NJB 2014/1241:Persoonlijk werkende strafverhogende omstandigheid art. 50 Sr: onjuist is de opvatting dat als zodanige omstandigheid dient te worden aangemerkt art. 11 lid 3 Ow, welke bepaling betrekking heeft op het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een verbod gegeven in art. 3, onder B, Ow. Toepasselijkheid art. 11 lid 3 Ow: deze bepaling is in een geval als het onderhavige alleen toepasselijk indien het opzet van de verdachte mede gericht is geweest op de omstandigheid dat zijn mededader in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft gehandeld. Kwalificatie als “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”: deze kwalificatie is onjuist nu de omstandigheid van het beroeps- of bedrijfsmatig handelen in strijd met een in art. 3, onder B, Ow gegeven verbod in het onderhavige geval reeds omvat dat het opzettelijk telen en/of verwerken en/of bewerken van hennepplanten meermalen heeft plaatsgevonden