Hof 's-Gravenhage, 08-03-2006, nr. 1088-H-05
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4016, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
08-03-2006
- Zaaknummer
1088-H-05
- LJN
AV4016
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4016, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 08‑03‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA1564
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA1564, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2007/21
JIN 2006/193
Uitspraak 08‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Verrekening van diverse vermogensbestanddelen krachtens huwelijkse voorwaarden na echtscheiding. Uitleg huwelijkse voorwaarden. Waardestijging woning en zaaksvervanging. Verrekening geldleningen, schenking en kosten van de huishouding. Verrekening toekomstige vordering.
Uitspraak : 8 maart 2006
Rekestnummer : 1088-H-05
Rekestnr. rechtbank : 03-4328
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [huidige woonplaats] (België),
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [huidige woonplaats] (België),
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. H.C. Grootveld.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 13 september 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 17 juni 2005.
De man heeft op 27 oktober 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vrouw heeft op 19 december 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 30 september 2005 en 14 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J. Leeman, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A.P.J. van den Biggelaar. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 19 april 2004 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover betreffende de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en, opnieuw rechtdoende, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 62.731,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2002 tot het moment van algehele betaling door de man. Voorts verzoekt de vrouw de man te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding in beide procedures, waaronder begrepen het salaris van de advocaat en procureur.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de woning en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de echtelijke woning geheel buiten de afrekening dient te blijven;
- voor het geval het hof het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat de vrouw recht heeft op de helft van de waardevermeerdering tijdens het huwelijk, mocht volgen, te bepalen dat de claim van mevrouw Achterberg bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dient te worden betrokken, in die zin dat deze ten laste komt van beide partijen, ieder voor de helft;
- te bepalen dat het saldo op de ten name van de vrouw staande bankrekening van € 500,- van bankrekening [x] bij ABN-AMRO niet als correctiepost in de verrekening dient te worden meegenomen;
- met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide procedures, waaronder begrepen het salaris van de advocaat en procureur.
De vrouw verzet zich daartegen.
Uitleg artikel 9 huwelijkse voorwaarden.
4. In zijn incidentele grief stelt de man op pagina 8 dat het de uitdrukkelijke bedoeling van partijen is geweest dat de woning – dan wel de waarde ervan – op geen enkele manier gemeenschappelijk zou worden. Uit de toelichting op de incidentele grief volgt dat de man van mening is dat de gehele waardestijging van de woning te [voormalige woonplaats] buiten de verrekening dient te blijven. Voorts stelt hij dat de verkoopopbrengst van de woning te [voormalige woonplaats] is aangewend voor de aankoop van de woning te [huidige woonplaats] aan de [adres]. In de visie van de man is er sprake van zaaksvervanging. Het hof leest hierin dat de waardestijging van het pand te [huidige woonplaats] eveneens niet in de verrekening dient te worden betrokken.
5. De vrouw heeft in punt 1 van haar verweerschrift gesteld dat alleen de waarde van de woning te [voormalige woonplaats] op het moment van het aangaan van het huwelijk niet in de verrekening dient te worden betrokken. Voorts stelt zij dat een eventuele waardevermeerdering van aangebrachte of verkregen goederen bij helfte dient te worden verdeeld. Ter zitting heeft de vrouw nog verklaard dat bij het aangaan van het huwelijk het huis te [voormalige woonplaats] nog volledig moest worden verbouwd en dat de verbouwing heeft plaatsgevonden gedurende het huwelijk.
6. Op 4 februari 1994 hebben partijen ten overstaan van notaris Ras ter standplaats Eindhoven een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden met elkaar gesloten. Op het moment van het sluiten van deze overeenkomst van huwelijkse voorwaarden was de man al eigenaar van de woning te [voormalige woonplaats]. In artikel 9 lid 4 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarde is bepaald:” In alle andere gevallen zullen de echtgenoten met elkander afrekenen eveneens alsof zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, met dien verstande dat buiten aanmerking blijft de waarde van hetgeen door hen ten huwelijk wordt aangebracht of door schenking of erfrecht is verkregen.”
7. Tussen partijen bestaat onenigheid over de wijze waarop de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden moet worden uitgelegd terzake de vraag of de waardestijging van de woning te [voormalige woonplaats] na datum huwelijk wel of niet in de verrekening valt. Bij de uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden gaat het om vast te stellen wat de zin is die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Vast staat dat de man reeds eigenaar was van de woning te [voormalige woonplaats] ten tijde van het opmaken van de huwelijkse voorwaarden en de huwelijkssluiting. Partijen hebben er niet voor gekozen in de huwelijkse voorwaarden op te nemen dat hetgeen door hen ten huwelijk wordt aangebracht buiten aanmerking blijft. Door het opnemen van de woorden: “...dat buiten aanmerking blijft de waarde van hetgeen ten huwelijk wordt aangebracht...” is niet onbegrijpelijk dat de vrouw hieraan de zin geeft dat partijen hebben beoogd de waarde van de woning ten tijde van de huwelijkssluiting buiten de slotafrekening te houden, met als gevolg dat waardeveranderingen tijdens het huwelijk wel bij de slotafrekening dienen te worden betrokken. Het betrof hier immers ook de echtelijke woning, later vervangen door de woning in [huidige woonplaats], België. De door de man gestelde partij bedoeling, namelijk dat de woning – dan wel de waarde daarvan – op geen enkele manier gemeenschappelijk zou worden, raakt niet de kern van de bepaling waarin uitsluitend omtrent het begrip “waarde” wordt gerept. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof met de rechtbank van oordeel dat de waardestijging – na datum huwelijk ? van de woning te [voormalige woonplaats] alsmede de waardestijging van de woning te [huidige woonplaats] in de verrekening dient te worden betrokken.
Wat moet in de verrekening worden betrokken terzake de onroerende zaken.
8. Nu er geen grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank betreffende de waarde van de woning te [voormalige woonplaats], neemt het hof als uitgangspunt de waarde van de woning in 1992, te weten € 88.759,- en een hypothecaire geldlening van € 41.715,16. De betreffende overwaarde is privé vermogen van de man. Naar het oordeel van het hof mag de man tot zijn privé vermogen rekenen € 88.759,00 - € 41.715,16 = € 47.043,84.
9. Ter zitting is gesteld dat het pand te [voormalige woonplaats] in de huwelijkse periode volledig is verbouwd. Partijen hebben aan het hof geen inzicht verschaft met welke middelen de verbouwing is gefinancierd noch hebben partijen aan het hof enig inzicht verschaft op welke wijze de verbouwing mogelijk van invloed is geweest op de waardestijging van het pand.
10. In punt 12 van haar appèlschrift heeft de vrouw gesteld dat de overwaarde van het pand te [voormalige woonplaats] op het moment van de verkoop was € 121.319,57. De man stelt op pagina 3 van zijn verweerschrift dat de overwaarde na aftrek van alle kosten bedroeg € 118.509,86.
11. Naar het oordeel van het hof volgt uit de notariële afrekening van notaris H.G.M.Th. Derks van 18 augustus 1998 dat aan de man is uitgekeerd een bedrag van € 118.509,86. De overwaarde bedraagt derhalve € 118.509,86.
12. De man heeft gesteld dat hij het bedrag van € 118.509,86 heeft aangewend voor de aankoop van de woning te [huidige woonplaats]. Voorts heeft de man gesteld dat voor de aankoop van de woning te [huidige woonplaats] een drietal geldleningen is afgesloten:
a) Rabobank leningnummer [x] € 24.789,35;
b) Rabobank leningnummer [x] € 27.226,81;
c) een geldlening bij de vader van de man van € 32.000,-.
Door de vrouw wordt bestreden dat deze geldlening bij de vader van de man is afgesloten.
13. De man heeft gesteld dat de lening van de vader is aangewend voor de financiering van de verbouwing van de woning te [huidige woonplaats]. De vrouw heeft gesteld dat de verbouwing van de woning te [huidige woonplaats] is gefinancierd uit de beide hiervoor genoemde leningen van de RABO Bank.
14. Door de vrouw is erkend dat de vader van de man een bedrag van € 32.000,- naar de bankrekening van partijen heeft overgeboekt. Gezien het feit dat de vrouw gemotiveerd heeft bestreden dat de man de geldlening van zijn vader van € 32.000,- heeft aangewend voor de verbouwing, is het hof van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen om door middel van verificatoire bescheiden aan te tonen op welke wijze hij het bedrag van € 32.000,- heeft aangewend. Nu de man geen enkele inzage heeft verstrekt inzake de wijze waarop hij het bedrag heeft aanwend en hij terzake dit punt geen concreet bewijs heeft aangeboden zal het hof met de lening van € 32.000,- geen rekening houden in het kader van de verrekening.
15. De systematiek waarop de vrouw in punt 12 van haar appèlschrift de overwaarde gedurende de huwelijkse periode heeft berekend is door de man niet bestreden. Op grond van de niet door de man bestreden stelling van de vrouw heeft de vrouw recht op 31% van de overwaarde van het pand te [huidige woonplaats].
16. De man heeft gesteld dat bij de vaststelling van de verrekeningsvordering rekening dient te worden gehouden met de claim van de koper van de woning te [voormalige woonplaats]. De claim heeft betrekking op vervuilde grond van de woning te [voormalige woonplaats]. De vrouw is van mening dat deze claim alleen voor rekening dient te komen van de man. Het hof is van oordeel dat de mogelijke claim de verkoopwaarde van het pand te [voormalige woonplaats] negatief beïnvloedt en dat hiermee rekening dient te worden gehouden. Naar het oordeel van het hof is de claim op dit moment nog te onbepaald aangezien nog niet vaststaat dat de man ook daadwerkelijk aan de koper enig bedrag moet terug betalen.
17. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient bij de berekening van de overwaarde slechts rekening te worden gehouden met de hiervoor genoemde leningen van de RABO Bank. Het hof gaat er echter wel vanuit dat als de man enig bedrag aan de koper dient terug te betalen de vrouw haar aandeel daarin aan de man dient te vergoeden.
18. In de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden zijn partijen geen peildatum overeengekomen inzake de vaststelling van de finale verrekeningsvordering. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de peildatum voor de vaststelling van de waarde van de woning te [huidige woonplaats] (appèlschrift vrouw nummer 13 en pagina 5 van het verweerschrift van de man) De vrouw heeft gesteld dat de woning een waarde heeft van € 250.000,-. De man heeft gesteld dat de waarde van de woning op 2 oktober 2002 € 173.456,03 bedroeg. De man heeft de waarde gebaseerd op een taxatie rapport van het Bureau Smolders welk bureau de waarde per 25 mei 2005 heeft vastgesteld op € 212.000,-. De man heeft vervolgens de waarde op basis van het rapport terug gerekend naar de peildatum. Voorts heeft de man gesteld dat er nog een correctiepost is namelijk dat alleen de grove verbouwing was gedaan. Naar het oordeel van het hof geeft de man niet aan wat voor invloed dit heeft op de waarde van € 173.456,03.
19. In haar incidenteel verweerschrift leest het hof dat de vrouw van mening blijft dat de waarde van de woning te [huidige woonplaats] vastgesteld dient te worden op € 250.000,-. Uit de gewisselde stukken van partijen kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat in ieder geval de navolgende bedragen in de aankoop van de woning te [huidige woonplaats] zijn geïnvesteerd: € 118.509,86,
€ 27.226,30 en € 24.789,53, derhalve in totaal € 170.525,69. Uit het taxatierapport volgt dat de herbouwwaarde van de woning € 230.000,- is. Uit de akte van notaris mr. J.P. van Ussel van 9 juli 2001 volgt dat de man de woning in eigendom heeft verworven op 10 augustus 1998. Het hof stelt de waarde van het huis per peildatum in redelijkheid vast op € 225.000,-. Het hof heeft bij de vaststelling van de waarde van de woning rekening gehouden met het bedrag dat terzake de aankoop van de woning is geïnvesteerd, de waardestijging van onroerende zaken in het algemeen, het taxatierapport van de man waaruit volgt dat de herbouwwaarde van de woning € 230.000,- bedraagt, alsmede de waarde die de vrouw aan de woning heeft toegekend.
Schenkingen
20. De vrouw stelt dat de man slechts een bedrag van € 25.777,11 aan schenkingen heeft ontvangen. Voorts stelt zij dat de man uit eigen vrije wil de schenkingen heeft aangewend voor de kosten van de huishouding en dat van haar in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij aan hem de helft van de schenkingen terug betaalt. De man heeft in zijn verweerschrift gesteld dat uit de in eerste aanleg overgelegde bankafschriften weliswaar niet het volledige bedrag van de schenkingen blijkt maar dat de man wel zo spoedig mogelijk alsnog bescheiden zal overleggen waaruit de overige schenkingen blijken. Ondanks deze toezegging heeft de man de schriftelijke bescheiden niet in het geding gebracht. Terzake de schenkingen zal het hof derhalve uitgaan van het bedrag van € 25.777,11.
21. De vrouw heeft gesteld dat de schenkingen zijn aangewend ter dekking van de kosten van de huishouding. De man heeft dit in zijn verweerschrift niet ontkend. Uit de bestreden beschikking volgt dat de man in de periode van 2000 tot en met 2002 geen inkomen heeft genoten. In artikel 7 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden zijn partijen met elkaar een regeling overeengekomen inzake de verdeling van de kosten van de huishouding. In artikel 7 is onder meer bepaald:” Overtreffen die kosten in enig jaar het gezamenlijk inkomen, dan zal het meerdere uit de vermogens van de echtgenoten worden betaald naar evenredigheid van die vermogens.” Gezien de inhoud van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is het hof van oordeel dat schenkingen tot het privé vermogen van partijen moet worden gerekend. Op dit privé vermogen dient te worden ingeteerd indien de inkomsten van partijen onvoldoende zijn om de kosten van de huishouding te dekken. Nu de vrouw stelt dat de schenkingen zijn aangewend ter dekking van de kosten van de huishouding en de man dit niet heeft ontkend rust er in het onderhavige geval geen verplichting op de vrouw om de helft van de verteerde schenkingen aan de man terug te betalen.
Kosten van de huishouding
22. De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij het bedrag van € 2.083,22 terzake kosten van de huishouding moet voldoen aangezien zij in de betreffende periode enig inkomen heeft genoten en de man niet. Uit de bestreden beschikking volgt dat de vrouw in de betreffende periode een leefloon genoot wat gelijk gesteld kan worden aan de hoogte van een bijstandsuitkering. In de toelichting van de vrouw op de grief leest het hof dat de vrouw in de betreffende periode onvoldoende inkomsten had en zij derhalve uit haar inkomsten de kosten van de huishouding niet kon dekken.
23. De man heeft gesteld dat de kosten van de huishouding naar rato van ieders inkomen moet worden verdeeld en dat de vrouw de kosten volledig aan de man dient te vergoeden aangezien alleen zij inkomsten genoot.
24. Naar het oordeel van het hof volgt uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden dat als het inkomen van partijen onvoldoende is de kosten van de huishouding naar evenredigheid van ieders vermogen moet worden gedragen. Uit het betoog van de vrouw volgt naar het oordeel van het hof dat haar inkomsten in de betreffende periode onvoldoende waren. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat nu de kosten van de huishouding van € 2.083.22 niet uit het inkomen zijn voldaan deze kosten in het kader van de finale verrekening gelijk tussen partijen moet worden verdeeld. De vrouw is derhalve slechts gehouden om aan de man te voldoen de somma van € 1.041,61.
Bankrekening [kind]
25. In grief 7 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de debetstand van de rekening bij de ABN Amro (nummer [x]) per peildatum moet worden verrekend, en dat de man daarnaast aan de vrouw nog een bedrag dient te voldoen ter hoogte van € 500,- als correctiepost. De man stelt dat hij met het bedrag van € 2.000,- gemeenschappelijke schulden heeft afgelost. Voorts heeft de man gesteld dat het niet redelijk is dat de man aan de vrouw een correctiepost dient te voldoen van € 500,-.
26. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat op de rekening de kinderalimentatie voor [kind] werd bijgeschreven. Het hof neemt aan dat de kinderalimentatie aan de vrouw ter beschikking stond ter dekking van de kosten van [kind] en dat er niet sprake is van privé vermogen van [kind].
27. Ter zitting heeft de man nader verklaard dat hij met het bedrag een aantal door de vrouw onbetaald gelaten rekeningen heeft voldaan alsmede dat hij van het bedrag heeft geleefd.
28. Naar het oordeel van het hof volgt uit de gewisselde stukken dat de vrouw aan de man een machtiging heeft gegeven om over de betreffende rekening te kunnen beschikken. De huwelijkse relatie brengt naar het oordeel van het hof met zich mede dat de ene echtgenoot niet jegens de andere echtgenoot gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording. Gezien het feit dat de man in de betreffende periode geen inkomsten had en hij de opgenomen gelden mede nodig had om van te leven is het hof van oordeel dat de man voldoende inzicht heeft verschaft in zijn handelswijze. Het hof is van oordeel dat de debetstand op de betreffende rekening gelijk tussen partijen dient te worden verrekend en dat er op de man geen verplichting rust om aan de vrouw te voldoen de somma van € 500,-.
Verrekening banksaldi [nummer]
29. In grief 3 in zijn incidenteel appèl stelt de man dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de stelling van de man dat er nog een bankrekening is ten name van de vrouw met nummer [nummer]. De vrouw stelt dat dit een rekening betreft die zij met medeweten van de man in het kader van het uiteengaan van partijen heeft geopend en dat deze rekening niet voor verrekening in aanmerking komt.
30. Bij brief van 29 december 2004 heeft de man aan de rechtbank schriftelijk medegedeeld dat het saldo van de rekening in de verrekening dient te worden betrokken. Deze brief, bezien in samenhang met de grief van de man leest het hof dat er terzake het saldo op de rekening [nummer] geen overeenstemming is bereikt en dat het saldo in de verrekening dient te worden betrokken. Het hof begrijpt uit hetgeen door de man is gesteld dat dit saldo niet was opgenomen in de afspraken die partijen hebben gemaakt inzake de verrekening van de bankrekeningen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat partijen ook overeenstemming hebben bereikt over de verrekening van het saldo op deze rekening. Het hof is derhalve van oordeel dat het saldo op de peildatum moet worden verrekend.
Recapitulatie
26. De overwaarde van de woning te [huidige woonplaats] bedraagt € 225.000,00 minus € 52.016,16
(€ 24.789,35 + € 27.226,81) = € 172.983,84. Het bedrag van € 172.983,84 dient te worden vermenigvuldigd met 31% hetgeen bedraagt € 53.624,99.
27. De vrouw behoeft niet de helft van de schenkingen aan de man te vergoeden.
28. De vrouw is slechts gehouden de helft van de kosten van de huishouding te voldoen aan de man, zijnde € 1.041,61.
29. Het saldo van de bankrekening van [kind] dient gelijk te worden verrekend, en de man is niet gehouden aan de vrouw te voldoen de somma van € 500,-. Het negatieve saldo bedroeg € 187,50. De man dient terzake het negatieve saldo aan de vrouw te voldoen € 93,75.
30. Het saldo van de bankrekening [nummer] dient in de verrekening te worden betrokken.
31. De vordering van de vrouw op de man bedraagt € 53.624,99 + € 93,75 = € 53.718,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2002.
32. De vordering van de man op de vrouw bedraagt € 1.041,61 + PM helft van het saldo van de rekening met nummer [nummer].
33. Per saldo heeft de vrouw van de man te vorderen de somma van € 53.718,74 minus
€ 1.041,61 = € 52.677,13, behoudens de verrekening van de PM post en het saldo van de bankrekening met nummer [nummer].
Proceskosten
34. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten te compenseren.
Goederenrecht
35. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat de man eigenaar is van de onroerende zaak te [huidige woonplaats]. Gezien het feit dat deze onroerende zaak niet tot een goederenrechtelijke gemeenschap behoort, is toedeling van deze zaak aan de man niet noodzakelijk aangezien de man al eigenaar is.
Schuldoverneming.
36. De rechtbank deelt de hypotheken aan de man toe. Naar het oordeel van het hof is er slechts sprake van het recht van hypotheek dat is gesteld ten behoeve van de Rabo Bank. Een dergelijk recht kan niet worden toebedeeld aan de man. Het hof begrijpt dat de rechtbank heeft bedoeld dat de man de hiervoor genoemde hypothecaire geldleningen als een eigen schuld dient te voldoen. Schulden kunnen niet worden toebedeeld aangezien hiervoor de medewerking is vereist van de bank.
Vernietiging
37. Het hof leest in het petitum van de vrouw in samenhang met de door haar geformuleerde grieven alsmede met het door haar gevoerde verweer dat zij vernietiging vordert van de bestreden beschikking van 17 juni 2005 terzake de punten 1.1, 1,2, 1.3, 2.3, 2.4, en voorts voorzover zij aan de man dient te betalen de somma van € 19.576,82 terzake schenkingen.
38. Het hof leest in het petitum van de man in samenhang met de door hem geformuleerde grieven en het door hem gevoerde verweer dat hij vernietiging vordert van de bestreden beschikking van 17 juni 2005 terzake de punten 1.1 en 2.3.
37. In de beschikking van 19 april 2004 heeft de rechtbank in het dictum terzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden niets toegewezen of afgewezen. In de beschikking is in de overwegingen een aantal eindbeslissingen gegeven inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
39. Het hof leest in het petitum van de man en de vrouw in samenhang met de door hen geformuleerde grieven dat zij slechts vernietiging vorderen van de beschikking van 19 april 2004 voorzover de grieven betrekking hebben op deze eindbeslissingen en deze gegrond zijn bevonden.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van 17 juni 2005 terzake hetgeen de rechtbank in haar dictum in de punten 1.1, 1.2., 1.3, 2.3 en 2.4 heeft beslist, alsmede terzake de veroordeling van de vrouw om aan de man te betalen de somma van € 19.576,82 terzake de schenkingen, en vernietigt de bestreden beschikking van 19 april 2004 voorzover de grieven doel hebben getroffen inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en, in zoverre opnieuw rechtdoende;
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen de somma van € 52.677,13 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2002;
bepaalt dat indien de man aan mevrouw Achterberg een claim dient te voldoen inzake de woning te [voormalige woonplaats], de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden alsnog de helft van deze claim aan de man dient te voldoen;
veroordeelt de vrouw om aan de man te voldoen de helft van het saldo van de rekening met nummer [nummer] per peildatum 2 oktober 2002;
verklaart deze beschikking voorzover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van den Wildenberg en Kleykamp, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2006 .