Hof Arnhem, 24-04-2012, nr. 11-00741
ECLI:NL:GHARN:2012:BW5522
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
24-04-2012
- Zaaknummer
11-00741
- LJN
BW5522
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BW5522, Uitspraak, Hof Arnhem, 24‑04‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2012/1440 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Uitspraak 24‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Verzuimboete. Bewijs inzake verzending aanmaning niet geleverd door inspecteur.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00741
uitspraakdatum: 24 april 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 6 oktober 2011, nummer AWB 11/1323, in het geding tussen de Inspecteur
en
X B.V. te Z (hierna: belanghebbende).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij beschikking is aan belanghebbende met betrekking tot de vennootschapbelasting voor het jaar 2009 een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 2.460.
1.2.
Deze boete is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3.
Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar alsmede de boetebeschikking vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof). Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 12 april 2012 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de Inspecteur alsmede A namens belanghebbende.
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is in maart 2009 opgericht. Zij is een zogenoemde holding. Belanghebbende is sedert 1 augustus 2009 gevestigd op het adres a-straat 1 te Q.
2.2.
De fiscale belangen van belanghebbende worden behartigd door B, het kantoor van de onder 1.6 genoemde gemachtigde.
2.3.
Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van de aangifte vennootschapsbelasting voor de periode 1 maart tot en met 31 december van het jaar 2009 (hierna: aangifte Vpb 2009). De aangifte Vpb 2009 diende vóór 1 juni 2010 te zijn ingediend bij de Inspecteur. Voor het indienen van de aangifte Vpb 2009 is geen verzoek tot uitstel gedaan.
2.4.
Omdat de aangifte Vpb 2009 van belanghebbende niet vóór 1 juni 2010 was ingediend bij de Belastingdienst, heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 6 juli 2010, gericht aan het in 2.1 genoemde adres van belanghebbende, een zogenoemde Herinnering aangifte 2009 verzonden. In die brief is belanghebbende eraan herinnerd dat zij vóór 1 juni 2010 aangifte Vpb 2009 had moeten doen en dat zulks nog niet is gebeurd. De Inspecteur heeft belanghebbende in die brief alsnog een termijn tot 20 juli 2010 gegeven voor het indienen van de aangifte Vpb 2009. In de brief heeft de Inspecteur belanghebbende voorts erop gewezen dat zij, wanneer zij niet reageert op de herinnering, een aanmaning zal krijgen en, wanneer niet of te laat wordt gereageerd op de aanmaning, een boete.
2.5.
De aangifte Vpb 2009 van belanghebbende is niet vóór 20 juli 2010 bij de Belastingdienst ingediend. Volgens het automatiseringssysteem van de Belastingdienst heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 13 september 2010, gericht aan het in 2.1 genoemde adres van belanghebbende, een aanmaning verzonden. De brief behelst, voor zover hier van belang, het volgende:
‘Betreft
Aanmaning aangifte 2009
Geachte heer, mevrouw,
- U.
moet over de periode 1 maart 2009 – 31 december 2009 aangifte doen voor de Vennootschapsbelasting.
De aangifte moest vóór 1 juni 2010 bij ons binnen zijn. Op 6 juli 2010 heb ik u een herinnering gestuurd om alsnog aangifte te doen. Misschien bent u vergeten om aangifte te doen, of heeft de aangifte ons niet bereikt.
Wat moet u doen?
- U.
moet alsnog aangifte doen. Deze aangifte moet vóór 27 september 2010 bij ons binnen zijn.
(…)
Wat gebeurt er als u niet op deze aanmaning reageert?
- U.
bent wettelijk verplicht om (op tijd) aangifte te doen. Als u niet reageert op deze aanmaning, zullen wij het belastbare bedrag moeten schatten. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat reageert.
(…)’.
2.6.
De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende geen aanmaningsbrief als ‘onbestelbaar’ retour ontvangen. De aangifte Vpb 2009 van belanghebbende is niet vóór 27 september 2010 bij de Belastingdienst ingediend.
2.7.
Met dagtekening 24 december 2010 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag Vpb 2009 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende de onderwerpelijke verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet doen van de aangifte Vpb 2009.
2.8.
Op 4 januari 2011 is de aangifte Vpb 2009 alsnog ingediend door belanghebbende. De Inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur gegrond verklaard. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar nader berekend op een bedrag van nihil. Voorts heeft de Inspecteur een verlies vastgesteld over 2009 ten bedrage van € 3.021. De boetebeschikking is door de Inspecteur gehandhaafd.
2.9.
De Rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd op de grond dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning naar belanghebbende is verzonden. Hiertegen heeft de Inspecteur hoger beroep aangetekend.
2.10.
In hoger beroep heeft de Inspecteur een zogenoemde ambtsedige verklaring van C – werkzaam bij de Belastingdienst, Centrum voor ICT/Sector Exploitatie te R – overgelegd. Deze verklaring behelst het volgende.
‘(…)
Hierbij verklaar ik, C, medewerker bij de Belastingdienst/CIE, unit RC, team Productieplanning, dat de aanmaning tot het doen van aangifte Vpb 2009 01 t.n.v. X B.V., gedagtekend 13 september 2010, op 01-09-2010 ter postbezorging is aangeboden.
Bij dit proces heeft zich geen onregelmatigheid voorgedaan.
Naam ambtenaar: C
Functie: productiecoördinator
Datum: 7 november 2011
(…)’.
2.11.
In het automatiseringssysteem van de Belastingdienst – genaamd ABS – is ten aanzien van belanghebbende vermeld dat voor het belastingmiddel Vpb voor het jaar 2009 sprake is van een aanmaning met dagtekening 13 september 2010.
2.12.
In zijn beroepschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur de algemene procedure beschreven die wordt gehanteerd bij het verzenden van belastingaanslagen en aanmaningen. Die beschrijving dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.
Die beschrijving luidt als volgt:
‘(…)
- 1.
B/CA (Productieregie) geeft bij B/CICT (Klantunit) aan wanneer welke soorten verwerkingen moet plaatsvinden, en wat de te verwachten hoeveelheden zijn die verwerkt moeten worden. Dit gebeurt van grof (15 maanden planning) naar fijn (maand planning). De soorten verwerkingen worden op basis van bestelnummer herkenbaar gemaakt.
- 2.
Aan ieder bestand dat vanuit een heffingssysteem (met een bestelnummer) wordt ontvangen wordt een productieorder toegekend.
3.
Na aanlevering van een bestand vanuit een heffingssysteem zorgt B/CICT (Klantunit) er voor dat op basis van het BSN/(so)finummer de naam- en adresgegevens (NAW) worden toegevoegd. De NAW-gegevens worden opgehaald uit BvR op basis [Hof; van] de actuele gegevens. Omdat in BvR meerdere adressoorten bij een persoon tegelijk actief kunnen zijn wordt rekening gehouden met de prioriteitsvolgorde die voor de betreffende soort aanslagen of aanmaningen geldt.
4.
Wanneer er geen adresseerbaar adres te bepalen is wordt dat gemeld aan de inspecteur en wordt die aanslag of aanmaning niet verder meegenomen in de verwerking. In sommige verwerkingen wordt dit niet teruggemeld aan de inspecteur maar wordt de tekst ‘niet adresseerbaar, retour afzender’ in de adressering opgenomen. Daarom komt die aanslag of aanmaning dan na verzending als onbestelbaar stuk retour bij de inspecteur.
5.
Na toevoeging van de NAW-gegevens is het printbestand compleet. Het wordt dan ingepland voor printen. De afdeling regie (regisseur van Bureau massale verwerking) bepaalt op welke datum de stukken bij belastingplichtige op de mat moeten liggen. Dit wordt bepaald op basis van de dagtekening die de partij heeft meegekregen. Het aantal stuks in de bedoelde partij (batch) is dan bepaalt en ligt vast.
6.
Afhankelijk van die datum wordt de aanslag of aanmaning (partij) geplaatst in een bepaalde verwerking (‘batch’). Die verwerking ligt zoveel dagen voor de dagtekening dat gegarandeerd is dat rekening houdend met printen, couverteren, terpostbezorging en bezorging de aanslag of aanmaning op de datum van dagtekening bij belastingplichtige is bezorgd.
7.
Als er fysiek wordt geprint en gecouverteerd (de ‘batch’ draait) wordt geautomatiseerd nauwkeurig bijgehouden hoeveel stuks output deze oplevert. De operator controleert en noteert dit op de productieorder. Het aantal ‘stuklopers’ (bijvoorbeeld papier gescheurd) wordt ook door de operator op de productieorder vermeld, en ze komen op de lijst met stuklopers te staan.
8.
De verwerking van de ‘stuklopers’ wordt door de operator opnieuw in gang gezet. Na juiste verwerking worden ze afgeboekt op de lijst met stuklopers door vermelding datum verwerking.
9.
Nadat de enveloppen de laatste machine hebben verlaten worden de door de machine getelde aantallen vergeleken met de aantallen zoals die geautomatiseerd waren vastgesteld bij aanlevering aan de machine. Als de aantallen kloppen, worden ze door een medewerker in bakken gedaan. Deze bakken worden op pallets gezet en deze pallets gaan naar het postbedrijf. Meestal is dit TNT, maar in sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van Sandd en Direct Mail. (Wanneer aantallen niet kloppen wordt oorzaak opgezocht en alsnog hersteld).
10.
Steekproefsgewijs worden uit iedere partij een aantal willekeurige enveloppen gehaald voor outputcontrole. De outputcontrole is zo ingericht dat gegarandeerd is dat de gelichte enveloppen tijdig weer in de juiste bak komen. Wanneer de outputcontrole aan het licht brengt dat de partij niet goed is wordt deze in zijn geheel terug genomen, en wordt de verzending niet aangetekend.
11.
De bescheiden worden aan het postbedrijf aangeboden voor bezorging, waarbij aangegeven wordt met welke bezorgtermijn (bijvoorbeeld met 48-uurs of 24-uurs post) dit moet gebeuren.
12.
Het postbedrijf is contractueel verplicht de bescheiden binnen de aangegeven tijd te bezorgen bij geadresseerde.’
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil of te dezen terecht een verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de boete tot € 1.230.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.
Beoordeling van het geschil
4.1.
Indien de belastingplichtige de aangifte voor de vennootschapsbelasting niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4.920 (artikel 67a, eerste lid in verbinding met artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). Op grond van beleid is de inspecteur in beginsel gehouden een boete van 50% van het wettelijke maximum op te leggen (paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst). Op de voet van deze bepalingen heeft de Inspecteur de onderhavige verzuimboete van € 2.460 aan belanghebbende opgelegd.
4.2.
Voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a AWR is geen plaats indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden (HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN: AZ4416, BNB 2007/112).
4.3.
In beginsel is het – aldus de Hoge Raad in het zo-even genoemde arrest – aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert aan ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, LJN: AE9354, BNB 2003/14, onderdeel 3.2.4). Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert.
4.4.
Indien niet aannemelijk wordt dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de inspecteur – in voorkomend geval – aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.
4.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning is verzonden naar belanghebbende. Daarom heeft de Rechtbank de verzuimboete vernietigd.
4.6.
Zoals gezegd, rust – in eerste instantie – op de Inspecteur de last zijn stelling dat de aanmaning naar het adres van belanghebbende is verzonden aannemelijk te maken. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over de door de Inspecteur gestelde toedracht, dit ten nadele werkt van de Inspecteur. In hoger beroep stelt de Inspecteur dat hij voldoende bewijs heeft bijgebracht voor de conclusie dat de aanmaning naar het adres van belanghebbende is verzonden. Daartoe wijst hij op de – in onderdeel 2.5 weergegeven – afdruk van de door de Belastingdienst bewaarde digitale kopie van de aanmaningsbrief, op de – in onderdeel 2.11 genoemde – aantekening in het automatiseringssysteem (ABS) dat ten aanzien van belanghebbende sprake is van een aanmaning met dagtekening 13 september 2010 en op de ambtsedige verklaring van C (weergegeven in onderdeel 2.10). Voorts heeft de Inspecteur de algemene gang van zaken beschreven met betrekking tot de verzending van belastingaanslagen en aanmaningen door de Belastingdienst/Centrale administratie.
4.7.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning is verzonden naar het (juiste) adres van belanghebbende. Er blijft namelijk twijfel bestaan over de door de Inspecteur gestelde toedracht. Uit de door de Inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de onderhavige aanmaning daadwerkelijk is verzonden naar het adres van belanghebbende. De omstandigheid dat de Inspecteur beschikt over een kopie van de onderhavige aanmaningsbrief uit de digitale administratie en dat een aantekening inzake de aanmaning in het automatiseringssysteem van de Belastingdienst (ABS) is vermeld, zeggen niets over het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke aanmaning daadwerkelijk aan belanghebbende is verzonden. Ook de in 2.11 hiervoor, opgenomen beschrijving door de Inspecteur van de algemene procedure van de Belastingdienst bij het verzenden van belastingenaanslagen en aanmaningen werpt in dit geval geen licht op dat antwoord, aangezien in die beschrijving geen enkele koppeling wordt gelegd met de – individuele – aanmaning die naar belanghebbende zou zijn verzonden. Een vermelding van het zogenoemde batchnummer van de partij waartoe de aanmaning zou hebben behoord ontbreekt als ook de vermelding aan welk postbedrijf de partij zou zijn aangeboden. Die koppeling wordt evenmin gelegd in de ambtsedige verklaring van C. Nog daargelaten dat – in het licht van het door de Inspecteur in 2.11 beschreven proces – opmerkelijk is dat genoemde C op 7 november 2011 in staat bleek te zijn te verklaren dat de onderwerpelijke aanmaning op 1 september 2010 ter postbezorging is aangeboden, biedt die verklaring onvoldoende gegevens voor een bevestigende beantwoording van de vraag of de aanmaning daadwerkelijk naar het adres van belanghebbende is verzonden.
4.8.
Gelet op het hiervóór overwogene, is oplegging aan belanghebbende van een verzuimboete ter zake van het niet (tijdig) doen van de aangifte Vpb 2009 niet op haar plaats. De Rechtbank heeft de verzuimboete dan ook terecht vernietigd.
Slotsom
Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.
5.
Proceskosten
Het Hof acht voor de procedure in hoger beroep termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 (2 punten voor proceshandelingen) ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6.
Beslissing
Het Hof:
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874, en
- -
bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 25 april 2012
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
- 2500.
EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.