Hof Den Haag, 16-04-2014, nr. 22-002028-13
ECLI:NL:GHDHA:2014:1636
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-04-2014
- Zaaknummer
22-002028-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:1636, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑04‑2014; (Wraking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3201, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑04‑2014
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich bij herhaling schuldig gemaakt aan oplichting van taxichauffeurs. Voorts heeft de verdachte in zijn woning een hennepkwekerij aanwezig gehad waarbij hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) weken.
Rolnummer: 22-002028-13
Parketnummer: 09-926169-12
Datum uitspraak: 16 april 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1977,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 17 december 2012 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en/of te Den Haag, en/althans (elders) in Nederland, meermalen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) (telkens) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] (telkens) heeft bewogen tot
- de afgifte van geld, althans enig goed, en/of
- het verlenen van een of meer dienst(en), te weten (een) taxirit(ten), althans enige dienst, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) -zakelijk weergegeven -:
- zich voorgedaan als (betalende) klant en/of
- de dienst(en) van de/een taxirit(ten) gevraagd en/of die dienst van een taxirit aangegaan en/of
- zich (achtereenvolgens) naar verschillende bestemmingen laten rijden en/of
- ( vooraf) akkoord gegaan met genoemde prijs/prijzen voor die taxirit(ten) en/of
- gezegd dat hij terug zou komen om de rit te betalen en/of om het geleende geld terug te geven en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) geleend door te zeggen dat hij dat/die geldbedrag(en) (terstond) terug zou betalen (na aankomst met de taxi op zijn bestemming), waardoor die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6] en/of [benadeelde partij 7] en/of [benadeelde partij 8] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of tot de verlening van bovenomschreven dienst(en);
2:
hij op of omstreeks 20 oktober 2012 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 113 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2012 tot en met 20 oktober 2012 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het verbreken van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast, althans door braak en/of verbreking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij tijdstippen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 17 december 2012 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg en te Den Haag, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] heeft bewogen tot
- het verlenen van een dienst, te weten een taxirit, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid telkens -zakelijk weergegeven:
- zich voorgedaan als (betalende) klant, waardoor die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] werden bewogen tot de verlening van bovenomschreven dienst;
2:
hij op 20 oktober 2012 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 113 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
hij in de periode van 4 augustus 2012 tot en met 20 oktober 2012 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer BV, zulks na het weg te nemen goed onder hun bereik te hebben gebracht door het verbreken van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Gevoerd verweer
De raadsman heeft bij pleidooi namens de verdachte –overeenkomstig zijn pleitnotities- aangevoerd dat er onrechtmatig is binnengetreden in de woning omdat de verdenking iedere redelijke grond miste en de komst van de rechter-commissaris niet is afgewacht. De verklaring van de verdachte mag niet gebruikt worden als zogeheten ‘fruits of the poisonous tree’. Een en ander geldt ook voor het bewijs omtrent de diefstal van de energie, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2012 (pagina 83 e.v.) alsmede de schriftelijke machtiging d.d. 20 oktober 2012 (pagina 80) zijn opsporingsambtenaren op die dag zonder toestemming van de bewoner, de verdachte, binnengetreden in diens woning, gelegen aan de [adres] te Voorburg.
Allereerst is van belang dat de opsporingsambtenaren, alvorens zij zijn binnengetreden, in het bezit waren van een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. Uit de machtiging blijkt dat deze is afgegeven ter inbeslagneming van een mogelijk in werking zijnde hennepkwekerij en toebehoren in de woning van de verdachte.
Het verweer spitst zich vervolgens toe op de vraag of de opsporingsambtenaren, gegeven de omstandigheden, deze woning mochten betreden.
Daartoe is van belang dat artikel 9, eerste lid onder b, van de Opiumwet, aan opsporingsambtenaren een wettelijke basis biedt voor de toegang tot plaatsen, waaronder een woning, zonder dat daarvoor een machtiging van de rechter-commissaris (of de komst daarvan zoals door de raadsman is betoogd) vereist is. Ingevolge genoemd wetsartikel hebben opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang tot plaatsen, waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2012 (pagina 81 en pagina 82), blijkt dat er een redelijk vermoeden was omtrent de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van de verdachte. Voor dit redelijk vermoeden van een overtreding van de Opiumwet zijn naar het oordeel van het hof de volgende feiten en omstandigheden die uit dat proces-verbaal blijken - in onderling verband en samenhang bezien - redengevend.
a. a) De woning van de verdachte was aan de voorzijde en de balkonzijde afgeplakt met witte platen en/of donkere folie, ook luxaflex voor de ramen zat volledig dicht;
b) buren hebben verklaard dat zij constant het geluid hoorden van iets wat leek op een centrifuge dan wel dat er een soort zoemend geluid werd gehoord vanuit de woning van de verdachte;
c) buren hebben verklaard dat er in de avond/nacht personen aan de deur kwamen bij de woning van de verdachte en dat er dan 1 keer werd gebeld en 2 keer werd geklopt, waarop de personen binnen werden gelaten en kort hierna de woning verlieten met een tasje;
d) volgens buren zijn er in de woning ongeveer zes maanden geleden verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het binnentreden in de woning van de verdachte niet onrechtmatig was. Het verweer wordt verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de tekst van de tenlastelegging niet van het opgeven van een valse naam, een of meer listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels. Van die onderdelen van de tenlastelegging dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Deze zaak spitst zich toe op de vraag of de verdachte de taxichauffeurs heeft bewogen tot het verlenen van diensten door een valse hoedanigheid aan te nemen. In dat verband zijn in het bijzonder – zakelijk weergegeven – de volgende feiten relevant.
Uit de verklaringen van de aangevers [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 8], als weergegeven in de bewijsmiddelen, blijkt dat de verdachte:
- -
telkens een taxichauffeur heeft benaderd;
- -
in een taxi is gestapt;
- -
één of meerdere adressen heeft opgegeven aan de taxichauffeur;
- -
de taxichauffeur heeft laten rijden;
- -
gaandeweg de rit heeft doen blijken dat hij geen geld bij zich had;
- -
de taxichauffeurs niet heeft betaald voor de verleende diensten.
Dat onder deze omstandigheden kan worden aangenomen dat de verdachte de taxichauffeurs heeft bewogen tot het verlenen van diensten door een valse hoedanigheid aan te nemen, te weten zich voordoen als een betalende passagier, volgt uit de algemeen gebruikelijke gang van zaken omtrent het gebruik maken van de diensten van een taxichauffeur zonder dat daarvoor van tevoren afspraken zijn gemaakt (het aanhouden van een taxi op straat). Het is te doen gebruikelijk dat een passagier op straat in de taxi stapt zonder aan te geven dat hij zal betalen en zonder dat de chauffeur zich ervan verwittigt dat er betaald zal worden. Door op straat in de taxi te stappen, terwijl hij geen zekerheid heeft dat hij de rit zal betalen, heeft de verdachte zich valselijk, in strijd met de waarheid, voorgedaan als een betalende klant en aldus valselijk gebruik gemaakt van het vertrouwen dat een taxichauffeur gelet op de gebruikelijke gang van zaken moet kunnen stellen in de kredietwaardigheid van zijn klant. Daartoe is in deze zaak mede redengevend dat de verdachte bij herhaling op de beschreven wijze gebruik heeft gemaakt van de diensten van een taxichauffeur.
Het feit dat de verdachte gaandeweg de rit zegt geen geld te hebben, doet aan de valse hoedanigheid niet af nu hij deze reeds had aangenomen door zijn voormelde handelwijze. Ook het verweer, dat de verdachte
in soortgelijke omstandigheden wel heeft betaald, doet hier niet aan af.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de oplichting van de aangevers [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 5] omdat deze chauffeurs, toen de verdachte bij hen in de taxi stapte, wisten dat de verdachte geen geld bij zich had en hem desondanks geaccepteerd hebben als klant. De enkele leugen – dat de verdachte zou betalen met geld dat hij thuis had liggen – is naar het oordeel van het hof onvoldoende om een oplichtingsmiddel aan te nemen als bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Datzelfde geldt met betrekking tot de leugen van de verdachte dat hij geld, dat hij van de taxichauffeurs leende, zou terugbetalen. Ook van dat onderdeel van de tenlastelegging dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich bij herhaling schuldig gemaakt aan oplichting van taxichauffeurs. Door aldus te handelen heeft de verdachte financieel nadeel toegebracht en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat deze chauffeurs in hem mochten stellen.
De verdachte heeft voorts in zijn woning een hennepkwekerij aanwezig gehad. Tegen illegale hennepkwekerijen wordt strafrechtelijk opgetreden in verband met de volksgezondheid en de verstoring van de rechtsorde omdat daaraan doorgaans, direct en indirect, vele vormen van criminaliteit zijn verbonden met alle overlast van dien.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit.Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook overlast met zich meebrengt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2014, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 5]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 108,75.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg geheel toegewezen bedrag van € 108,75 (ritprijs en wachttijd).
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover deze ziet op de taxirit van deze benadeelde partij, wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 7]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 7] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 165,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 165,00.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 60,00 (ritprijs en wachttarief) aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 60,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 154,45.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg geheel toegewezen bedrag van € 154,45.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 94,45 (ritprijs) aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 94,45 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 150,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 84,00.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voor zover deze ziet op de taxirit van deze benadeelde partij wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 317,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 317,50.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 150,00 (ritprijs) aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 94,45 (vierennegentig euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 94,45 (vierennegentig euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 60,00 (zestig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 7], een bedrag te betalen van € 60,00 (zestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.P.A. van Engelen, mr. H.M.A. de Groot en mr. R.J. de Bruijn, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 april 2014.
Mr. H.M.A. de Groot is buiten staat dit arrest te ondertekenen.