Hof Amsterdam, 22-03-2016, nr. 200.171.745/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:1078
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-03-2016
- Zaaknummer
200.171.745/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1078, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑03‑2016; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2016:1092
Uitspraak 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Toepassing artikel 69 Rv (wisselbepaling) in hoger beroep. Appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep omdat in de tussenuitspraken in het dictum het verzoek niet (gedeeltelijk) was toe- dan wel afgewezen. De zaak hangt samen met het arrest tussen dezelfde partijen op 22 maart 2016 (200.185.373/01).
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.171.745/01
zaaknummer/rekestnummer rechtbank Amsterdam : EA 13-957
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 maart 2016
inzake
1. [appellante sub 1] ,
2. [appellant sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B.P. van Overeem te Amsterdam,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] ,
2. [geïntimeerde sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.F.J.M. Nelemans te Schiphol-Rijk.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk aangeduid als [appellanten] en afzonderlijk als [appellante sub 1] en [appellant sub 2] . Geïntimeerden worden gezamenlijk aangeduid als [geïntimeerden] en afzonderlijk als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] .
[appellanten] is bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 18 juni 2015 (hierna: het beroepschrift), onder aanvoering van zes grieven, in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaak/rekestnummer op 27 januari 2014, 18 april 2014 en 19 maart 2015 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikkingen zal vernietigen en [geïntimeerden] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek dan wel dit verzoek zal afwijzen, onder veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
Op 28 augustus 2015 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerden] ingekomen, inhoudende het verzoek [appellanten] in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de beschikkingen waarvan beroep te bekrachtigen, onder hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Bij die gelegenheid heeft namens [appellanten] mr. Van Overeem voornoemd het woord gevoerd en namens [geïntimeerden] mr. Nelemans. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Aan het begin van de zitting heeft het hof - onder opgave van redenen - medegedeeld voornemens te zijn de middels het beroepschrift aangebrachte zaak gedeeltelijk als een verzoekschriftzaak en gedeeltelijk als een dagvaardingszaak te zullen behandelen en de mondelinge behandeling ook te beschouwen als een comparitie in laatstgenoemde zaak (zie rechtsoverweging 3.2 en 3.3). Na een schorsing verklaarden beide raadslieden de visie van het hof te delen en zich te refereren aan zijn oordeel.
Aan het einde van de zitting is de behandeling van de zaak gesloten en arrest gevraagd. In de verzoekschriftzaak is uitspraak bepaald op 8 maart 2016.
2. De feiten
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1.
Partijen zijn alle vier (mede)eigenaar van een appartement in het gebouw [adres] te [plaats] (hierna: het pand) en zitten als enige leden in de Vereniging van Eigenaren van dit pand (hierna: de VvE).
2.2.
Bij notariële akte van 23 juli 2012 (hierna: de splitsingsakte van 23 juli 2012) zijn veranderingen aangebracht in de splitsingsakte van het pand, waaronder een wijziging van de stemverhouding.
2.3.
[geïntimeerden] is het niet eens met de in de splitsingsakte van 23 juli 2012 opgenomen stemverhouding, maar is er niet in geslaagd met [appellanten] een andere stemverhouding af te spreken.
3. Beoordeling
3.1.
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg:
( a) gevorderd voor recht te verklaren dat de splitsingsakte van 23 juli 2012 voor zover deze ziet op de daarin neergelegde stemverhouding in de vergadering van de VvE (1:1:1), nietig is;
( b) verzocht om een rechterlijke machtiging ter vervanging van medewerking door [appellanten] aan de door [geïntimeerden] voorgestelde stemverhouding in de vergadering van de VvE (2:1:3).
De kantonrechter heeft in de beschikking van 19 maart 2015 in het dictum de vordering onder a toegewezen en met betrekking tot het verzoek onder b partijen opgeroepen voor een zitting.
3.2.
In artikel 3:302 BW wordt bepaald dat een actie strekkende tot verklaring voor recht, moet worden ingesteld bij vordering. De onderhavige procedure had derhalve voor zover deze de vordering tot (partiële) nietigverklaring van de splitsingsakte van 23 juli 2012 betreft, moeten worden ingeleid bij dagvaarding (en niet - zoals is geschied - bij verzoekschrift). Het hof zet de behandeling van deze vordering dan ook - zoals ter zitting aangekondigd - voort als een dagvaardingszaak (aanhangig bij dit hof onder zaaknummer 200.185.373/01).
3.3.
Uit artikel 5:140 lid 2 BW volgt dat het verzoek om een rechterlijke machtiging ter vervanging van medewerking door [appellanten] aan de door [geïntimeerden] voorgestelde stemverhouding, terecht bij verzoekschrift is ingesteld. Voor zover het door [appellanten] ingestelde hoger beroep is gericht tegen hetgeen de kantonrechter met betrekking tot dit verzoek overweegt (de grieven 4 en 6), wordt daarop in de onderhavige beschikking beslist.
3.4.
De kantonrechter heeft het verzoek om een rechterlijke machtiging in geen der bestreden tussenbeschikkingen in het dictum (deels) toegewezen dan wel afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat hoger beroep nog niet openstond. Dat de kantonrechter desondanks hoger beroep heeft opengesteld, is gesteld noch gebleken. Dit heeft tot gevolg dat [appellanten] in haar hoger beroep niet-ontvankelijk is. De zaak zal worden terugverwezen naar de kantonrechter.
[appellanten] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2014, 18 april 2014 en 19 maart 2015, voor zover deze zien op het verzoek om een rechterlijke machtiging ter vervanging van medewerking door [appellanten] aan de door [geïntimeerden] voorgestelde stemverhouding in de vergadering van de VvE (2:1:3);
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 311 aan verschotten en op € 1.788 aan salaris advocaat;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt voor verdere behandeling naar de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, J.C.W. Rang en J.C. Toorman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.