RvdW 2015/939
Verkrijging strook grond door verjaring rechtsvordering tot beëindiging bezit; art. 3:105, 3:306 en 3:314 lid 2 BW; vereiste van ondubbelzinnig bezit; interversieverbod van art. 3:311 BW.
HR 04-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2463
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
4 september 2015
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak, V. van den Brink
- Zaaknummer
14/01834
- Conclusie
plv. P-G C.L. de Vries Lentsch-Kostense
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Goederenrecht / Eigendom, bezit en houderschap
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:2463, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑09‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:505, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑03‑2014
- Wetingang
Art. 3:105, 3:306, 3:111, 3:314 BW
Essentie
Verkrijging strook grond door verjaring rechtsvordering tot beëindiging bezit; art. 3:105, 3:306 en 3:314 lid 2 BW; vereiste van ondubbelzinnig bezit; interversieverbod van art. 3:111 BW.
Het hof heeft niet geoordeeld dat de feitelijke macht die verweerder in cassatie en zijn rechtsvoorgangers vóór 24 juni 1994 uitoefenden over de strook die samen met het achtererf van het door eiseres tot cassatie (de Gemeente) in erfpacht uitgegeven perceel een geheel uitmaakte en sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw in gebruik was als achtertuin, berustte op houderschap voor de Gemeente. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.