NJB 2021/119:Beklag aangaande beslag art. 552a Sv op de voet van art. 5.4.10 Sv door verschoningsgerechtigde indien ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel voorwerpen stukken en/of vastgelegde gegevens in beslag zijn genomen: art. 5.4.10 Sv moet zo worden begrepen dat voor de verschoningsgerechtigde dan inderdaad beklag openstaat overeenkomstig art. 552a Sv en dat daarbij in beginsel ook de uitgangspunten en regels gelden die in eerdere rechtspraak zijn geformuleerd in verband met gevallen waarin een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv met een beroep op zijn verschoningsrecht opkomt tegen de inbeslagneming van stukken en/of gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers. Indien de stukken en/of vastgelegde gegevens onder een ander dan de verschoningsgerechtigde in beslag zijn genomen, kan de verschoningsgerechtigde als ‘belanghebbende’ een klaagschrift indienen op grond van art. 5.4.10 lid 3 jo art. 552a Sv. De Hoge Raad gaat voorts in op de rechtspositie van de verschoningsgerechtigde bij de uitvoering van een EOB en in verband daarmee op de beklagtermijn. Indien de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de klager met betrekking tot inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv. In casu is de rechtbank aldus onjuist tot het oordeel gekomen dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard voor zover dat ziet op de gegevens die de rechtbank hiertoe in handen van de rechter-commissaris heeft gesteld