Rb. Rotterdam, 18-07-2007, nr. 256848 / HA ZA 06-681
ECLI:NL:RBROT:2007:BB1175
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
18-07-2007
- Zaaknummer
256848 / HA ZA 06-681
- LJN
BB1175
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BB1175, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑07‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Partij X heeft partij Y in de onderhavige procedure betrokken terwijl zij er mee bekend was dat de handtekening onder de overeenkomst van geldlening niet van partij Y afkomstig was en dat deze handtekening valselijk is geplaatst. Onder deze omstandigheden kan het handelen van partij X (het in rechte betrekken van partij Y) onbehoorlijk worden genoemd en in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Partij Y kan in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de schade die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van partij X heeft geleden.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 256848 / HA ZA 06-681
Uitspraak: 18 juli 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in vrijwaring en in conventie,
verweerders in reconventie,
procureur mr. A.H.J. Strak,
advocaat mr. R.M.M. Righarts te Rotterdam.
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in vrijwaring en in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. A.W.M. Roozeboom,
advocaat mr. F.M.O. van Leeuwen te Schiedam.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als "[eisers]", afzonderlijk als
"[eiser 1]" respectievelijk "[eiser 2]", gedaagde als "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 1 maart 2006;
- conclusie van antwoord in vrijwaring, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 24 mei 2006, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden gelijktijdig met die in de hoofdzaak op 23 oktober 2006;
- akte na comparitie aan de zijde van [gedaagde], met producties;
- akte na comparitie aan de zijde van [eisers].
1.2 Gelijktijdig met dit vonnis in de vrijwaringszaak wordt vonnis gewezen in de hoofdzaak, bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rolnummer 249124/HA ZA 05-3110.
2 Het geschil in conventie
2.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om [gedaagde] gelijktijdig met het in de hoofdzaak uit te spreken vonnis te veroordelen om aan [eisers]. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen al datgene waartoe [eisers]. in de hoofdzaak als gedaagden bij dat vonnis ten behoeve van eiseres in de hoofdzaak, Grolsch mochten worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van zowel het geding in hoofdzaak als het geding in vrijwaring.
2.2 [eisers]. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] zich blijkens de in de hoofdzaak overgelegde geldleningovereenkomst hoofdelijk jegens Grolsch verbonden heeft tot algehele nakoming van alle verplichtingen van
[eiser 1] uit hoofde van deze geldleningovereenkomst of daaruit voortvloeiende verplichtingen. [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
3 Het geschil in reconventie
3.1 [gedaagde] vordert in reconventie om - verkort weergegeven - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat [eisers]. onrechtmatig hebben gehandeld en [eisers]. te veroordelen tot vergoeding van alle door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade alsmede de schade vast te stellen op een bedrag van € 1.704,-, vermeerderd met proceskosten.
3.2 Aan deze vordering heeft [gedaagde] de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.2.1 De handtekening is niet afkomstig van [gedaagde]. [eisers]. hebben onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld door willens en wetens haar handtekening te plaatsen op een contract zonder dat [gedaagde] hiervoor toestemming heeft gegeven of op de hoogte was. [gedaagde] betwist dat zij zich voor de heer [eiser 1] borg heeft gesteld.
3.2.2 [gedaagde] is voor het eerst met de geldleningovereenkomst geconfronteerd op het moment dat de deurwaarder bij haar aan de deur kwam dat zij moest betalen. Zij betwist dat zij de geldleningovereenkomst in 1996 heeft gezien.
3.2.3 [gedaagde] is ten onrechte in de procedure betrokken. Zij voelt zich aangetast in haar goede naam. Ten gevolge hiervan lijdt zij schade ad € 1.704,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en immateriële schade.
3.3 Tegen de vordering hebben [eisers]. de volgende verweren gevoerd.
3.3.1 Direct na ondertekening van de geldleningovereenkomst op 29 oktober 1996 heeft [eiser 2] [gedaagde], tevens uit hoofde van haar functie als boekhouder, ingelicht over de inhoud van de geldleningovereenkomst en over het feit dat zij daarop als borg vermeld stond. [gedaagde] heeft ondanks het advies van [eiser 2] om stappen te ondernemen, eerst op 23 september 2005 aangifte gedaan terzake van de vermeende valse borgstelling. Ook heeft [gedaagde] nagelaten om Grolsch in rechte aan te spreken en om [eisers]. te informeren omtrent haar standpunt aangaande de borgstelling.
3.3.2 De vermeende valse handtekening is niet geplaatst door [eisers]. maar door een vertegenwoordiger van Grolsch. De vermeende kosten dienen derhalve te worden verhaald op Grolsch en niet op [eisers].. De door [gedaagde] bij akte na comparitie begrote kosten komen niet overeen met de door haar bij eis in reconventie gestelde en gevorderde kosten. [eisers]. betwisten de hoogte van de gevorderde kosten, die in het geheel niet zijn geadstrueerd. [eisers]. zijn niet in staat de door [gedaagde] geleden schade te vergoeden.
4 De beoordeling in conventie
4.1 Ter gelegenheid van de comparitie heeft [eiser 2] verklaard dat de vertegenwoordiger van Grolsch, [vertegenwoordiger], valselijk de handtekening van [gedaagde] onder de geldleningovereenkomst heeft geplaatst en dat handtekening op de overeenkomst dus niet van [gedaagde] afkomstig is. Daarmee is komen vast te staan dat [gedaagde] zich niet hoofdelijk heeft verbonden tot algehele nakoming van alle verplichtingen van [eiser 1] uit hoofde van de geldleningovereenkomst. Hiermee is de grondslag aan de vordering komen te ontvallen en dient deze te worden afgewezen.
4.2 [eisers]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5 De beoordeling in reconventie
5.1 [gedaagde] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [eisers]. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door willens en wetens haar handtekening op de overeenkomst van geldlening te hebben geplaatst. Bij akte na comparitie stelt [gedaagde] voorts dat [eisers]. van meet af aan bekend waren met het feit dat zij haar handtekening niet onder de overeenkomst van geldlening heeft geplaatst en dat [eisers]. haar dus ten onrechte in een procedure hebben betrokken waardoor zij schade lijdt. De vraag is of er sprake is van een onrechtmatige daad van [eisers]..
5.2 Vaststaat dat [eisers]. in conventie in het ongelijk worden gesteld, aangezien is komen vast te staan dat de handtekening onder de overeenkomst van geldlening niet van [gedaagde] afkomstig is en zij dus niet als borg kan worden aangesproken. De enkele omstandigheid dat [eisers]. [gedaagde], naar thans is komen vast te staan, ten onrechte in rechte hebben betrokken, is op zichzelf niet onrechtmatig. Dit zal slechts bij uitzondering en onder bijzondere omstandigheden het geval kunnen zijn. Dat uitzonderingsgeval doet zich hier voor. [eisers]. waren reeds bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening in 1996 ermee bekend dat de handtekening onder die overeenkomst betreffende de borgstelling van [gedaagde] niet van [gedaagde] afkomstig was en dat deze zelfs valselijk onder de overeenkomst is geplaatst. [eisers]. wisten dus bij voorbaat dat hun vordering jegens [gedaagde] kansloos was en hebben haar desondanks, wetende dat zij jegens haar geen enkel recht hadden, in deze procedure betrokken. Dat maakt hun handelen onbehoorlijk en in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Door wie de handtekening is vervalst en/of dat [eisers]. [gedaagde] destijds op de hoogte hebben gesteld, doet aan die onrechtmatigheid niet af.
5.3 Gelet op het voorgaande, is [eisers]. gehouden de door [gedaagde] geleden schade te vergoeden. Hoewel [gedaagde] bij conclusie van antwoord formeel een bedrag van € 1.704,- aan schade vordert, heeft zij bij akte na comparitie aangevoerd dat een nauwkeurige begroting van haar schade € 4.993,72 bedraagt, bestaande uit:
- honorarium advocaat € 2.484,72 (11,6 uur ad € 180,- excl. BTW)
- griffierecht € 325,00
- immateriële schade € 800,00
- buitengerechtelijke kosten € 904,00
- overige kosten € 480,00
De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] € 4.993,72 aan schade vordert.
5.4 Ten aanzien van de hoogte van de door [gedaagde] gestelde schade overweegt de rechtbank als volgt.
5.4.1 [gedaagde] vordert € 800,- aan immateriële schade ter vergoeding van geleden nadeel door aantasting van eer en goede naam. Nu is komen vast te staan dat [gedaagde] ten onrechte in de procedure is betrokken en [eisers]. de verschuldigdheid van immateriële schade niet hebben betwist, acht de rechtbank een vergoeding hiervoor toewijsbaar met dien verstande dat naar redelijkheid en billijkheid hiervoor ex aequo et bono een vergoeding van € 400,- wordt vastgesteld.
5.4.2 De post overige kosten ad € 480,- waarvan [gedaagde] stelt dat deze post bestaat uit het opnemen van verlofdagen in verband met het doen van aangifte tegen [eisers]., afspraken met de advocaat, bijwonen van de comparitie, nasalaris procureur en geschatte deurwaarderskosten dienen te worden afgewezen, nu [gedaagde] deze post op geen enkele wijze onderbouwd heeft, hoewel zij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld.
5.4.3 De door [gedaagde] gevorderde integrale proceskostenvergoeding ad
€ 2.484,72 aan honorarium advocaat en € 325,- aan griffierecht zullen eveneens worden afgewezen, nu een redelijke vergoeding voor deze kosten reeds in de proceskosten-veroordeling ligt besloten.
5.4.4 [gedaagde] vordert eveneens € 904,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel [gedaagde] daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, heeft zij deze kosten niet nader onderbouwd. Niet gebleken is dat het gaat om andere verrichtingen dan waarvoor de artikelen 237 e.v. Rv een vergoeding plegen in te sluiten. Het enkele feit dat de ene partij ten onrechte de andere partij in rechte heeft betrokken, geeft wel grond voor een veroordeling van de eisende partij in de proceskosten op basis van het liquidatietarief, maar geen grond tot veroordeling van die partij in de afzonderlijk in reconventie gevorderde kosten, aangeduid als buitengerechtelijke kosten.
Deze kosten dienen eveneens te worden afgewezen.
6 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
wijst af de vordering van [eisers].;
veroordeelt [eisers]. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 325,- aan vast recht en op € 1.152,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
verklaart voor recht dat [eisers]. onrechtmatig jegens [gedaagde] hebben gehandeld;
veroordeelt [eisers]. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen het bedrag van € 400,- (zegge: vierhonderd euro);
veroordeelt [eisers]. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] op € 576,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoendervoogt.
Uitgesproken in het openbaar.
1158/798