijn ontvangen.
- 4.3.
De voortaxatie dateerde van 29 mei 2002 en was geldig tot 29 mei 2005. Daarna bleef de voortaxatie volgens artikel 6 sub 2 van de Bijzondere Voorwaarden Uitgebreide Verzekering Roerende Zaken in Bedrijfsgebouwen, (hierna: Bijzondere voorwaarden roerende zaken) nu geen nieuw taxatierapport was uitgebracht, nog zes maanden geldig, zodat de voortaxatie op 29 november 2005 haar geldigheid definitief verloor. Pas daarna is de schade gevallen. Deze data waren bij De Blinde bekend en het ging dan ook niet zozeer om een "mededeling" die zij van Achmea meende te moeten ontvangen als wel om een herinnering. Naar het oordeel van het hof gaat de zorgplicht van de verzekeraar echter niet zo ver dat zij bij een verzekering die de verzekerde ten behoeve van de uitoefening van zijn bedrijf gesloten heeft, verplicht is de verzekerde tijdig (maar uiteraard ook weer niet voortijdig) te waarschuwen voor het verstrijken van termijnen waarvan de verzekerde even goed als de verzekeraar op de hoogte is, en zulks op straffe van zich op het verstreken zijn van die termijnen niet meer te mogen beroepen. Wanneer Achmea, zoals zij stelt, een dergelijke waarschuwing wel heeft laten uitgaan, was dat een onverplichte service en van haar kan geen bewijs verlangd worden dat zij die service verleend heeft.
- 4.4.
Tevergeefs voert De Blinde hiertegen aan dat Achmea, als zij van oordeel zou zijn dat de voortaxatie was vervallen, een aangepast polisaanhangsel had behoren af te geven waarin de verzekerde som zou zijn aangepast. Artikel 6 sub 2 voornoemd bepaalt immers dat na het verstrijken van de geldigheid van de voortaxatie de verzekerde som wordt beschouwd als een opgave van de verzekerde zelf. Dat betekent dat wel verandering komt in de wijze van schadevaststelling, maar dat de verzekerde som ongewijzigd blijft en niet aangepast hoeft te worden.
- 4.5.
De grieven I en II in het incidentele hoger beroep worden op deze gronden verworpen.
- 4.6.
De grieven IX en X in het principale hoger beroep keren zich tegen overweging 4.9 van het bestreden vonnis, handelende over de "hulpzaken" die volgens Achmea tegelijk met de opstal aan Phrontos zouden zijn overgedragen. De rechtbank besliste in deze overweging dat, als van een dergelijke overdracht sprake zou zijn, die overdracht op dezelfde gronden als in overweging 4.3 over de opstalschade uiteengezet, niet zou afdoen aan de verplichting van Achmea schade aan die zaken te vergoeden. Op zichzelf onderschrijft het hof dat met betrekking tot eventueel overgedragen roerende zaken dezelfde beslissing past als ten aanzien van de overgedragen opstal nu de Bijzondere voorwaarden roerende zaken in artikel 13 hetzelfde bepalen als de Bijzondere voorwaarden opstallen in artikel 14. Dat betekent echter dat de grieven IX en X in het principale hoger beroep op dezelfde gronden slagen als grief III in het principale hoger beroep. Indien verzekerde roerende zaken aan Phrontos zijn overgedragen, dient De Blinde c.s. ook vergoeding van schade aan die zaken te worden ontzegd.
- 4.7.
Thans dient dus de door de rechtbank onbeslist gelaten vraag te worden beantwoord of inderdaad een dergelijke overdracht heeft plaatsgevonden. Achmea stelt zich op het standpunt dat dat het geval is en baseert dat op de notariële akte van 23 juli 2004 waarbij De Blinde de opstal aan Phrontos verkocht en overdroeg. De akte is slechts gedeeltelijk in het geding gebracht, maar Achmea heeft onbestreden gesteld dat de akte onder meer met zoveel woorden inhoudt:
"In de koop en levering zijn de Hulpzaken begrepen.
Verkoper draagt de Hulpzaken over vrij van pandrechten, beslagen, zakelijke genotsrechten en persoonlijke genotsrechten."
terwijl zij in artikel 1 onder 1.1 "de Hulpzaken" definieert als "de zich in of op het Verkochte bevindende roerende zaken, machinerieën en werktuigen, als bedoeld in artikel 3:254 Burgerlijk Wetboek". Verder wijst Achmea erop dat Phrontos, eveneens op 23 juli 2004, aan Friesland Bank N.V. op de door haar gekochte en verworven opstal een recht van eerste hypotheek verstrekte en daarbij tevens de hulpzaken verpandde.
- 4.8.
De Blinde c.s. bestrijden dit standpunt. Machines en apparatuur die zodanig met het gebouw verbonden waren dat zij als bestanddeel daarvan moesten worden aangemerkt, waren er niet en partijen bij de akte hadden niet de intentie roerende zaken van de overdracht deel te laten uitmaken, ook niet roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 BW, in de akte aangeduid als "hulpzaken". De vermelding in de akte van die hulpzaken als deel uitmakende van de koop en levering was dus onjuist. De vermelding van de hulpzaken in de hypotheekakte was evenzo onjuist, maar bovendien irrelevant en zonder effect omdat Phrontos helemaal geen hulpzaken had die zij kon verpanden. De Blinde c.s. wijzen er voorts op dat de hulpzaken na 23 juli 2004 op de balans van De Blinde zijn blijven staan en niet voorkwamen op de balans van Phrontos.
- 4.9.
De Blinde c.s. hebben gesteld dat zij en Friesland Bank N.V. op 8 december 2006 een notariële akte van rectificatie hebben doen opmaken waarbij zij verklaarden dat het nooit de bedoeling was geweest de hulpzaken in de verkoop en levering te begrijpen. Als bijlage hebben zij bij die akte van rectificatie een kopie doen voegen van een overeenkomst waarbij De Blinde de hulpzaken aan Friesland Bank N.V. verpandde.
- 4.10.
Een onderscheid dat De Blinde c.s. niet maken, maar dat het hof toch van betekenis acht, is het onderscheid tussen enerzijds de situatie dat De Blinde c.s. het oogmerk hadden de hulpzaken buiten hun transactie te houden en anderzijds de situatie dat zij een overdracht van de onroerende zaak bedoelden te bewerkstelligen zonder zich te bekreunen om de hulpzaken en zonder zich te realiseren dat daarmee op verschillende manieren kon worden omgegaan. In de eerste situatie aannemende dat deze (bewijsbaar) de werkelijkheid was zouden de hulpzaken ondanks een onjuiste vermelding in de transportakte inderdaad eigendom van De Blinde zijn gebleven. In de tweede situatie echter zouden De Blinde c.s., geen bewuste intentie over het lot van de hulpzaken hebbende, door de opgestelde schriftelijke weergave van hun overeenkomst te aanvaarden hun wil nader hebben bepaald, hoezeer ook uit onverschilligheid, hoezeer ook zonder er veel besef van te hebben en hoezeer zij een andere weergave wellicht eveneens aanvaardbaar zouden hebben gevonden. Wanneer die situatie de werkelijkheid was, zou de akte de wil van partijen wel degelijk weergeven en zouden de hulpzaken aan Phrontos zijn overgedragen.
- 4.11.
De Blinde c.s. hebben, zoals gezegd, tussen deze beide situaties geen duidelijk onderscheid gemaakt en hebben dus ook niet met zoveel woorden gesteld dat in werkelijkheid de eerste situatie bestond. Als zij wel bedoeld hebben dat te stellen, acht het hof die stelling onvoldoende gemotiveerd. Dan immers hadden De Blinde c.s. nader kunnen en dus ook moeten toelichten wat de achtergrond was waartegen en wat de redenen waren waarom zij de hulpzaken bewust en uitdrukkelijk buiten de overdracht wensten te houden, wat de voordelen waren die daaraan voor hen verbonden waren en wanneer en onder welke omstandigheden de overeenkomst van verpanding tot stand gekomen is tussen De Blinde en Friesland Bank N.V. (die wel is overgelegd, maar blijkt onderhands en ongedateerd te zijn). Kortom, zij hadden inzichtelijk moeten maken hoe het mogelijk was dat een zo tegen de welbewuste en uitdrukkelijke partijbedoeling indruisende fout aan drie partijen bij twee notariële akten had kunnen ontgaan. Dat alles hebben zij niet gedaan. Nu zij aldus deze veronderstelde stelling onvoldoende hebben gemotiveerd, zal het hof hen niet tot bewijs daarvan toelaten. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de hulpzaken, als zijnde overgedragen aan de nieuwe eigenaar, niet tot het verzekerd belang behoren.
- 4.12.
Met grief XV in het principale hoger beroep klaagt Achmea er nog over dat de rechtbank niet gerespondeerd heeft op haar verweer dat niet alle inventarisgoederen van De Blinde c.s. door de brand verloren zijn gegaan met als gevolg dat zij schadepenningen hebben ontvangen voor goederen waarover zij nog konden beschikken. Dit verweer heeft Achmea onderbouwd met een brief van Crawford en met een verwijzing naar een rapport van Crawford. Daaruit blijkt inderdaad dat niet alle ruimtes van het bedrijfsgebouw door de brand getroffen zijn en dat sommige ruimtes met de daarin aanwezige inventaris voor de brand gespaard zijn gebleven. Er blijkt echter niet uit dat die inventaris door de deskundigen in hun schadetaxatie is meegenomen en Achmea heeft ook niet verklaard hoe het mogelijk is en waarom zij meent dat de deskundigen schade zouden hebben geconstateerd en in hun taxatie opgenomen aan inventarisgoederen die helemaal niet beschadigd zijn. De grief moet daarom worden verworpen.
- 4.13.
De schade aan de inventaris, de hulpzaken daaronder begrepen, is volgens het definitieve eindrapport van Crawford van 9 juni 2009 vastgesteld op € 2.511.134,00 met welke taxatie de door De Blinde aangestelde deskundige zich heeft verenigd. De schade aan de hulpzaken is door Achmea in een overgelegde brief van 30 oktober 2008 opgegeven als € 1.957.833,00 waartegen De Blinde c.s. geen specifiek en onderbouwd verweer hebben gevoerd. Deze opgave was op basis van een eerdere (lagere) taxatie van Crawford, maar Achmea heeft deze opgave aan de verhoging van de totale taxatie niet aangepast. De totale onder de dekking vallende inventarisschade moet daarom worden bepaald op het verschil tussen € 2.511.134,00 en € 1.957.833 of op € 553.301,00.
- 5.
Schade aan overige roerende zaken
(Grief III in het incidentele hoger beroep)
Hoewel de rechtbank als tussen partijen vaststaand heeft aangenomen dat zij overeenstemming hebben bereikt over de schade aan eigen textiel en textiel van derden en die schade hebben vastgesteld op € 244.777,00, heeft zij bij haar beslissing voor die schade kennelijk abusievelijk slechts een bedrag van € 225.000,00 in aanmerking genomen. Daarover klaagt grief III in het incidentele hoger beroep. Achmea heeft de grief niet tegengesproken. De grief is gegrond. De schadevergoeding voor eigen textiel en textiel van derden dient op € 244.777,00 te worden gesteld.
- 6.
Bedrijfsschade
- 6.1.
Met betrekking tot de bedrijfsschade zijn partijen het erover eens dat deze berekend op stand alone-basis € 2.425.000,00 en berekend als concernschade € 1.225.000,00 bedraagt. Voor het geval de opstalschade en inventarisschade door de rechter zouden worden vastgesteld als concernschade, dat wil zeggen met voorbijgaan aan de overdracht van belang door De Blinde aan Phrontos, hebben De Blinde c.s. hun vordering tot vergoeding van bedrijfsschade beperkt tot het als concernschade berekende bedrag en aldus is de vordering ook door de rechtbank toegewezen.
- 6.2.
Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, zal het hof de opstalschade en inventarisschade echter niet als concernschade berekenen. Voor dat geval vorderen De Blinde c.s. vergoeding van de bedrijfsschade op stand alone-basis, waartegen Achmea zich niet heeft verzet. Met vernietiging van het bestreden vonnis dient thans daarom de bedrijfsschade op € 2.425.000,00 te worden gesteld.
- 7.
Verzuim en wettelijke rente
(Grieven XI tot en met XIV en XVI in het principale hoger beroep
en grief IV in het incidentele hoger beroep)
- 7.1.
De grieven XI tot en met XIV en XVI in het principale hoger beroep zijn gericht tegen overweging 4.16 van het bestreden vonnis, handelende over de verschuldigdheid van wettelijke rente. De rechtbank heeft daar geoordeeld dat voor het intreden van verzuim van Achmea geen ingebrekestelling vereist is. Dat oordeel wordt bestreden door grief XI.
- 7.2.
Het hof stelt voorop dat de gegrondbevinding van grief III met zich brengt dat onder polis 53602401 geen aanspraak op uitkering bestaat. In alle andere polissen worden de Bijzondere voorwaarden roerende zaken toepasselijk verklaard waarvan artikel 10 onderdeel E bepaalt:
"Elke verschuldigde schadevergoeding zal worden voldaan binnen vier weken na ontvangst van alle noodzakelijke gegevens door ons. Wij zullen nooit eerder in verzuim zijn dan vanaf vier weken na deze ontvangst."
Nu aldus voor de betaling een bepaalde termijn is bepaald, treedt ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder a BW het verzuim zonder ingebrekestelling in tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft. Dat blijkt niet en Achmea heeft ook niet toegelicht waaruit het naar haar mening zou moeten blijken. Grief XI faalt daarom.
- 7.3.
Met de grieven XII, XIII, XIV en XVI betoogt Achmea echter terecht dat dan wel nodig is dat zij alle voor de schadevaststelling nodige gegevens heeft ontvangen. De ontvangst van het interimrapport van Crawford van 3 februari 2006 is onvoldoende, nu het daartoe niet genoeg gegevens inhoudt. Bovendien schrijft artikel 8 van de Bijzondere voorwaarden roerende zaken voor dat, als de verzekerde verkiest een eigen expert aan te wijzen (wat hier het geval was), overleg tussen de beide experts dient plaats te vinden en bij gebreke van overeenstemming een derde expert aangewezen moet worden en de schade moet vaststellen. Zolang dit traject niet is doorlopen en de uitkomst daarvan ter kennis van de verzekeraar is gebracht, beschikt deze niet over alle noodzakelijke gegevens.
- 7.4.
Redelijkheid en billijkheid vergen van de verzekeraar een zekere voortvarendheid en, als die niet betracht wordt, kan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat de verzekeraar zich op artikel 10 onderdeel E voornoemd beroept ter afwering van een renteplicht. Volgens De Blinde doet dat geval zich voor, maar zij heeft onvoldoende concreet uiteengezet waarop zij die mening baseert en welke maatregelen ter bespoediging van de afwikkeling zij van Achmea heeft verlangd. Dit betoog kan daarom niet worden aanvaard.
- 7.5.
De grieven XII tot en met XIV en XVI slagen. Voor de inventarisschade is het definitieve eindrapport van Crawford, geaccordeerd door Troostwijk, gedateerd op 9 juni 2009 en het moet geacht worden op 10 juni 2009 bij Achmea te zijn ingekomen. De vergoeding diende binnen vier weken daarna, dus uiterlijk op 8 juli 2009 te zijn voldaan.
- 7.6.
Voor de schade aan overige roerende zaken is de definitieve vaststelling door Crawford kennelijk met die van de inventarisschade aangehouden tot het genoemde rapport van 9 juni 2009. In een rapport van Crawford van 25 maart 2008 komt echter al een taxatie van de schade aan overige onroerende zaken voor zonder dat in dat rapport of in enig ander processtuk een aanwijzing te vinden is dat partijen daarover in enig stadium niet eenstemmig zijn geweest. Deze taxatie bood al voldoende grondslag voor de vergoeding waarover partijen het kennelijk toen al eens waren en steeds zijn gebleven. Achmea moet daarom geacht worden al op 26 maart 2008 alle noodzakelijke gegevens voor de vaststelling van de schade onder polis 53602404 te hebben ontvangen. De vergoeding diende binnen vier weken daarna, dus uiterlijk op 23 april 2008 te zijn voldaan.
- 7.7.
Voor de bedrijfsschade is het eindrapport van Crawford, waarmee Troostwijk al had ingestemd, gedateerd op 25 oktober 2007 en het moet geacht worden op 26 oktober 2007 bij Achmea te zijn ingekomen. De vergoeding diende binnen vier weken daarna, dus uiterlijk op 23 november 2007 te zijn voldaan.
- 7.8.
Ook grief IV in het incidentele hoger beroep heeft betrekking op de wettelijke rente. Het hof zal echter hierna in paragraaf 9 een recapitulatie geven van de samenstelling van de vordering, wettelijke rente daaronder begrepen, aan de hand van de bedragen en verzuimdata van de verschillende schadecategorieën en de bedragen en betaaldata van de door Achmea gedane betalingen. Daarnaast behoeft deze grief geen bespreking meer.
- 8.
Buitengerechtelijke incassokosten
- 8.1.
Tegen de toewijzing van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten met daarover te berekenen wettelijke rente is geen grief gericht. Deze dient daarom te worden gehandhaafd.
- 9.
Recapitulatie
- 9.1.
De toewijsbare bedragen voor de verschillende schadecategorieën met de bijbehorende verzuimdata zijn:
bedrijfsschade € 2.425.000,00 (23 november 2007)
overige roerende zaken € 244.777,00 (23 april 2008)
inventarisschade € 553.301,00 (8 juli 2009)
totaal € 3.223.078,00
- 9.2.
De bedragen van de door Achmea gedane betalingen met de bijbehorende betaaldata zijn:
25 januari 2006 (onder algemene titel) € 100.000,00
7 februari 2006 (onder algemene titel) € 400.000,00
27 november 2006 (voor bedrijfsschade) € 500.000,00
17 oktober 2007 (voor bedrijfsschade) € 200.000,00
4 november 2008 (als slotafrekening) € 1.845.160,00
totaal € 3.045.160,00
Betalingen die Achmea na en ingevolge het bestreden vonnis mocht hebben gedaan zijn niet specifiek opgegeven.
- 9.3.
In hoofdsom is aan De Blinde toewijsbaar een bedrag van (€ 3.223.078 - € 3.045.160 =) € 177.918, alsmede het in eerste aanleg toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
- 9.4.
Achmea is rentedragend aan De Blinde verschuldigd geweest:
vanaf 23 november 2007: (€ 2.425.000,00 - € 1.200.000,00 =) € 1.225.000,00;
vanaf 23 april 2008: € 1.115.000,00 + € 244.777,00 =) € 1.469.777,00;
vanaf 4 november 2008: nihil;
vanaf 8 juli 2009: (€ 3.223.078,00 - € 3.045.160,00 =) € 177.918,00.
- 9.5.
Met vernietiging van het bestreden vonnis dienen deze bedragen aan De Blinde te worden toegewezen. Voor een veroordeling ten gunste van Phrontos is geen ruimte nu deze nooit de contractuele wederpartij van Achmea is geweest.
- 9.6.
De Blinde c.s. dienen als overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van beide instanties.
De beslissing
Het hof:
vernietigt het door de rechtbank Leeuwarden tussen partijen gewezen vonnis van 20 oktober 2010 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Achmea aan De Blinde te betalen:
de wettelijke rente over € 1.225.000,00 van 23 november 2007 tot 23 april 2008;
de wettelijke rente over € 1.469.777,00 van 23 april 2008 tot 4 november 2008;
een bedrag van € 177.918,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 8 juli 2009 tot de dag van betaling;
een bedrag van € 6.422,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 20 oktober 2010 tot de dag van betaling;
bepaalt dat al wat Achmea na en ter voldoening aan het bestreden vonnis aan De Blinde mocht hebben betaald, geacht moet worden ter voldoening aan voormelde veroordeling te zijn betaald;
veroordeelt De Blinde al wat Achmea aldus te veel mocht hebben betaald, aan haar terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de dag van betaling tot die der terugbetaling;
veroordeelt Phrontos al wat Achmea haar na en ter voldoening aan het bestreden vonnis mocht hebben betaald, aan haar terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de dag van betaling tot die der terugbetaling;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt De Blinde c.s. in de kosten van het geding in beide instanties en bepaalt deze, voor zover tot op heden aan de zijde van Achmea gevallen, op:
? in eerste aanleg: € 14.417,00, waarvan € 4.784,00 voor griffierecht en € 9.633,00 voor salaris advocaat;
? in het principale hoger beroep: € 9.317.93, waarvan € 87,93 voor explootkosten, € 4.650,00 voor griffierecht en € 4.580,00 voor salaris advocaat;
? in het incidentele hoger beroep: € 2.290,00 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, D. den Hertog en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 mei 2012.