Rb. Arnhem, 05-08-2009, nr. 181700
ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4703
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
05-08-2009
- Zaaknummer
181700
- LJN
BJ4703
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4703, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 05‑08‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2010:BL8720
Uitspraak 05‑08‑2009
Inhoudsindicatie
Wet tijdelijk huisverbod, ondertekeningsmandaat.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummers: [nummer]
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eiser],
eiser,
wonende te [plaats],
gemachtigde mr. E. Klijn,
tegen
de burgemeester van de gemeente Arnhem, verweerder.
zetelende te Arnhem.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 17 januari 2009 en 27 januari 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2009 is aan eiser een huisverbod opgelegd, ingaande op 17 januari 2009 om 12.00 uur en durende tot 27 januari 2009 12.00 uur (hierna te noemen: het besluit oplegging huisverbod).
Tegen dit besluit heeft eiser op 26 februari 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld, geregistreerd onder registratienummer [nummer] (hierna te noemen; beroep I).
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder het aan eiser opgelegde huisverbod verlengd tot 14 februari 2009 om 12.00 des middags (hierna te noemen: het verlengingsbesluit).
Bij besluit van 2 februari 2009 heeft verweerder het besluit van 27 januari 2009 ingetrokken en bepaald dat deze intrekking onmiddellijk van kracht wordt.
Tegen het besluit van 27 januari 2009 heeft eiser op 5 maart 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld, geregistreerd onder registratienummer [nummer] (hierna te noemen: beroep II).
De rechtbank heeft besloten de beroepen I en II gevoegd te behandelen.
Door verweerder is ten aanzien van beide beroepen één verweerschrift ingediend, gedateerde 8 mei 2009. Voorts heeft verweerder bij brief van 3 april 2009 nadere stukken in het geding gebracht.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 mei 2009. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem en M.H.W. van Loo, werkzaam bij de gemeente Arnhem.
Aan het slot van de behandeling van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank dit onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen tot het verstrekken van nadere inlichtingen alsmede gelegenheid te bieden aan de tot het huishouden van de uithuisgeplaatste behorende minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt op de voet van artikel 7 WTH tegenover de rechter hun mening kenbaar te maken.
Op 15 juni 2009 zijn aldus twee dochters van eiser, [dochter 1] en [dochter 2], nader door de rechter gehoord.
Voorts heeft verweerder bij brieven van 25 mei 2009 en 4 juni 2009 nadere inlichtingen verstrekt. Eiser heeft daarop bij brief van 18 juni 2009 gereageerd.
Bij faxbericht van 25 juni 2009 en brief van 6 juli 2009 hebben partijen toestemming gegeven uitspraak te doen zonder een nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank op 8 juli 2009 het onderzoek gesloten en partijen bij brief van gelijke datum bericht dat binnen zes weken nadien uitspraak zal worden gedaan.
3. Overwegingen
3.1
Wettelijk kader
Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod (hierna te noemen: WTH) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de WTH, wordt in deze wet onder huisverbod verstaan een beschikking inhoudende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WTH kan, voor zover thans van belang, de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WTH, kan de burgemeester van de bevoegdheden en taken, bedoeld in artikel 2, eerste, derde, zevende en achtste lid, en artikel 5, eerste lid, mandaat onderscheidenlijk machtiging verlenen aan de hulpofficier van justitie.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de WTH kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WTH wordt de uithuisgeplaatste die handelt in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, gegeven huisverbod gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.
In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de in het eerste lid strafbaar gestelde feiten misdrijven zijn.
3.2
Procesbelang
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beroepen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de periode waarover het huisverbod strekt is afgelopen, zodat eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van de bestreden besluiten, mede nu eiser niet heeft gesteld schade als gevolg van deze besluiten te hebben geleden.
De rechtbank overweegt dat gebleken is dat eiser strafrechtelijk is vervolgd voor het overtreden van het huisverbod. Reeds daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van procesbelang bij het beoordelen van de rechtmatigheid daarvan, in aanmerking genomen de gevolgen die de door de bestuursrechter geconstateerde (on)rechtmatigheid van een besluit heeft in de strafprocedure, zoals volgt uit een uitspraak van de Hoge Raad van 24 september 2002, NJ 2003/80.
3.3
Mandaat
Namens eiser is betoogd dat de bestreden besluiten niet overeenkomstig het desbetreffende zogenaamde mandaatbesluit zijn genomen.
3.3.1
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 10:1 van de Awb, wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 10:11, eerste lid, van de Awb, kan een bestuursorgaan bepalen dat door hem genomen besluiten namens hem kunnen worden ondertekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.
Bij besluit van 15 december 2008, bekendgemaakt via publicatie in de Arnhemse Koerier op 31 december 2008, (hierna te noemen: het mandaatbesluit) heeft verweerder, voor zover thans van belang, onder 1 van dat besluit, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de WTH en Hoofdstuk 10 van de Awb, ondertekeningsmandaat verleend aan ieder bij de Politieregio Gelderland Midden werkzame hulpofficier van justitie, voor het schriftelijk afdoen en ondertekenen van een door de burgemeester genomen besluit tot het opleggen van een huisverbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WTH.
Tevens is in dat besluit onder 2b bepaald dat aan de hulpofficier van justitie voorts mandaat onderscheidenlijk machtiging wordt verleend om in een dermate spoedeisende situatie dat het huisverbod niet tevoren op schrift gesteld kan worden, het huisverbod mondeling aan te zeggen aan de uit huis te plaatsen persoon (artikel 3, eerste lid juncto artikel 2, zevende lid, WTH). In deze gevallen wordt van deze mondeling aanzegging van het huisverbod onverwijld mededeling gedaan aan de burgemeester.
Bij besluit van 8 januari 2009, bekendgemaakt via publicatie in de Arnhemse Koerier op 11 februari 2009, (hierna te noemen: het aangepaste mandaatbesluit) heeft verweerder, onder gelijktijdige intrekking van het mandaatbesluit, een ander besluit betreffende mandaatverlening ter zake van het huisverbod genomen dat gelijkluidend is aan het mandaatbesluit behoudens het bepaalde onder 2b. Dat is aangepast in die zin dat het nu luidt dat aan de hulpofficier van justitie voorts mandaat onderscheidenlijk machtiging wordt verleend om in een dermate spoedeisende situatie dat het huisverbod niet tevoren op schrift gesteld kan worden, het huisverbod mondeling aan te zeggen aan de uit huis te plaatsen persoon, nadat de burgemeester daartoe een besluit heeft genomen (artikel 3, eerste lid juncto artikel 2, zevende lid, WTH).
Uit een in het aangepast mandaatbesluit vermelde noot, hetgeen ter zitting namens verweerder is bevestigd, blijkt dat aan deze aanpassing ten grondslag ligt dat het onwenselijk wordt geacht dat een hulpofficier van justitie in spoedeisende situaties een huisverbod mocht opleggen door middel van een mondelinge aanzegging, zonder dat daarvoor een besluit van verweerder noodzakelijk was.
3.3.2
Van toepassing zijnde mandaatbesluit
De desbetreffende hulpofficier van justitie heeft het besluit oplegging huisverbod aan eiser bekendgemaakt op 17 januari 2009 door aan hem te overleggen een geschrift met als opschrift “beschikking van de burgemeester houdende het opleggen van een huisverbod (artikel 2 van de WTH)”. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal opgesteld door deze hulpofficier van justitie, waarin op pagina 2 wordt vermeld dat aan de uithuisgeplaatste de doorslag van de beschikking van verweerder houdende oplegging van een huisverbod is uitgereikt. Nu het besluit oplegging huisverbod derhalve is genomen en bekend gemaakt op 17 januari 2009 is hierop van toepassing het mandaatbesluit. Dat dit besluit nadien bij aangepast mandaatbesluit per 12 februari 2009 is ingetrokken, doet er niet aan af dat het mandaatbesluit op de datum van het besluit oplegging huisverbod vigerend was.
3.3.3
De toepassing van het mandaatbesluit op het besluit oplegging huisverbod
De rechtbank stelt voorop dat de Awb onderscheidt beslissingsmandaat, als bedoeld in artikel 10:1 van die wet en ondertekeningsmandaat, als bedoeld in artikel 10:11, eerste lid van die wet. Artikel 3 van de WTH maakt bij het opleggen van een huisverbod beide vormen van mandaat aan een hulpofficier van justitie mogelijk. Bij het mandaatbesluit heeft verweerder, voor zover thans van belang, aan de desbetreffende hulpofficier(en) van justitie mandaat verleend voor het schriftelijk afdoen en ondertekenen van een door verweerder genomen besluit tot het opleggen van een huisverbod, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de WTH. Verweerder heeft aldus naar het oordeel van de rechtbank aan de desbetreffende hulpofficier(en) van justitie slechts ondertekeningsmandaat, als bedoeld in artikel 10:11, eerste lid, van de Awb, verleend. Deze wijze van mandaat houdt evenwel in dat verweerder een door hem genomen besluit schriftelijk mag laten afdoen en ondertekenen door de mandataris, in dit geval de hulpofficier van justitie, doch betekent evenzeer dat een besluit van verweerder aan deze afdoening door de hulpofficier ten grondslag dient te liggen. Desgevraagd is ter zitting namens verweerder verklaard dat verweerder telefonisch aan de desbetreffende hulpofficier van justitie heeft meegedeeld eiser een huisverbod op te leggen. Deze beslissing is niet anders op schrift gesteld dan bij het besluit oplegging huisverbod. Dat klemt ter zake te meer daar het opleggen van een huisverbod een vergaande bevoegdheid betreft, overtreding waarvan op de voet van artikel 11 WTH als misdrijf strafbaar is. Mede uit de redengeving voor de aanpassing die heeft plaatsgevonden op het mandaatbesluit bij het aangepaste mandaatbesluit, maakt de rechtbank op dat verweerder ook hecht aan het persoonlijk nemen van deze besluiten. Nadien moet dan ook mogelijk zijn na te gaan of, wanneer en op welke wijze verweerder deze beslissing heeft genomen. Nu geen schriftelijke neerslag van de beslissing van verweerder bestaat anders dan bij het besluit oplegging huisverbod, een ingevuld voorgedrukt formulier, ondertekend door de hulpofficier van justitie, dient ervan te worden uitgegaan dat het besluit oplegging huisverbod in strijd met artikel 2 van de WTH niet is genomen door verweerder, op grond waarvan het besluit oplegging huisverbod voor vernietiging in aanmerking komt.
3.3.4
De gevolgen voor het verlengingsbesluit
Bij besluit van 2 februari 2009 heeft verweerder het verlengingsbesluit ingetrokken en bepaald dat deze intrekking onmiddellijk van kracht wordt. De rechtbank begrijpt uit dit besluit dat het verlengingsbesluit vanaf 2 februari 2009 is ingetrokken en derhalve van 27 januari 2009 tot die datum van kracht is geweest.
Het verlengingsbesluit is op zichzelf bevoegd genomen, nu het door verweerder zelf is genomen en getekend. Het mandaatbesluit noch aangepast mandaatbesluit ziet ook op het nemen van een dergelijk op de voet van artikel 9 van de WTH genomen besluit. Doch nu het verlengingsbesluit is gebaseerd op een onrechtmatig huisverbod, ontbeert het verlengingsbesluit rechtsgrondslag en komt dat voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 9, eerste lid, WTH.
4. Conclusie
Conclusie is dat beide bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking komen. Voor toepassing van artikel 6:22 Awb, zoals door verweerder verzocht, ziet de rechtbank geen grond, nu het geconstateerde gebrek niet is aan te merken als een vormvoorschrift als bedoeld in dat artikel. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
5. Proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 805,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke uiteenzetting naar aanleiding van door verweerder na de zitting nader verschafte inlichtingen). Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de twee beroepen zijn aan te merken als samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Andere kosten heeft eiser op het desbetreffende formulier niet aangeduid. De vastgestelde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
In het sedert 1 juli 2009 geldende vierde lid van artikel 1:1 van de Awb is bepaald dat de vermogensrechtelijke rechtsgevolgen van een handeling van een bestuursorgaan de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan behoort. Tegelijk is het derde lid van artikel 8:75 van de Awb komen te vervallen. In verband hiermee is het niet meer nodig dat de rechtbank, in geval zij het bestuursorgaan in de kosten veroordeelt, de rechtspersoon aanwijst die de kosten moet vergoeden. Welke rechtspersoon daartoe is gehouden, volgt thans rechtstreeks uit de wet.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- 4.
Beslissing
De rechtbank
- I.
verklaart de beroepen gegrond;
- II.
vernietigt de bestreden besluiten van 17 januari 2009 en 27 januari 2009;
- III.
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 805,-, betaling waarvan dient plaats te vinden aan de griffier van de rechtbank, waarvoor een nota zal worden toegestuurd;
- IV.
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 300,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.