Hof Den Haag, 24-03-2021, nr. BK-20/00570
ECLI:NL:GHDHA:2021:544
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
24-03-2021
- Zaaknummer
BK-20/00570
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:544, Uitspraak, Hof Den Haag, 24‑03‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2021/0862 met annotatie van
V-N 2021/31.22 met annotatie van Redactie
NTFR 2021/1617 met annotatie van mr. N. Kolste
Uitspraak 24‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Artikel 7:4, lid 2, Awb. Op de zaak betrekking hebbende stukken in bezwaar. De omvang van de op de zaak betrekking hebbende stukken laat zich begrenzen door hetgeen in de bezwaarfase tussen partijen in geschil is. WOZ-beschikking. De Heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Waarde aan tuinhuisje toekennen? Bij het beoordelen van de juistheid van de WOZ-waarde gaat het om de WOZ-waarde van het object als geheel, niet om de exacte vaststelling van de waarde van de samenstellende onderdelen van het object. Indexering van verkoopsommen van vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00570
Uitspraak van 24 maart 2021
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: G. Gieben en A. van den Dool)
en
de directeur van het Samenwerkingverband Vastgoedinformatie, Heffing en Waardebepaling, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordigers: […] , […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 10 juni 2020, nr. ROT 19/5212.
Procesverloop
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2018 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 146.000 (de beschikking).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 131. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 25 januari 2021 heeft de Heffingsambtenaar een nader stuk ingediend.
1.5.
De verhuurder van de onroerende zaak (Stichting [A] ) heeft de griffier telefonisch medegedeeld zich niet te willen voegen in de procedure voor het Hof.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad via een videoverbinding (Skype) op 10 februari 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is huurder van de woning. De woning betreft een tussenwoning met een inhoud van 263 m³, gelegen op een perceel van 131 m². Bij de woning is een vrijstaande berging gelegen.
2.2.
De “nadere aanvulling van het bezwaarschrift” tegen de beschikking vermeldt onder meer:
“Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede
de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.3.1.
De Heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase een taxatierapport overgelegd dat na inpandige opname is opgemaakt op 22 oktober 2019 door registertaxateurs [B] en [C] . Naast gegevens van de woning bevat dit taxatierapport gegevens van de in een naastgelegen wijk (verkochte) vergelijkingsobjecten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] , alle gelegen te [woonplaats] . In de bij het taxatierapport behorende matrix zijn de waarde van de vergelijkingsobjecten en de woning nader gespecificeerd. De marktwaarde van de woning is per 1 januari 2018 gewaardeerd op € 146.000. De gegevens van de vergelijkingsobjecten zijn als volgt:
Vergelijkingsobject | Brutoinhoud | Oppervlakte perceel | Bijgebouwen | verkoopprijs | Verkoopdatum |
[adres 2] | 262 m3 | 121 m² | Tuinhuis | € 147.500 | 3-9-2018 |
[adres 3] | 262 m3 | 79 m² | Tuinhuis | € 155.000 | 4-9-2018 |
[adres 4] | 262 m3 | 95 m² | Tuinhuis | € 157.000 | 16-1-2018 |
[adres 5] | 262 m3 | 95 m² | - | € 159.000 | 1-11-2018 |
[adres 6] | 265 m3 | 171 m² | Berging vrijstaand, dakkapel | € 158.000 | 14-12-2017 |
2.3.2.
De matrix vermeldt factor 2 (matig) voor kwaliteit, factor 3 (voldoende) voor onderhoud en factor 3 (voldoende) voor ligging van de woning. De vergelijkingsobjecten hebben allen factor 3 voor kwaliteit en onderhoud. De vergelijkingsobjecten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] hebben factor 3 voor ligging, [adres 6] factor 4 (goed). Elk punt dat afwijkt van het cijfer 3 leidt tot een verlaging respectievelijk verhoging van de m3-prijs respectievelijk m²-prijs. In de matrix is de m3-prijs voor het hoofdgebouw bepaald op € 403 voor de woning en voor de vergelijkingsobjecten op respectievelijk € 412 ( [adres 2] ), € 478 ( [adres 3] ), € 492 ( [adres 4] ), € 468 ( [adres 5] ) en € 399 ( [adres 6] ). De grondwaarde is bepaald op € 37.053 voor de woning en voor de vergelijkingsobjecten op respectievelijk € 33.000 ( [adres 2] ), € 22.910 ( [adres 3] ), € 27.550 ( [adres 4] ), € 27.550 ( [adres 5] ) en € 47.339 ( [adres 6] ). Aan de vrijstaande berging bij de woning en het vergelijkingsobject [adres 6] is een waarde toegekend van € 3.000. Aan de tuinhuisjes bij de vergelijkingsobjecten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] is in de matrix geen waarde toegekend.
2.3.3.
De verkoopcijfers zijn gecorrigeerd met de gemiddelde waardestijging binnen de gemeente [woonplaats] van woningen tussen de waardepeildatum en de datum van levering. Het percentage van 6,67 per jaar (2017 en 2018) is gebaseerd op marktonderzoek door de Heffingsambtenaar. De lijst met verkoopcijfers die hiervoor zijn gebruikt heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 25 januari 2021 als nader stuk overgelegd.
2.4.
Belanghebbende heeft een matrix overgelegd, opgesteld door taxateur [D] . In die matrix is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum bepaald op € 142.000. Hierbij zijn dezelfde vergelijkingsobjecten gebruikt als in de matrix van de Heffingsambtenaar. De taxateur van belanghebbende vermeldt een prijs per m3 voor het hoofdgebouw van € 391 voor de woning en € 394 ( [adres 2] ), € 466 ( [adres 3] ), € 486 ( [adres 4] ), € 462 ( [adres 5] ) en € 367 ( [adres 6] ) na correctie voor onderhoud en kwaliteit.
De waarde van het perceel is bepaald op € 37.110 voor de woning en voor de vergelijkingsobjecten op respectievelijk € 34.760 ( [adres 2] ), € 22.910 ( [adres 3] ), € 27.550 ( [adres 4] ), € 27.550 ( [adres 5] ) en € 55.218 ( [adres 6] ). Aan de vrijstaande berging bij de woning en het vergelijkingsobject [adres 6] is een waarde toegekend van € 3.000. Aan de tuinhuisjes bij de vergelijkingsobjecten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] is een waarde toegekend van € 2.000.
Het indexeringspercentage dat is toegepast om de verkoopcijfers te herleiden naar de waardepeildatum zijn respectievelijk 5,20% ( [adres 2] ), 5,20% ( [adres 3] ), 6,60% ( [adres 5] ). Deze percentages zijn ontleend aan de site Vastgoed Pro.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep een matrix overgelegd waarin eveneens een waarde van € 2.000 is toegekend aan de tuinhuisjes. De matrix vermeldt een waarde van de woning per waardepeildatum van € 145.000. Ter toelichting op voormelde matrix heeft de Heffingsambtenaar in zijn verweerschrift het volgende vermeldt:
“In de matrix bij het taxatierapport van mevrouw [B] en [C] zijn de tuinhuisjes op nihil gewaardeerd, omdat uit marktanalyse is gebleken dat deze geen aanmerkelijk waardeverhogende invloed hebben. In de matrix die belanghebbende heeft overlegd zijn de tuinhuisjes gewaardeerd op € 2.000,- per stuk. Indien dit wordt doorgerekend in de matrix van [B] en [C] leidt dit tot een waarde van € 145.000,-, dus € 1.000,- lager dan de eerder berekende waarde van € 146.000,-. Het verschil is dan ook minimaal en te verwaarlozen. Ik heb dit inzichtelijk gemaakt in de bijgevoegde matrix (zie bijlage 3).”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen.
“1. In geschil is of [de Heffingsambtenaar] de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2018 op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. [Belanghebbende] stelt dat dit het geval is en voert aan dat de waarde € 128.000,- bedraagt. [De Heffingsambtenaar] is van mening dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
2. De onroerende zaak betreft een tussenwoning met een inhoud van 263 m³, gelegen op een perceel van 131 m².
3. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
4. [De Heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde taxatierapport van [B] en [C] van 22 oktober 2019 en de daarop gegeven toelichting slaagt verweerder daar in.
5. De in het taxatierapport vermelde vergelijkingsobjecten zijn bruikbaar bij de waardering, omdat deze op de belangrijkste waardebepalende kenmerken, zoals ligging, type, bouwjaar, inhoud, oppervlakte en onderhoudstoestand voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. [De Heffingsambtenaar] maakt, gelet op de bij het taxatierapport gevoegde matrix en grondstaffel, verder inzichtelijk hoe met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak wat betreft onder meer inhoud en oppervlakte rekening is gehouden en maakt aannemelijk dat bij de waardering in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak. Daarbij hebben de taxateurs rekening gehouden met de mindere staat van onderhoud van de onroerende zaak door de kwaliteit als matig te kwalificeren. Dit mede ook om het verschil te onderkennen tussen huurwoningen en koopwoning (op de vrije markt), nu er op het moment van de taxatie geen verkoopprijzen vanuit de huurmarkt voorhanden waren. Dat de door [de Heffingsambtenaar] gehanteerde aftrek van 10% ontoereikend is en er zeker rekening zou moeten worden gehouden met een percentage gelegen tussen de 18 en 25%, is door [belanghebbende] niet nader onderbouwd. Voorts is rekening gehouden met een betere ligging voor het vergelijkbare object aan de [adres 6] .
5.1.
De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in haar stelling dat bij de waardering onvoldoende rekening is gehouden met het waarde drukkende effect van een mindere ligging. De vergelijkbare objecten zijn gelegen in een naastgelegen wijk en uit niets blijkt dat er sprake zou zijn van een zodanig afwijkende ligging dat dat moet leiden tot een vermindering van de waarde.
5.2.
Verder kan de rechtbank [belanghebbende] niet volgen in haar beroepsgrond dat [de Heffingsambtenaar] niet zonder meer met behulp van een percentage verkoopcijfers mag terugrekenen naar de waardepeildatum. De verkoopcijfers geven een indicatie van de waarde van de verkochte woningen op de peildatum. Derhalve dient een correctie plaats te vinden op dit gerealiseerde transactiecijfer, in aanmerking genomen de periode die ligt tussen realisatie hiervan en de peildatum.
Ter zitting stelt [belanghebbende] dat uit de volgende tekst bij de matrix blijkt dat het percentage van 4,96% afkomstig is van de waarderingskamer.
“****waarde 01-01-2018 is het verkoopcijfer gecorrigeerd naar de waardepeildatum volgens stijging WOZ-waarde woningen gemeente
Bron: waarderingskamer”
[De Heffingsambtenaar] heeft toegelicht dat het percentage afkomstig is van eigen marktonderzoek. Om die reden is het percentage ook in een ander tekstvak geplaatst.
“wpd 2017-2018 4,96%”
De waarderingskamer is genoemd als bronvermelding en verwees slechts naar de tekst daarvoor. De systematiek van hantering van een eigen percentage gebaseerd op eigen marktonderzoek komt de rechtbank niet onjuist voor.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar heeft verzuimd (tijdig) alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de waarde van de woning tot een bedrag van € 142.000.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1.
Bij brief van 25 januari 2021 heeft de Heffingsambtenaar een lijst met verkoopcijfers overgelegd die ten grondslag liggen aan het door hem gehanteerde indexeringspercentage van 6,67% (zie 2.3.3). Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de Heffingsambtenaar voormelde lijst reeds in de bezwaarfase had moeten verstrekken. In dit verband wijst belanghebbende op het door haar gedane verzoek in de aanvulling op het bezwaarschrift (zie 2.2). Daaruit blijkt, aldus belanghebbende, dat zij de Heffingsambtenaar heeft verzocht de stukken te verstrekken waaruit volgt op welke wijze de verschillen, zoals het verschil tussen het verkoopcijfer op de verkoopdatum en de waardepeildatum van een vergelijkingsobject, zijn verdisconteerd. Nu de lijst met verkoopcijfers pas in hoger beroep is verstrekt terwijl die lijst al in de bezwaarfase verstrekt had moeten worden, heeft de Heffingsambtenaar niet tijdig alle op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt en dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard, aldus belanghebbende.
5.2.1.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar betoog en overweegt daartoe als volgt. Ingevolge artikel 7:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de Heffingsambtenaar verplicht alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen dan wel daarvan op verzoek een afschrift te verstrekken (artikel 7:4, lid 4, Awb). Die verplichting geldt, naar het oordeel van het Hof, niet voor zover het stukken betreft die de Heffingsambtenaar weliswaar ter beschikking staan of hebben gestaan maar waarvan redelijkerwijs niet gezegd kan worden dat ze van belang zijn voor de beslissing in de tussen partijen bestaande geschilpunten op het moment dat de verplichting tot terinzagelegging bestaat (vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, BNB 2018/164). De omvang van de stukken laat zich derhalve begrenzen door wat belanghebbende daarover heeft gesteld in haar bezwaar en eventueel voorafgaand aan de hoorzitting daarop nog heeft toegelicht.
5.2.2.
Uit de stukken van het geding volgt dat belanghebbende pas voor het eerst in hoger beroep het door de Heffingsambtenaar gehanteerde indexeringspercentage ter discussie heeft gesteld. Uit de gronden in (de aanvulling op) het bezwaarschrift noch uit het door belanghebbende aangehaalde verzoek om stukken te verstrekken (zie 2.2) noch anderszins is gebleken dat het indexeringspercentage in de bezwaarfase (al) een geschilpunt was tussen partijen. Dit betekent, gelet op hetgeen in 5.2.1 is overwogen, dat de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase (nog) niet verplicht was om de lijst met verkoopcijfers die ten grondslag liggen aan genoemd percentage te verstrekken. Door de lijst in hoger beroep in te brengen heeft de Heffingsambtenaar tijdig alle op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt.
WOZ-waarde
5.3.
Ingevolge artikel 17, lid 2 van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (de marktwaarde). De marktwaarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
5.4.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde van € 146.000 niet te hoog is.
5.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Het Hof overweegt daartoe het volgende.
5.6.
Naar volgt uit het door de Heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport en de matrix (zie 2.3.1 en 2.3.2) is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. In voormelde matrix is de waarde bepaald op € 146.000, waarbij is verwezen naar de opbrengst behaald bij verkoop van de vergelijkingsobjecten. Niet in geschil is dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, zodat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten als richtsnoer kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning. De verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning – voor wat betreft onder meer oppervlakte, inhoud, onderhoudstoestand, kwaliteit en ligging – zijn niet zodanig dat daaruit moet worden afgeleid dat de vastgestelde waarde van de woning te hoog is.
5.7.
Hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd maakt het oordeel van het Hof niet anders. De stelling van belanghebbende dat voor de betere ligging van het vergelijkingsobject [adres 6] een correctie van 20 percent moet worden toegepast in plaats van de door de Heffingsambtenaar gehanteerde correctie van drie percent wordt niet gevolgd. Uit de door belanghebbende in hoger beroep ingebrachte matrix volgt dat de door belanghebbende gehanteerde correctie voor de ligging tot gevolg heeft dat de prijs per kubieke meter van voormeld vergelijkingsobject daalt naar € 367. Gelet op de in de matrix vermelde prijzen per kubieke meter van de andere vergelijkingsobjecten die (veel) hoger zijn en het object [adres 6] onder meer wat betreft inhoud, kwaliteit en onderhoudsstatus vergelijkbaar is met die vergelijkingsobjecten acht het Hof een prijs per kubieke meter van € 367 onrealistisch.
5.8.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat de Heffingsambtenaar ten onrechte geen waarde heeft toegekend aan de houten tuinhuisjes die bij drie van de vijf vergelijkingsobjecten aanwezig zijn. Naar aanleiding van dit standpunt heeft de Heffingsambtenaar een matrix overgelegd waarin conform belanghebbendes standpunt aan de houten tuinhuisjes een waarde is toegekend van € 2.000 (zie 2.5). Indien met die waarde voor de tuinhuisjes wordt doorgerekend leidt dit, zo volgt uit de matrix, tot een waarde van de woning van € 145.000. Anders dan belanghebbende verbindt het Hof hieraan niet de conclusie dat de Heffingsambtenaar de waarde van de woning op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Uit de toelichting in het verweerschrift (zie 2.5) en hetgeen de Heffingsambtenaar in dit verband ter zitting heeft toegelicht volgt namelijk dat de matrix in hoger beroep is ingebracht als voorbeeld en dient om inzichtelijk te maken dat de aanwezigheid van een tuinhuisje een verwaarloosbare invloed heeft op de waarde van een woning en derhalve geen waardeverhogend effect heeft. Daarbij geldt dat het bij het beoordelen van de juistheid van de WOZ-waarde niet gaat om de vraag of de samenstellende onderdelen van het object op exact de juiste bedragen zijn vastgesteld, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde van het object als geheel. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde van € 146.000 in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. In het bijzonder gelet op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] waarvan de percelen aanmerkelijk kleiner zijn dan dat van de woning.
5.9.
Belanghebbende heeft verder het door de Heffingsambtenaar gebruikte indexeringspercentage van 6,67 bestreden. Dit percentage is het resultaat van de door de Heffingsambtenaar uitgevoerde marktanalyse van verkoopcijfers in de gemeente [woonplaats] waar ook de woning van belanghebbende is gelegen. Ter onderbouwing heeft de Heffingsambtenaar een lijst met verkoopcijfers overgelegd die ten grondslag liggen aan het gehanteerde percentage. Hiermee heeft de Heffingsambtenaar de indexering van de verkoopsommen van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum inzichtelijk gemaakt door inzicht te geven in de gemaakte keuzes, van de daarbij gebruikte gegevens en aannames en daarmee in het door hem gehanteerde percentage. De andersluidende stelling van belanghebbende faalt. Verder zijn de door belanghebbende aangehaalde indexeringspercentages van Vastgoedpro gebaseerd op de index voor prijsontwikkeling voor de regio Zuid-Holland en daarom minder specifiek. De Heffingsambtenaar heeft een meer op de woning toegespitst indexeringscijfer gebruikt. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, doet niet af aan de juistheid van het door de Heffingsambtenaar gehanteerde indexeringspercentage.
Slotsom
5.10.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, T.A. de Hek en L.D. van Wijck-Koolstra, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 24 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.