Hof 's-Gravenhage, 30-08-2005, nr. 04/184
ECLI:NL:GHSGR:2005:AV4303
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
30-08-2005
- Magistraten
Mrs. Van der Klooster, De Boer, Cleton,
- Zaaknummer
04/184
- LJN
AV4303
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2005:AV4303, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 30‑08‑2005
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BA5799, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BA5799
Uitspraak 30‑08‑2005
Mrs. Van der Klooster, De Boer, Cleton,
Partij(en)
HET GERECHTSHOF TE 'S‑GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. NILE DUTCH AFRICA LINE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. STAKLEX SHIPPING CO. LTD.,
gevestigd te Limassol (Cyprus),
appellanten,
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
advocaat: mr. A. Jumelet
tegen
1. DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. PREMIUM TOBACCO INVESTMENTS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. M. MEERAPFEL SÖHNE A.G.,
gevestigd te Basel, Zwitserland,
4. CETAC,
gevestigd te Douala, Kameroen,
geïntimeerden,
procureur: mr. F. van Gelein Vitringa,
advocaat: mr. R.P.M. van Leeuwen.
Appellanten worden hierna NDAL en Staklex genoemd en geïntimeerden, tezamen: Delta Lloyd c.s. en afzonderlijk: Delta Lloyd, Tobacco, Meerapfel en Cetac.
Het geding
NDAL en Staklex zijn bij exploot van 3 oktober 2003 in hoger beroep gekomen van het door de Rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 27 augustus 2003. Bij memorie van grieven (met producties) hebben zij vier grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door Delta Lloyd c.s. bij memorie van antwoord zijn bestreden. Vervolgens hebben de advocaten van partijen de zaak aan de hand van pleitnotities bepleit. Na afloop is een datum voor arrest bepaald.
Beoordeling van het hoger beroep
samenvatting
1
In deze zaak speelt de vraag of de zeevervoerder aansprakelijk is voor ladingschade die het gevolg is van de slechte staat van onderhoud van door hem aan de afzender ter beschikking gestelde containers, die de afzender zelf heeft beladen.
de feiten
2
Cetac heeft als afzender bij NDAL het zeevervoer geboekt van 398 balen ruwe takbak van Douala in Kameroen naar Amsterdam. Zij heeft de balen geladen in vier door NDAL aan haar ten behoeve van het vervoer ter beschikking gestelde containers. De containers zijn door NDAL vervolgens vervoerd aan boord van het aan Staklex in eigendom toebehorende m.s. ‘NDS Provider’.
3
Voor dit vervoer is een — op het formulier van NDAL gesteld en door de kapitein getekend — schoon ordercognossement afgegeven aan Cetac. Dit cognossement noemt Cetac als shipper en Meerapfel co Tobacco als notify address; verklaart de Hague Visby Rules (hierna: HVR) van toepassing en daarnaast Nederlands recht; omschrijft de lading als: vier 20' containers FCL/FCL disant contenir 398 balles de tabacs en feuille en behelst met betrekking tot containervervoer de volgende bepalingen:
‘Container stowage
- a)
The Carrier shall be under no liability in the event of loss of or damage to any of the goods, directly or indirectly caused by (…) unsuitability or defective condition of the container.’
‘Container clauses (FCL only: Line's owned containers …)
Shippers load, stow and count. Contents, quantity and quality not checked by Master and/or agents..
Container is being put at the disposal of the merchant by the carrier. Merchant to pay rental for the use of the container (…).’
4
Na aflevering in Amsterdam — tegen presentatie van het cognossement door Tobacco aan Vince & Co B.V. als agent van NDAL en Staklex — zijn de containers over de weg naar de fabriek van Meerapfel in Oudenbosch vervoerd.
5
Een aantal balen tabak uit twee van de vier containers (nrs. SCXU 897831-5 en CARU 821688-5) is met waterschade afgeleverd. Over de oorzaak daarvan schrijven de wederzijdse experts:
- —
Cunningham Lindsey Marine B.V. (ingeschakeld door Delta Lloyd):
‘(…) Container SCXU 897831-5:
A 20' high-ventilated container built in August 1995. The general state of the container was poor with various dents and was heavily rusted. Inspection of the roof revealed that at 3 metres form the front side the roof panel was dented. In the middle a small tier, approximately 1 cm, and one pinhole (due to corrosion was present (…). During our investigation we learned/assessed that subject containers SCXU 897831-5 and CARU 821688-5 were in damaged condition and repairs had been carried out. Alleged damaged container with no. CARU 8216885 was at the time of our inspection no longer present and according to information received one of the ventilated openings on the side had been damaged. This damage was prior to refuse of the container repaired by the container yard. (…)The assessed damages on the container enabled water to penetrate the interiors of the containers and affected the goods of your insured. Further is was assessed that the moisture was of brackish nature. Therefore we can only conclude that the damages noted by us were caused while the goods were in the care of the carrier Nile Dutch Africa Line.(…)’
- —
Marine Survey Bureau H.A. van Ameyde B.V. (ingeschakeld door NDAL / Staklex):
‘(…) container SCXU 897831-5 (…) General: many dents, considerable wear and tear. Roof locally rusty. Inserted cross section in roof, starting at about 2.5 metres from forward. Deficiencies: dent in the insert of 3 × 5 cm. In this dent a small corrosion hole at about 3 metres from forward. Underneath the dent, the floor was wet with remnants of jute packing sticking to it. Container no. CARU 821688-5 had been repaired and employed for other cargo. We received the (…) repair report (…). From this report we read that a patch of 20 × 20 cm was provided to the left side. This indicated, most probably, a hole or crack in this left side. (…) Summarising the aforementioned particulars, we arrived at the conclusion that the cause of the moisture damage must be imputed to water penetration via defective containers. (…)’
6
Voor meer vaststaande feiten wordt verwezen naar punt 2 van het vonnis.
de vordering en het verweer
7
Delta Lloyd c.s. — meer in het bijzonder: primair Delta Lloyd (als gesubrogeerd ladingassuradeur, die de schade aan Meerapfel heeft vergoed), subsidiair Meerapfel (als cognossementhouder), meer subsidiair Tobacco (als degene die het ordercognossement in opdracht van Meerapfel heeft gepresenteerd) en uiterst subsidiair Cetac (als afzender) — vorderen vergoeding van de tijdens het vervoer ontstane ladingschade, vermeerderd met expertise- en buitengerechtelijke kosten.
8
NDAL en Staklex bestrijden de vordering allereerst met formele verweren. Daarnaast doen zij een beroep op de ontheffingen van aansprakelijkheid in art. 4, tweede lid, onder n, (onvoldoende verpakking) en i (handeling of nalatigheid van de afzender) HVR en in de speciale op het containervervoer toegesneden cognossementsclausule vermeld onder 3.
het oordeel van de Rechtbank en de daartegen gerichte grieven
9
De Rechtbank heeft ten aanzien van dit materiële verweer overwogen (rov 5.9) dat de door de vervoerder ten behoeve van het vervoer aan de afzender ter beschikking gestelde containers moeten worden aangemerkt als onderdeel van het schip in de zin van artikel 3, lid 1, HVR en niet, zoals NDAL en Staklex willen, als verpakking, reden waarom de Rechtbank het beroep op art. 4, tweede lid, onder n, HVR (onvoldoende verpakking) heeft verworpen (rov 5.10), alsook, wegens strijd met de dwingendrechtelijke zorgplicht van de vervoerder uit artikel 3 lid 1 HVR, de exoneratieclausule uit het cognossement buiten toepassing heeft verklaard (rov 5.9).
10
Hiertegen richt zich de eerste grief. Deze is in zoverre gegrond, dat het Hof met NDAL en Staklex van oordeel is dat de containers géén deel van het schip vormen — in de zin van art. 3, lid 1, onder c HVR: ‘part of the ship in which goods are carried’— maar als verpakking (laadkisten) dienen te worden aangemerkt (vlg. in dit verband art. 4, lid 5, onder c, HVR, waarin de container een middel ‘to consolidate goods’ wordt genoemd). Dat de balen tabak ook al in jute zakken waren verpakt en dat een dergelijke verpakking op zichzelf gebruikelijk en voldoende is bij containervervoer, betekent, anders dan de Rechtbank overweegt in rov 5.10, niet dat de containers, waarin de zakken ten vervoer zijn aangeboden, om die reden geen (onvoldoende) verpakking kunnen vormen.
11
Hiermee is echter niet gezegd dat NDAL en Staklex ter afwering van hun aansprakelijkheid een beroep kunnen doen op deze vrijtekening wegens onvoldoende verpakking (art. 4, lid 2, onder n, HVR) of op de containerclausule in het cognossement, voor zover die ertoe strekt de aansprakelijkheid van NDAL voor de eventuele gebrekkige staat van door haar aan de afzender ter beschikking gestelde containers uit te sluiten.
12
Uit de niet bestreden rov 5.8 in het vonnis van de Rechtbank blijkt dat de lading in goede staat door de vervoerder in ontvangst is genomen en dat een aantal balen tabak uit twee van de vier verscheepte containers met waterschade is afgeleverd. Voorts blijkt uit deze rov 5.8 dat deze twee, aan NDAL toebehorende containers met nummers SCXU 897831-5 en CARU 821688-5 in slechte staat verkeerden wegens de aanwezigheid van gaten als gevolg van roestvorming en dat deze slechte staat de oorzaak van de schade is geweest.
13
Die slechte staat van onderhoud — waarvan gesteld noch gebleken is dat die aan NDAL niet bekend was of behoorde te zijn — had NDAL ervan moeten weerhouden deze containers als verpakkingsmiddel aan Cetac ter beschikking te stellen, temeer vanwege de op NDAL als vervoerder rustende zorgplicht met betrekking tot de lading. Haar beroep op de — aan haarzelf te wijten — ongeschiktheid van de containers kan daarom niet zonder meer (ten volle) worden gehonoreerd; de schade is hier immers niet veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan hij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. Bovendien dient een exoneratie buiten toepassing te blijven voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
14
De wederpartij van de vervoerder, die gebruik maakt van een hem door de vervoerder ten behoeve van het vervoer ter beschikking gestelde, gebruikelijke verpakking, behoeft er — in beginsel — ook niet op bedacht te zijn dat hij achteraf krijgt tegengeworpen dat deze verpakking vanwege een aan de vervoerder zelf te wijten slechte staat van onderhoud vervoersongeschikt is. Anders wordt het, indien de afzender — of één der andere in art. 4, lid 2, onder i, HVR genoemde personen — bekend moet zijn geweest met de slechte toestand van de containers en niettegenstaande deze bekendheid de containers toch vervoersgeschikt voor de lading hebben bevonden. Alsdan kan er immers aanleiding bestaan voor het aannemen van eigen schuld van de afzender. De bewijsopdracht aan NDAL en Staklex (rov 5.11) is dan ook terecht verstrekt, zodat grief II, die zich keert tegen deze bewijsopdracht, wordt verworpen. Overigens is in het onderhavige geval een schoon cognossement afgegeven, hetgeen erop kan wijzen dat de slechte staat van onderhoud niet aanstonds waarneembaar was.
15
Opgemerkt wordt nog dat in navolging van partijen de terbeschikkingstelling van de containers is gezien als onderdeel van de vervoerovereenkomst en niet als een los daarvan staande huurovereenkomst.
Verder wordt voorbijgegaan aan het beroep op de before and after clausule. De schade is immers tijdens de dwingendrechtelijke aansprakelijkheidsperiode ontstaan, als gevolg van de ongeschiktheid van de gebezigde verpakking.
16
De grieven 3 en 4 hebben geen zelfstandige grondslag en worden na het voorgaande, waaraan zij niet toe- of afdoen, zonder afzonderlijke bespreking verworpen.
17
De slotsom is dat de bestreden beslissing, met wijziging van gronden, in stand blijft. De zaak zal worden teruggewezen naar de Rechtbank teneinde met inachtneming van het voorgaande te worden afgehandeld.
Beslissing
Het Hof:
- —
bekrachtigt het vonnis waarvan hoger beroep,
- —
wijst de zaak voor verdere afhandeling en beslissing terug naar de Rechtbank Rotterdam,
- —
veroordeelt NDAL en Staklex als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Delta Lloyd c.s. tot aan deze uitspraak bepaald op € 900,- aan verschotten en
€ 3.474,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Klooster, De Boer en Cleton, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2005 in aanwezigheid van de griffier.
[Voor grosse:
Uitgegeven aan mr. [H.J.A. Kuÿff]
Procureur van: app./
De griffier van het Gerechthof
te 's‑Gravenhage]