Hof 's-Hertogenbosch, 27-06-2006, nr. R05/01253
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY6463
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-06-2006
- Zaaknummer
R05/01253
- LJN
AY6463
- Roepnaam
Camping
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY6463, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑06‑2006; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑06‑2006
Inhoudsindicatie
In deze zaak dient te worden bezien of het in art. 388 lid 2 Rv neergelegde appelverbod van de beslissing inzake de heropening van het geding is doorbroken doordat de kantonrechter fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden, aangezien hij in de bestreden beschikking in strijd heeft gehandeld met art. 279 Rv. Het hof komt tot de conclusie dat de aangevoerde beroepsgrond leidt tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod en overweegt te dien aanzien als volgt. Wanneer een rechter bij kennisneming van een verzoekschrift voorlopig van mening is het verzoek niet te kunnen toewijzen, is – gezien het bepaalde in art. 279 lid 1 Rv - de aangewezen weg dat de rechter de verzoeker oproept en zijn bedenkingen aan hem voorhoudt, zodat verzoeker een nadere toelichting kan geven. De rechter kan het verzoek derhalve niet aanstonds afwijzen (Handelingen II, 1968/1969, 7753, p. 330). In zijn beschikking van 20 september 2005 heeft de kantonrechter het verzoek van Van Putten echter – in strijd met art. 279 Rv - aanstonds afgewezen op grond van de overweging dat Van Putten zijn verzoek, en meer in het bijzonder de door hem gestelde grond tot heropening van het geding, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Dit oordeel miskent dat art. 279 Rv als een wezenlijk voorschrift van een verzoekschrift moet worden aangemerkt en geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
rekestnr. R05/01253
BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, 27 juni 2006,
gegeven in de zaak van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verder te noemen: [A.],
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[Geintimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [B.],
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
op het hoger beroep tegen het door de recht-bank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom gegeven beschikking van 20 september 2005.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 366329 AZ VERZ 05-772)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van voormelde beschikking alsmede naar de daaraan voorafgaande beschikking van 3 februari 2005 (zaaknr. 336757 AZ 04-1270).
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ter griffie van het hof binnenge-komen op 5 december 2005, heeft [A.] vijf grieven aangevoerd en, kort gezegd, geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van 20 september 2005 waarvan beroep en opnieuw rechtdoende, dat het hof, het geding dat geleid heeft tot de beschikking van 3 februari 2005 zal heropenen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van [B.] tot voorwaardelijke ontbin-ding van de arbeidsovereenkomst met [A.] af zal wijzen, althans niet toe zal wijzen dan onder gelijktijdige toe-kenning van een vergoeding met een zeer hoge C-factor, met veroordeling van [B.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij verweerschrift, ter griffie van het hof binnenge-komen op 2 januari 2006, heeft [B.] de grieven bestreden en primair verzocht [A.] niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Subsidiair heeft [B.] het hof verzocht zich onbevoegd te verklaren terzake van het onderhavige verzoek. Meer subsidiair heeft [B.] verzocht het verzoek van [A.] af te wijzen met handhaving van voormelde be-schikking van 20 september 2005, met veroordeling van [A.] in de kosten van deze procedure.
2.3. De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsge-von-den op 12 april 2006. Verschenen zijn [A.], bijgestaan door zijn advocaat mr. B.P.A. van Beers en de heer [X.] voor [B.], bijgestaan door haar advocaat mr. I. van Meete-ren. Beide raadslieden hebben de standpunten van partijen nader toegelicht aan de hand van in het geding gebrachte notities.
2.4. Het hof heeft de uitspraak nader bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van grieven en de toelichting daarop ver-wijst het hof naar het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
4.1.1. Bij inleidend verzoekschrift heeft [B.] verzocht de arbeidsovereenkomst met [A.] voorwaardelijk te ontbinden op grond van een gewichtige reden.
4.1.2. [A.] heeft zich daartegen verweerd.
4.1.3. Bij beschikking van 3 februari 2005 heeft de kan-tonrechter de onderhavige arbeidsovereenkomst voorwaarde-lijk, voorzover deze arbeidsovereenkomst nog bestaat, ont-bonden met ingang van 4 februari 2005.
4.1.4. Bij inleidend verzoekschrift van 2 september 2005 heeft [A.] verzocht voormelde beschikking van 3 februari 2005 te herroepen omdat hij van mening is dat [B.] in die procedure bedrog heeft gepleegd.
4.1.5. Bij beschikking van 20 september 2005 heeft de kan-tonrechter aanstonds geoordeeld dat [A.] de door hem ge-stelde grond tot heropening op geen enkele wijze heeft on-derbouwd. Op grond daarvan heeft hij geweigerd om het on-derhavige geding te heropenen.
Tegen deze beschikking komt [A.] thans op.
De ontvankelijkheid
4.2.1. Ingevolge art. 388 lid 2 van het Wetboek van Bur-gerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met art. 391 Rv is de onderhavige beslissing inzake de heropening van het geding niet vatbaar voor hoger beroep.
4.2.2. [A.] heeft, kort gezegd, aangevoerd dat het in art. 388 lid 2 Rv neergelegde appelverbod van de beslis-sing inzake de heropening van het geding niettemin wordt doorbroken, doordat de kantonrechter fundamentele rechts-beginselen heeft geschonden, aangezien hij in de bestre-den beschikking in strijd heeft gehandeld met art. 279 Rv.
4.2.3. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Een beroep, zoals in dit geval, op het leerstuk van de doorbreking van het appelverbod kan eerst aan de orde ko-men in die gevallen waarin de wetgever hogere voorziening heeft uitgesloten (HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242). In die gevallen waarin de klachten – die aanleiding zouden kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod – langs een af-zonderlijke weg aan de rechter ten toets kunnen worden voorgelegd, met als resultaat dat de gevolgen van de ge-wraakte beslissing teniet kunnen worden gedaan, dient deze afzonderlijke weg te worden gevolgd. Er bestaat dan immers geen noodzaak voor appel tegen de gewraakte beschikking, noch een zelfstandig belang bij vernietiging. Van de hier-bedoelde situatie is evenwel geen sprake.
4.2.4. Weliswaar staat van de beslissing inzake de herope-ning cassatieberoep open, doch aangenomen moet worden dat dit beroep is beperkt op de wijze als is vermeld in art. 80 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) (HR 19 december 2003, NJ 2005, 181). Het bepaalde in art. 80 lid 1 RO leidt ertoe dat de hiervoor onder 4.2.2. ver-melde rechtsklacht, die door [A.] is aangevoerd tegen de beschikking inzake de heropening niet in cassatie kan wor-den behandeld.
4.2.5. Voor de ontvankelijkheid in het (uitgesloten) ho-ger beroep is voldoende dat men zich op het standpunt stelt dat één van de in de jurisprudentie erkende door-brekingsgronden zich voordoet te weten: (a) dat de kan-tonrechter buiten het toepassingsge-bied van het artikel is getreden, (b) het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of (c) bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
4.2.6. Aangezien [A.] heeft gesteld dat de kantonrechter fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden, is hij ontvan-ke-lijk in zijn hoger beroep.
De beoordeling van de beroepsgrond
4.3. [A.] heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Uit art. 279 Rv volgt dat [A.] – nu de kantonrechter zich niet aanstonds onbevoegd heeft verklaard, noch het verzoek van [A.] heeft toegewezen – het recht heeft om op zijn verzoekschrift te worden gehoord. Het recht om te worden gehoord is van fundamenteel belang. Aangezien de kanton-rechter in strijd met art. 279 Rv zijn verzoek aanstonds (dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling) heeft afge-wezen, heeft hij fundamentele rechtsbeginselen geschonden.
4.3.1. Het hof overweegt het volgende.
Wanneer een rechter bij kennisneming van een verzoek-schrift voorlopig van mening is het verzoek niet te kun-nen toewijzen, is – gezien het bepaalde in art. 279 lid 1 Rv - de aangewezen weg dat de rechter de verzoeker op-roept en zijn bedenkingen aan hem voorhoudt, zodat ver-zoeker een nadere toelichting kan geven. De rechter kan het verzoek derhalve niet aanstonds afwijzen (Handelingen II, 1968/1969, 7753, p. 330).
4.3.2. In zijn beschikking van 20 september 2005 heeft de kantonrechter het verzoek van [A.] echter – in strijd met art. 279 Rv - aanstonds afgewezen op grond van de over-weging dat [A.] zijn verzoek, en meer in het bijzonder de door hem gestelde grond tot heropening van het geding, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Dit oordeel miskent dat art. 279 Rv als een wezenlijk voorschrift van een verzoekschrift moet worden aangemerkt en geeft der-halve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3.3. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de door [A.] aangevoerde beroepsgrond leidt tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift tot herroeping
4.4. [A.] heeft in dit verband het volgende aangevoerd.
Bij beschikking ex art. 7:685 BW van 3 februari 2005 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [A.] en [B.] voorwaardelijk ontbonden op grond van een dringende reden die, kort gezegd, inhoudt dat [A.] in het kader van de verkoop van een laptop [B.] om de tuin heeft geleid, heeft gedupeerd en daarbij valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
Later is [A.] voor onder andere oplichting en valsheid in geschrifte gedagvaard voor de Politierechter. Tijdens de (voortgezette) mondelinge behandeling van die strafzaak op 15 augustus 2005 is gebleken dat [B.] in de procedure ex art. 7:685 BW, die heeft geleid tot de beschikking van 3 februari 2005, bedrog heeft gepleegd.
Op de strafzitting van 15 augustus 2005 heeft de algemeen directeur van [B.], de heer [X.], namelijk als getuige een verklaring afgelegd, waaruit duidelijk is geworden dat [B.] zówel op de hoogte is geweest van de verkoop door [A.] van de betreffende laptop áls gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [A.] er voor te zorgen dat de laptop tijdig aan de klant kon worden geleverd. Dit alles heeft [B.] verzwegen in de procedure ex art. 7:685 BW en aldus heeft zij in die procedure bedrog gepleegd.
4.4.1. [B.] heeft betwist dat [X.] op de hoogte was van de omstandigheden waaronder de uiteindelijke inkoop en de verkoop van de laptop heeft plaatsgevonden en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in de procedure ex art. 7:685 BW derhalve geen bedrog heeft gepleegd, zodat de heropening van de procedure terecht door de kantonrechter is geweigerd.
4.4.2. Het hof overweegt als volgt.
[A.] beroept zich enkel op een gebeurtenis tijdens de be-handeling van een strafzaak door de Politierechter en de uitspraak in die strafzaak.
Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter in de bestreden beschikking terecht overwogen dat [A.] zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd, nu hij bij het in-dienen van zijn verzoekschrift heeft nagelaten stukken met betrekking tot de strafzaak over te leggen.
Eerst in hoger beroep heeft [A.] zijn verzuim gedeelte-lijk hersteld. Immers, hij heeft slechts een deel van het proces-verbaal van de zitting van de Politierechter over-gelegd en hij heeft nagelaten de tenlastelegging en het strafvonnis over te leggen.
Uit deze beperkte en onvolledige informatie kan – ook na de daarop bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof door [A.] gegeven toelichting - niet worden afgeleid dat [B.] in de procedure ex art. 7:685 BW bedrog heeft gepleegd, hetgeen zij overigens ook uitdrukkelijk betwist.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep dat strekt tot heropening van de procedure ex art. 7:685 BW moet worden verworpen. Het hof komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift ex art. 7:685 BW.
4.6. [A.] zal als de in het ongelijk gestelde partij wor-den verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [A.] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [B.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 244,- aan verschotten en € 1.788,-,- aan salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Aarts, Grapperhaus en Slootweg en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van dit hof van 27 juni 2006.