Hof Amsterdam, 20-04-2018, nr. 23-003580-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:1347
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-04-2018
- Zaaknummer
23-003580-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Jeugdstrafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1347, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑04‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1733
Uitspraak 20‑04‑2018
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich op 17-jarige leeftijd schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het toen 13-jarige slachtoffer.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003580-17
datum uitspraak: 19 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-684278-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1999,
adres: [adres 1] .
Ontvankelijkheid van de officier van justitie en de verdachte in het hoger beroep
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd. De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de officier van justitie en de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 3. Voor de verdachte staat tegen die beslissing geen hoger beroep open, gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv). Blijkens de inhoud van de appelschriftuur van de officier van justitie en de daarop aansluitende mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep is niet beoogd op te komen tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde. Hierop gelet zal het hof de officier van justitie en de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1: hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 5 juni 2016, althans in of omstreeks de periode van 4 juni 2016 tot en met 5 juni 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, met [slachtoffer] (geboren in 2003) van wie hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemde [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestesvermogens leed dat voornoemde [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat voornoemde [slachtoffer] onder invloed van alcohol en/of in staat van dronkenschap verkeerde en/of dronken en/of buiten bewustzijn of met verminderde bewustzijn was en/of in bed lag, eenmaal of meermalen zijn, verdachte's en/of zijn mededader's penis in de vagina en/of mond van voornoemde [slachtoffer] gestopt en/of gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of eenmaal of meermalen zijn verdachte's en/of zijn mededader(s) vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en/of gestopt;
2:hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 5 juni 2016, althans in of omstreeks de periode van 4 juni 2016 tot en met 5 juni 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft/hebben gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen zijn, verdachte's en/of zijn medeverdachte's penis in de vagina en/of mond van voornoemde [slachtoffer] gestopt en/of gebracht en/of (vervolgens) heen en weer bewogen en/of eenmaal of meermalen zijn verdachte's en/of zijn mededader(s) vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en/of gestopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof onder meer ten aanzien van de bewezenverklaring tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij in de periode van 4 juni 2016 tot en met 5 juni 2016, te Amsterdam, met [slachtoffer] (geboren in 2003) van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde en niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, zulks terwijl hij wist dat voornoemde [slachtoffer] onder invloed van alcohol verkeerde en met verminderd bewustzijn in bed lag, zijn penis in de vagina en mond van voornoemde [slachtoffer] gestopt en vervolgens heen en weer bewogen en zijn vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht;
2:hij op twee tijdstippen in de periode van 4 juni 2016 tot en met 5 juni 2016, te Amsterdam, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de vagina en mond van voornoemde [slachtoffer] gestopt en vervolgens heen en weer bewogen en zijn vinger(s) in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof merkt daarbij op dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] weliswaar voor een belangrijk deel gezamenlijk hebben gehandeld tegenover [slachtoffer] voorafgaand aan het seksuele contact dat zij beiden kort na elkaar in de periode van 4 tot en met 5 juni 2016 met [slachtoffer] hebben gehad, maar dat bij het verrichten van de seksuele handelingen als zodanig geen sprake is geweest van het tezamen en in vereniging handelen. Van het medeplegen van deze handelingen wordt de verdachte om die reden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016121094-42 van 7 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 1-4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling verbalisanten (of één of meer van hen):
Op zondag 5 juni 2016 te 02.40 uur werd ik, verbalisant [verbalisant 1] , tijdens piketdienst voor het bureau Zedenpolitie gebeld door de meldkamer. Uniformeenheid 3102 wilde contact met mij omdat zij in een woning stonden waar zojuist een 13-jarig meisje bewusteloos was afgevoerd naar het ziekenhuis. De collega’s hadden het vermoeden dat het meisje mogelijk seksueel misbruikt was gezien de omstandigheden waaronder het meisje was aangetroffen. Ik heb hierop telefonisch contact gehad met een collega van 3102. Hij vertelde mij dat hij in een woning in de [adres 2] (het hof begrijpt: te Amsterdam) stond. Hij was daar gekomen omdat er een 112-melding was binnengekomen dat er een 13-jarig meisje onwel was geworden in deze woning. Dit meisje was door familie buiten bewustzijn aangetroffen op een bed, zonder bovenkleding en haar onderbroek was naar beneden geschoven. Haar bh lag op de grond, in de woonkamer lagen meerdere opengescheurde condoomverpakkingen en naast het bed lag eveneens een opengescheurde condoomverpakking. Het meisje was zojuist met behulp van de brandweer de woning uit getakeld en met een ambulance naar het VU ziekenhuis afgevoerd. De 3102 had niet met het meisje kunnen praten omdat zij daartoe niet in staat was. In de woning waren drie jongens aanwezig. […]
Het meisje zou zijn genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003. Op zondag 5 juni 2016 te 05.30 uur bevonden wij ons in het VU ziekenhuis. Wij hebben gesproken met [naam 1] , assistent kindergeneeskunde. Zij had [slachtoffer] samen met de kinderarts, [naam 2] , onderzocht nadat zij op de spoedeisende hulp was binnengebracht. [slachtoffer] bleek nog steeds buiten bewustzijn te zijn. Zij had een infuus bij [slachtoffer] ingebracht om vocht toe te dienen. Er was door hen al bloed en urine afgenomen voor toxicologisch onderzoek en uit dit onderzoek bleek dat het ethanolgehalte verhoogd was en dat zij een alcoholpromillage had van 1,7 promille. Volgens [naam 1] was dit promillage voor een meisje van 13 jaar voldoende om buiten bewustzijn te raken. […] Om 6.18 uur was [slachtoffer] nog steeds buiten bewustzijn en lag zij aan het infuus en had zij een katheter in haar blaas. […] Omstreeks 6.47 uur opende [slachtoffer] nadat bloed was afgenomen haar ogen en keek zij verdwaasd om zich heen. […] Nadat [slachtoffer] had verteld dat ze dit goed vond is de forensisch arts gestart met het forensisch medisch onderzoek. Hierbij zijn haar mond, hals borsten, vagina en anus bemonsterd. Het SINnummer van de zedenset betreft [nummer] . Na afloop van het forensisch medisch onderzoek hebben wij [slachtoffer] gevraagd wat zij zich kon herinneren. [slachtoffer] kon zich vaag herinneren dat zij alcohol had gedronken uit een fles en dat ze dacht dat het whisky was.
Het viel ons verbalisanten op dat haar stem heel kinderlijk klonk, als van een heel jong meisje.
[slachtoffer] broer [naam 3] en de buurjongen, [naam 4] , waren in het VU ziekenhuis aanwezig. Daar [slachtoffer] door [naam 3] en [naam 4] was aangetroffen in de woning, hebben wij hen beiden afzonderlijk gehoord als getuige. Resumerend komt uit de gesprekken van [naam 3] en [naam 4] naar voren dat zij naar de [adres 2] zijn gegaan omdat haar telefoon daar uit peilde. Dat ze daar in één woning licht zagen branden. In het raam van die woning zat een jongen en hem werd gevraagd of [slachtoffer] in die woning was. In eerste instantie werd dit door de jongen ontkend, maar na doorvragen bleek zij toch binnen te zijn. [naam 3] vroeg of zij naar binnen mochten en of de deur geopend kon worden, maar dit gebeurde niet. Zij hebben naar eigen zeggen ongeveer een half uur op de voordeur staan bonken en bleven aanbellen. Ze hebben ook een buurvrouw op [nummer adres] gewaarschuwd omdat ze niet naar binnen konden. Toen de deur eindelijk werd opengedaan troffen ze [slachtoffer] aan op een bed in de slaapkamer. Ze lag op een matras zonder hoeslaken en zij reageerde nergens op en voelde slap aan. Volgens de drie jongens was dit al een uur aan de gang dat ze er zo bij lag. Vervolgens is de alarmcentrale 112 gebeld en zijn de politie, ambulance en brandweer gekomen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016121094-13 van 5 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 5-8].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling verbalisanten (of één of meer van hen):
Op zondag 5 juni 2016 omstreeks 02.00 uur kregen wij de melding om te gaan naar de [adres 2] te Amsterdam alwaar een meisje van 13 jaar onwel zou zijn. Toen wij de kamer inliepen zagen wij een meisje op bed liggen. Dit meisje bleek later te zijn: [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2003. Wij zagen dat [slachtoffer] een roze kleurig jurkje droeg tot boven haar knie. Wij zagen dat [slachtoffer] een zwart slipje droeg. Wij zagen dat dit slipje deels naar beneden geschoven was. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben vervolgens naar de woonkamer gelopen. Ik zag daar drie jongens op de bank zitten. Deze jongens bleken later te zijn: [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam 6] .
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben nadat het slachtoffer naar het ziekenhuis was vervoerd, weer teruggegaan naar de woning. Collega [verbalisant 5] zag in de kamer waar het slachtoffer lag een bh liggen. Aan het hoofdeinde van het bed zagen wij een leeg pakje Durex condooms op de grond liggen. In de kast boven het bed zagen wij een condoomverpakking liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag in de prullenbak in de keuken een opengescheurde condoomverpakking liggen.
3. Een geschrift, zijnde een kopie van een briefverslag van 7 augustus 2016, van [naam 5] , arts-assistent en [naam 2] , kinderarts kindergeneeskunde, betreffende [slachtoffer] , geboren 14-01-2003 [ongenummerd in ordner opgenomen].
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] was opgenomen van 5-6-16 tot 6-6-16 op de kinderafdeling van het VUmc.
Laboratoriumonderzoek dd 5/6/16: Ethanol 1,67 g/l.
Conclusie: 13 jarig meisje met HP1) status na alcoholintoxicatie.
4. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016121094-43 van 6 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s 18-21].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 juni 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben zaterdag 4 juni 2016 rond 16.00 uur naar buiten gegaan. Ik kwam bij De Deen [verdachte] en zijn neef [naam 6] (het hof begrijpt: de verdachte en [naam 6] ) tegen. Ik ken [verdachte] uit mijn buurt. [verdachte] en [naam 6] vroegen of ik met hun mee ging barbecueën. Wij gingen voor de woning van [verdachte] barbecueën. Ik heb op een gegeven moment aan [verdachte] gevraagd of ik mocht plassen in zijn woning. In de woning zag ik [naam] (het hof begrijpt: [naam] ) voor het eerst. [naam 6] en [verdachte] kwamen ook naar boven. Later kwam ook [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) erbij. Rond 22 uur is [naam] weggegaan. [verdachte] en [medeverdachte 1] brachten hem naar de tram en zij gingen vervolgens shisha halen en kwamen rond 23 uur weer terug in de woning. [verdachte] en [naam 6] gingen shisha roken in de woonkamer en [medeverdachte 1] ging in de keuken roken. [verdachte] schonk een klein wijnglas vol met whisky en gaf het aan mij. Ik voelde mij na het eerste glas whisky al meteen duizelig. Vervolgens liet [verdachte] mij ook shisha roken. In totaal heb ik 5 volle glazen whisky gedronken en tussendoor shisha gerookt.
Ik ging steeds minder goed zien en werd steeds duizeliger. Ik stond op om op bed te gaan liggen, maar viel bijna om. Ik zag dat [medeverdachte 1] binnen kwam. Ik voelde dat [medeverdachte 1] mij kuste in mijn nek en op mijn lippen. Hij deed ook zijn tong in mijn mond. Ik voelde dat [medeverdachte 1] op mij kwam liggen. Ik voelde dat [medeverdachte 1] zijn piemel in mijn vagina deed en zijn piemel hen een weer in mijn vagina bewoog.
Ik ging weer terug naar de slaapkamer en ging weer op mijn buik op bed liggen. Ik zag dat [verdachte] de slaapkamer in kwam. Ik voelde ineens iets tussen mijn benen. Ik voelde dat [verdachte] mij aan mijn heupen omhoog trok. Mijn armen lagen eerst boven mijn hoofd, maar doordat [verdachte] mij omhoog trok, kwamen mijn armen slap langs het bed te hangen. Ik voelde dat [verdachte] met zijn penis in mijn vagina ging. Op het moment dat [verdachte] seks met mij had voelde ik dat ik steeds dieper in slaap viel. Ik kon niet praten. Ik wilde wel praten, maar de woorden kwam er niet uit.
5. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016121094-35 van 6 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 9] [doorgenummerde pagina’s 104-111].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 juni 2016 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Zaterdag 4 juni 2016 was ik met [naam 6] aan het barbecueën en [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) kwam erbij. Rond 23.00 uur zijn we begonnen met Black Label (het hof begrijpt: whisky). De fles was al voor driekwart leeg. Ik vroeg of [slachtoffer] ook wou, ze zei ja. Ik heb haar twee keer ingeschonken. […]
Ik heb die avond/nacht twee keer seks met haar gehad. Ik vind het niet kunnen dat een 13-jarig meisje whisky drinkt. Nadat zij de drank had gedronken vroeg ik of ze afleiding wou. [slachtoffer] zei dat dat goed was, dat was dus de tweede keer dat we seks hadden. Ik heb haar gevingerd. Toen had ze me echt max 5 seconden gepijpt. Mijn geslachtsdeel werd hard, toen had ik een condoom omgedaan. We hadden toen seks, ik heb mijn geslachtsdeel in haar gedaan. Toen was het na 10 minuten klaar. Ik heb haar toen in de slaapkamer gelaten.
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016121094-72 van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s 247-248], met bijlagen 1 t/m 22.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van het onderzoek zijn de telefoons van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] en aangeefster [slachtoffer] in beslag genomen. Uit nader onderzoek op deze telefoons is gebleken:
Iphone goednummer 5198712, [verdachte] : Hierop zijn Whatsapp-gesprekken aangetroffen op 4 juni 2016 tussen 17.54 uur en 21.32 uur met de telefoon van [medeverdachte 1] . De uitdraai van de relevante gesprekken is bijgevoegd bij dit proces-verbaal onder de nummers 1 t/m 7.
7. Een geschrift, zijnde voornoemde bijlagen 1 t/m 7 bij het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016121094-72 [doorgenummerde pagina’s 249-270].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang, als weergave van Whatsapp-gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] :
Bijlage 1:
4-6-2016 17:54 From [verdachte] tot [medeverdachte 1] : Skot ze gaat al loesoe
4-6-2016 17:56 From [medeverdachte 1] : Mr sws zij wilt mij niet zien
Bijlage 2:
4-6-2016 18:35 From [medeverdachte 1] : So why should i come
4-6-2016 18.36 From [medeverdachte 1] : Ze is r nog steeds he
4-6-2016 18:36 From [verdachte] : Komm
4-6-2016 18:37 From [medeverdachte 1] : Ja bn bijna klaar
4-6-2016 18:39 From [verdachte] : Doe alsof ik van niks weet en shit
4-6-2016 18:39 From [verdachte] : Over als je iets gaat zeggen
4-6-2016 18:39 From [medeverdachte 1] : Mt dat ballen enzo?
4-6-2016 18:39 From [medeverdachte 1] : Hoezo biet gap
4-6-2016 18:40 From [medeverdachte 1] : Zij mag weten dat wij beide haar hebben geneukt
schijt aan haar broer!!
4-6-2016 18:40 From [verdachte] : Ja
4-6-2016 18:40 From [medeverdachte 1] : Broer zij heeft ons beide genaaid he
4-6-2016 18:41 From [verdachte] : Jup
4-6-2016 18:42 From [verdachte] : Doe net alsof je niet weet dat zei r is
4-6-2016 18:42 From [medeverdachte 1] : Weet ze ni dat k kom?
Bijlage 3:
4-6-2016 18:43 From [verdachte] : Jawel
4-6-2016 18:43 From [verdachte] : Maar
4-6-2016 18:43 From [verdachte] : “Jij niet”
4-6-2016 18:43 From [medeverdachte 1] : Wat zijn jullie van plab dnv
4-6-2016 18:43 From [verdachte] : Kil
4-6-2016 18:43 From [medeverdachte 1] : Ik kan niet verrast doen daar inje woonkamer ik ga kkr parra zijn
4-6-2016 18:44 From [medeverdachte 1] : Die chick maakt me hoofd heet
4-6-2016 18:44 From [medeverdachte 1] : Niet eens chick
4-6-2016 18:44 From [medeverdachte 1] : Klein meisje
4-6-2016 18:44 From [verdachte] : Ja klopt
4-6-2016 18:44 From [verdachte] : Kom gwn binnen en zeg [verdachte] hoezo chil je met haar ze is 13
4-6-2016 18:44 From [verdachte] : Zoiets
4-6-2016 18:45 From [medeverdachte 1] :
4-6-2016 18:45 From [verdachte] : Hahaha
4-6-2016 18:45 From [medeverdachte 1] : Helemaal lijp
4-6-2016 18:45 From [medeverdachte 1] : Wie s r allemaal
4-6-2016 18:45 From [verdachte] : [naam 6]
4-6-2016 18:45 From [verdachte] : [naam]
4-6-2016 18:45 From [verdachte] : En ik
4-6-2016 18:45 From [verdachte] : En zei
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de periode van 4 tot en met 5 juni 2016 te Amsterdam twee keer seks heb gehad met [slachtoffer] . De eerste keer was kort na het barbecueën en de tweede keer was later op die avond/in die nacht. U houdt mij de app-berichten voor tussen mij en [medeverdachte 1] op 4 juni 2016. Wij waren er later achter gekomen dat zij eerst seks had gehad met [medeverdachte 1] en later met mij. Dat ze ons allebei had genaaid was dus letterlijk en figuurlijk bedoeld. We wilden haar soort van terugpakken. Het was niet echt een plan, maar ik had [medeverdachte 1] geappt dat hij naar mijn huis moest komen en dan zoiets zeggen als: [verdachte] , hoezo chill jij met een 13-jarige? [medeverdachte 1] heeft mij eerder over de telefoon gezegd dat [slachtoffer] 13 was, dat was waarom ik dat appte. Het klopt dat ik deed alsof ik geschokt was toen [medeverdachte 1] bij mij thuis kwam en dat zei van ‘waarom chill jij met een 13-jarige’, dat was ook ons plan. Zij ging ons toen overtuigen dat ze 17 was. Als ik nu terug denk dan keek ik toen te makkelijk naar de dingen. Het was een leuk meisje en ik heb mij dus laten gaan. Ik wist dat ze 13 was, maar niet officieel. Ze had een kinderlijke stem.
U vraagt mij waarom ik sterke drank heb geschonken aan een meisje van wie ik dacht dat zij misschien 13 jaar was. Dat was hetzelfde. Ik dacht te makkelijk over die dingen, ook over drank. Ik heb haar whisky ingeschonken en ze heeft uit de fles gedronken. Het klopt dat zij de fles helemaal heeft leeg gedronken. Ze kwam gestrest terug in de woonkamer na de seks met [medeverdachte 1] en ze pakte de fles en dronk er uit.
U vraagt mij waarom ik in een dergelijke situatie daarna dan nóg een keer seks met haar heb gehad. Ze ging een beetje snel praten. Ze wilde meer drank zei ze. Als ik nu terug denk dan dacht ik toen te makkelijk over die dingen. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik vroeg of zij afleiding wilde. Dat klopt, ze was gestrest na de seks met [medeverdachte 1] en ik vroeg of zij afleiding wilde en nam haar mee naar de slaapkamer. Ja, achteraf had ik ook wel wat anders kunnen doen in die situatie. Als je zonder drank shisha rookt word je een beetje licht in je hoofd, met drank ga je snel “bad”. Als ik terug denk, dan klopt het wel dat ik haar ook shisha heb aangeboden.
9. Een proces-verbaal van 9 maart 2017, opgemaakt door mr. M.E.A. Nijssen, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 maart 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [naam] :
[verdachte] en [naam 6] kwamen binnen, samen met [slachtoffer] (het hof begrijpt: de verdachte, [naam 6] en [slachtoffer] , kwamen op 4 juni 2016 binnen in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam). Door de stem van [slachtoffer] twijfelde ik of het wel een meisje van 17 was. Later waren [verdachte] en [slachtoffer] bezig met seksuele gemeenschap. Toen [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) binnen kwam keek hij niet echt blij en hoorde ik dat hij het niet leuk vond dat [slachtoffer] daar was. Ik hoorde dat hij vroeg: wat doe je met een 13-jarig meisje?! [verdachte] was in shock (het hof begrijpt op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en de voorafgaande Whatsapp-conversatie tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] : speelde dat hij in shock was) en de hele sfeer was verpest. [medeverdachte 1] en [slachtoffer] waren naar de keuken gegaan en [verdachte] en ik gingen daar later ook heen. Nogmaals de sfeer was behoorlijk verpest. Er was een meisje van 13 in huis met drie jongens en dat is misschien strafbaar. Ik wilde er meer van weten en vroeg daarom naar haar opleiding. Ze zei dat ze een MBO kappersopleiding volgde in de Bijlmer. Ik zei dat ik die daar niet kende en wilde het opzoeken op mijn telefoon. Ik kon het niet vinden. Zij ging het toen ook checken maar vond ook niets. [verdachte] was een beetje in de war en zelfs aan het shaken. [medeverdachte 1] zei: ze is 13. Ik zei op een gegeven moment tegen [slachtoffer] spreek de waarheid anders kan het nog erger worden. Wij zeiden toen: bel je moeder. Daar ging ze eerst wel 20 minuten mee appen. Daarna belde plotseling haar moeder en [slachtoffer] zei: hoe oud ben ik? Die moeder zei: 17. Ik begrijp het niet. Waarom moest ze eerst 20 minuten appen en waarom zegt die moeder direct 17. Ik dacht toen al: was dat je moeder? Er ontstond een verwarrende sfeer met veel twijfel. [verdachte] vroeg het ook steeds. Wat doe je met jongens van onze leeftijd als je zelf nog maar 13 bent. Daarna gingen we naar de woonkamer. Iedereen was stil en er was een rare sfeer. Met mijn opmerking dat het erger kon worden bedoel ik dat zij een meisje van 13 zou zijn en wij al 17 en dan was zij als enige 13-jarige in dat huis. Die hele situatie vond ik dan gewoon slecht.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Bewijsverweren
Verklaringen van [slachtoffer]
De raadsman heeft – zoals weergegeven in zijn pleitnotities – bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verklaringen die [slachtoffer] heeft afgelegd tegenover de politie niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om op een behoorlijke en effectieve wijze het in artikel 6 EVRM gegarandeerde ondervragingsrecht uit te oefenen, omdat bij het verhoor bij de rechter-commissaris is gebleken dat zij zich weinig kon herinneren. De bewezenverklaring zou volgens de raadsman in beslissende mate steunen op de verklaring van [slachtoffer] , althans deze verklaring zou significant zijn voor een veroordeling.
De raadsman heeft betoogd dat ook het gebrek aan betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] eraan in de weg staat deze voor het bewijs te gebruiken. Daartoe heeft de raadsman erop gewezen dat zij eerst heeft verklaard zich niets te herinneren, daarna heeft zij bij de politie haar verklaring van 6 juni 2016 afgelegd waarin zij zich wel het een en ander bleek te herinneren, terwijl zij vervolgens – gehoord bij de rechter-commissaris – bijna niets meer weet. Daar komt bij, aldus de raadsman, dat er aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] hetgeen zij zich op 6 juni 2016 wist te herinneren van haar moeder heeft gehoord.
Het hof stelt voorop dat de verdediging op grond van artikel 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM het recht heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding daadwerkelijk te (doen) ondervragen. Daarbij geldt dat de enkele omstandigheid dat een getuige de aan haar gestelde vragen niet (volledig) beantwoordt omdat zij onvoldoende concrete herinneringen heeft aan wat zij met betrekking tot wat aan de verdachte is tenlastegelegd, heeft waargenomen of ondervonden, niet meebrengt dat een effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid heeft ontbroken (vgl. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:679). Die omstandigheid kan wel relevant zijn bij de selectie en waardering van het bewijsmateriaal en daarop gerichte verweren, in het bijzonder ten aanzien van de eerder in het vooronderzoek afgelegde verklaring(en) (vgl. HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1017).
In de onderhavige zaak heeft de verdediging deze ondervragingsmogelijkheid gehad. De getuige [slachtoffer] is op 9 maart 2017 door de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman van de verdachte gehoord. De raadsman heeft daarbij de gelegenheid gekregen aan de getuige vragen te stellen die zij ook heeft beantwoord. De enkele omstandigheid dat de getuige op veel vragen van de raadsman antwoorden heeft gegeven van de strekking dat zij op eerdere momenten heeft geantwoord wat zij wist, maar dat zij zich ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris veel niet kan herinneren, doet er niet aan af dat de getuige in aanwezigheid van de verdediging is gehoord en dat de verdediging daarbij een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gekregen om vragen te stellen. Van een inbreuk op het ondervragingsrecht is dus geen sprake. Daar komt bij dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de bewezenverklaring allerminst ‘alleen of in beslissende mate’ berust op de verklaring van aangeefster. De verklaring vindt in ruim voldoende mate steun in de andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs heeft betrekking op die onderdelen van de hem belastende verklaring die door de verdediging worden betwist. Aan gebruik van de door deze getuige afgelegde verklaringen voor het bewijs staat dan ook geen rechtsregel in de weg.
Het hof ziet vanwege de mate waarin de inhoud van de hiervoor tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] steun vindt in andere bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring van de verdachte zelf, geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Nu het daarbij voor een belangrijk deel gaat om feiten en omstandigheden die alleen [slachtoffer] en de verdachte kunnen hebben waargenomen en ondervonden, verwerpt het hof de suggestie van de raadsman dat [slachtoffer] hetgeen door haar is verklaard van haar moeder zou hebben gehoord.
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft – zoals weergegeven in zijn pleitnotities – vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende bewijs is dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.
Dit verweer wordt wat betreft de tweede keer dat de verdachte in de tenlastegelegde periode seks had met [slachtoffer] (op welke seksuele handelingen de tenlastelegging en bewezenverklaring zien) weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Ten overvloede overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat een 13-jarige na het drinken van meerdere glazen whisky in een staat van verminderd bewustzijn zal zijn. De verdachte was zich hiervan bewust, maar dit heeft hem er niet van weerhouden om (opnieuw) seksueel binnen te dringen bij [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft – zoals weergegeven in zijn pleitnotities – vrijspraak bepleit omdat het ontuchtig karakter aan de seksuele handelingen ontbreekt, nu sprake zou zijn van vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen, zodat geen sprake is van strijd met de sociaal ethische norm. Subsidiair heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte ervan uitging, en ervan uit mocht gaan, dat de aangeefster 17 jaar was, zodat op het punt van de leeftijd van [slachtoffer] sprake is van afwezigheid van alle schuld bij de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De daarin voorkomende uitdrukking “ontuchtige handelingen” moet dus geacht worden te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan in artikel 245 Sr toekomt. Onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:LJN BK4794 onder meer overwogen dat deze bepaling strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Artikel 245 Sr beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. Onder omstandigheden, zo overweegt de Hoge Raad in dit arrest, kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Bij de totstandkoming van artikel 245 Sr heeft de wetgever in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard.
Tegen deze achtergrond zal het hof beoordelen of sprake is van dergelijke omstandigheden die meebrengen dat de in dit geval verrichte seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tussen de verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen sprake was van een – gelet op de levensfase van waarin zij zich bevonden – behoorlijk groot leeftijdsverschil. De verdachte was destijds bijna 17½ jaar oud, terwijl [slachtoffer] ruim 4 jaar jonger was. Het heeft er, gelet op de inhoud van het Whatsapp-gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , de discussie in de keuken over de leeftijd van [slachtoffer] , en de verklaring van de verdachte dat hij ‘wist dat [slachtoffer] 13 jaar was, alleen niet officieel’ alle schijn van dat de verdachte wist dat zij 13 jaar oud was. In elk geval is er op dit punt geen sprake van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de verdachte.
In het bijzonder ook tegen de achtergrond van dit leeftijdsverschil, had de verdachte zich er terdege van moeten vergewissen dat [slachtoffer] vrijwillig en zonder dat haar oordeelsvermogen daarbij door alcoholgebruik was aangetast, met hem overging tot het verrichten van zeer vergaande seksuele handelingen. Daarin is de verdachte, vooral toen hij in de ten laste gelegde periode voor de tweede seks had met [slachtoffer] , zeer ernstig tekortgeschoten. Nu vast is komen te staan dat [slachtoffer] toen als gevolg van haar door de verdachte aangeboden sterke drank (in combinatie met shisha) in staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde, behoeft geen nader betoog dat deze seksuele handelingen flagrant in strijd zijn met hetgeen algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard.
Ook aan de eerste keer dat de verdachte in de ten laste gelegde periode seks had met [slachtoffer] ontbreekt naar het oordeel van het hof – anders dan dat van de rechtbank – echter niet het ontuchtig karakter. Niet is aannemelijk geworden dat deze handelingen plaatsvonden in het kader van een enige tijd bestaande affectieve relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . Verder staat vast dat waar de gelijkwaardigheid van de verdachte en [slachtoffer] op zichzelf reeds onder druk stond door voormeld behoorlijk groot leeftijdsverschil, ook deze seksuele handelingen plaatsvonden in een kwalijke context. Vast is komen te staan dat de verdachte en de 16½-jarige [medeverdachte 1] die dag (waarop de verdachte zowel voor als na [medeverdachte 1] seks met [slachtoffer] heeft gehad) een ‘spelletje hebben gespeeld’ met [slachtoffer] . De verdachte en [medeverdachte 1] waren boos op haar, omdat zij zich door haar ‘genaaid’ zeiden te voelen. De verdachte wilde haar daarom ‘terugpakken’. Het hof gaat er vanuit dat deze houding ten aanzien van [slachtoffer] bij de verdachte ook al bestond toen hij in voormelde periode de eerste keer seks met haar had. De inhoud van de Whatsapp-berichten die de verdachte en [medeverdachte 1] onderling hebben uitgewisseld rondom de seksuele contacten met [slachtoffer] getuigt niet van respect voor haar; zo antwoordt de verdachte bevestigend op het bericht van [medeverdachte 1] waarin die opmerkt: “schijt aan haar”. Het hof acht tegen die achtergrond niet aannemelijk geworden dat die eerste seksuele handelingen moeten worden gezien in een sfeer waarin verdachte en [slachtoffer] van beide zijden geheel vrijwillig en vanuit wederzijdse affectieve gevoelens seksuele handelingen hebben verricht. De handelwijze van de verdachte en [medeverdachte 1] , nadat aangeefster onwel is geworden wijst daar ook allesbehalve op, maar past veel beter bij het voortduren van de sfeer van boosheid op [slachtoffer] , omdat de verdachte en [medeverdachte 1] zich door haar ‘genaaid’ voelden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer] in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarom als ontuchtige handelingen moeten worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd, waarvan éénmaal in eendaadse samenloop met het onder 1 bewezenverklaarde en hiervoor gekwalificeerde feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en hem voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde de verplichte deelname aan een gedragsinterventie rondom seksualiteit bij De Waag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op 17-jarige leeftijd schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met het toen 13-jarige slachtoffer. Ook is de verdachte seksueel binnengedrongen bij het slachtoffer, terwijl zij door alcoholmisbruik in een zodanige staat van verminderd bewustzijn en lichamelijke onmacht verkeerde dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was ten aanzien van het handelen van de verdachte haar wil te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Het had op de weg van de verdachte gelegen om het slachtoffer tegen zichzelf in bescherming te nemen, maar in plaats daarvan heeft hij misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid om zijn eigen seksuele lusten te botvieren. Vervolgens heeft hij, toen het met het slachtoffer als gevolg van ver bovenmatig alcoholgebruik gevaarlijk slecht ging, zich niet om haar bekommerd. De door haar nachtelijk wegblijven gealarmeerde broer van het slachtoffer, trof haar uiteindelijk aan: grotendeels ontkleed, buiten bewustzijn, op een kaal matras met braaksel naast haar. Ook toen wekte de verdachte de indruk zich vooral druk te maken om de mogelijke gevolgen van zijn misdragingen voor hemzelf, in plaats van om het slachtoffer. Dit beeld is door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet in voor hem positieve zin veranderd of genuanceerd. Dat de verdachte als reactie op de slachtofferverklaring heeft verklaard dat hij ‘er ergens blij mee is dat hij dit heeft meegemaakt, omdat hij er veel van geleerd heeft’, vindt het hof veelzeggend.
De verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren en heeft niet stil gestaan bij de gevolgen voor het – gelet op haar leeftijd – kwetsbare slachtoffer. Dergelijke feiten doorkruisen een normale seksuele ontwikkeling en kunnen voor minderjarigen ernstige gevolgen hebben die zij nog lange tijd met zich dragen. Dat daarvan in dit geval ook sprake is, valt af te leiden uit de slachtofferverklaring. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De ernst van het strafbare handelen van de verdachte rechtvaardigt op zichzelf vrijheidsbeneming van aanmerkelijke duur.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 maart 2018 en van hetgeen door mevrouw Koppen namens de Raad op de terechtzitting van 5 april 2018 naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad geadviseerd om een taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De Raad ziet weinig zorgen en bijzondere voorwaarden worden niet langer geadviseerd, ook omdat de eerder geadviseerde behandeling bij De Waag en het verplichte reclasseringstoezicht inmiddels al positief zijn afgerond in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Gelet op de ernst van de feiten is in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats. Het hof heeft er bij het bepalen van de straf echter rekening mee gehouden dat het niet wenselijk is dat de verdachte opnieuw in detentie geraakt en ziet daarin aanleiding om de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen, als stok achter de deur. Wel zal het hof daarom daarnaast de maximaal op te leggen werkstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
In hetgeen de raadsman ten aanzien van het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om daaromtrent een overweging op te nemen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 11.796,40 (€ 796,40 materiële schade en € 11.000,00 immateriële schade) en is ter zitting in eerste aanleg door de raadsvrouw van de benadeelde partij aangepast, in die zin dat de kosten voor het eigen risico ad € 385,00 vervielen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.110,20. De benadeelde partij heeft zich bij monde van haar raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, minus de kosten voor het eigen risico ad € 385,00 en minus de reiskosten ten behoeve van het hoger beroep ad € 23,20, zodat het totaal van de in hoger beroep aan de orde zijnde vordering
€ 11.388,20 bedraagt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte, in samenhang met het handelen waarvoor [medeverdachte 1] bij arrest van heden onder parketnummer 23-003579-17 wordt veroordeeld, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.360,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het hof overweegt dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de kosten van de ziekenhuisopname ad € 28,00, nu de ziekenhuisopname naar het oordeel van het hof niet het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Het hof waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 5.000,00.
De verdachte en [medeverdachte 1] wier handelingen in groepsverband als bedoeld in artikel 6:166, eerste lid, BW onrechtmatig schade hebben toegebracht, terwijl de kans op het toebrengen van die schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn hoofdelijk aansprakelijk nu deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Zij zijn daarom hoofdelijk tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie en de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.360,20 (vijfduizend driehonderdzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 360,20 (driehonderdzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte en [medeverdachte 1] hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.360,20 (vijfduizend driehonderdzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 360,20 (driehonderdzestig euro en twintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of [medeverdachte 1] aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 5 juni 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2018.
[…]