Rb. Utrecht, 26-07-2006, nr. 208350 / HA ZA 06-330
ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5201, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
26-07-2006
- Zaaknummer
208350 / HA ZA 06-330
- LJN
AY5201
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5201, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 26‑07‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8340, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8405, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
NJF 2006, 506
JOR 2006/278 met annotatie van I. Spinath
Uitspraak 26‑07‑2006
Inhoudsindicatie
Faillissements pauliana naar Duits recht. EEX-verordening toepasselijk? nee. Rechtsmacht o.g.v. Insolventie verordening? Nee.
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 208350 / HA ZA 06-330
Vonnis in incident van 26 juli 2006
in de zaak van
[curator]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap naar Duits recht Gold-Zack AG,
kantoorhoudende te Solingen,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. B.F. Keulen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROET HOUDSTERMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Soest,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna de curator en Groet genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Groet vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. Primair dient beoordeeld te worden of de rechtsmacht in kwesties als de onderhavige, een zogeheten faillissementspauliana naar Duits recht, dient te worden vastgesteld aan de hand van de EEX-Verordening of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals de curator stelt, dan wel aan de hand van de Insolventieverordening, zoals Groet stelt. Daartoe zal de rechtbank eerst vaststellen wat onder de term “het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures” in artikel 1 lid 2 sub b EEX-Verordening dient te worden verstaan, nu dergelijke procedures expliciet van de werking van de EEX-Verordening zijn uitgezonderd.
2.3. Het Hof van Justitie van de EG heeft in zijn arrest Gourdain/Nadler van 22 februari 1979, NJ 1979, 564 beslist dat de in die zaak aan de orde zijnde kwestie (een zaak betreffende bestuursaansprakelijkheid bij faillissement) buiten de werking van het EEX-Verdrag valt. Het Hof Van Justitie heeft daarbij betrokken dat de vordering in dat geval uitsluitend kon worden ingesteld door de rechter die het faillissement had uitgesproken, of door de curator namens en ten behoeve van de boedel en dat toewijzing van de vordering de gezamenlijke schuldeisers ten goede zou komen.
2.4. Ook een procedure als de onderhavige, strekkende tot vernietiging van een rechtshandeling van de failliet, kan volgens artikel 129 Insolvenzordnung alleen door de curator ten behoeve van de boedel worden ingesteld en komt na toewijzing de gezamenlijke schuldeisers ten goede. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de EEX-Verordening niet van toepassing is op vorderingen van de curator strekkende tot vernietiging van rechtshandelingen van de failliet.
2.5. Vervolgens dient vastgesteld te worden of de rechtsmacht kan worden gebaseerd op de Insolventieverordening.
2.6. In artikel 3 van de Insolventieverordening wordt de bevoegdheid geregeld voor het openen van een insolventieprocedure, zoals bedoeld in de Insolventieverordening. Volgens de definities van artikel 2 van de Insolventieverordening valt de door de curator ingestelde vordering niet onder de noemer insolventieprocedure. De Insolvenzordnung wordt noch in bijlage A, noch in bijlage C van de Insolventieverordening genoemd. Alleen uitdrukkelijk op één van die lijsten genoemde procedures zijn insolventieprocedures in de zin van de Insolventieverordening. In de Insolventieverordening is er voor gekozen de regeling van de rechtsmacht te beperken tot de in die verordening omschreven insolventieprocedures en de rechtsmacht niet uit te breiden tot alle rechtsvorderingen die – al dan niet rechtstreeks – voortvloeien uit die insolventieprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit niet anders door artikel 25 Insolventieverordening. Dat artikel gaat er blijkens de tekst vanuit dat er door een andere rechter beslissingen kunnen worden gegeven ter zake van rechtsvorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit de insolventieprocedure en daar nauw op aansluiten. Artikel 25 regelt voor dergelijke beslissingen uitsluitend een vereenvoudigde erkenning en tenuitvoerlegging. Gelet op de restrictieve interpretatie van de insolventieprocedure die artikel 2 van de Insolventieverordening voorschrijft, kan hier geen bevoegdheid voor de rechter op worden gebaseerd om van de onderhavige procedure kennis te nemen.
2.7. Het gevolg van het voorgaande is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 1 in samenhang met artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.8. Vervolgens heeft Groet gesteld dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op grond van artikel 1052 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank passeert dit betoog. De curator heeft de onderhavige vordering ingesteld op grond van een zelfstandige, slechts de curator toekomende bevoegdheid. De curator treedt op dit punt derhalve niet in de rechten en verplichtingen van de gefailleerde uit de overeenkomst. De curator is daarom niet gebonden aan de in die overeenkomst opgenomen arbitrageclausule.
2.9. De conclusie van de rechtbank is dat zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Groet zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt Groet in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 september 2006 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.C. Haasnoot en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2006.
w.g. griffier w.g. rechter