Hof Amsterdam, 05-04-2007, nr. 1095/06
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8429, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-04-2007
- Magistraten
Mrs. W.M.C. Tilleman, M. Wigleven, J.E. Geuzinge
- Zaaknummer
1095/06
- LJN
BA8429
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8429, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑04‑2007
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BF0237, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BF0237
Uitspraak 05‑04‑2007
Mrs. W.M.C. Tilleman, M. Wigleven, J.E. Geuzinge
Partij(en)
BESCHIKKING van 5 april 2007 in de zaak met rekestnummer 1095/06 van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. H. Karskens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2
De moeder is op 12 juli 2006 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 12 april 2006 van de rechtbank te Utrecht, met kenmerk 201325 / FA RK 05-5169.
1.3
De zaak is op 26 februari 2007 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1
Partijen zijn op 4 november 2003 gehuwd. Bij beschikking van 12 april 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk is op [geboortedatum] 2004 [kind 1], door de moeder [naam] genoemd, hierna: [kind 1], geboren.
2.2
De moeder vormt met [kind 1] en een kind uit een eerdere relatie, [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1999, een eenoudergezin. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.3
De vader is alleenstaand. Hij heeft de Turkse nationaliteit.
2.4
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Utrecht, locatie Utrecht, hierna: de Raad, heeft op verzoek van de rechtbank te Utrecht een onderzoek gedaan naar de vraag of er sprake is van bezwaren die het recht op omgang tussen de vader en [kind 1] in de weg staan. De Raad heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Het rapport van de Raad van 5 juli 2006 vermeldt als advies dat een omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] vast wordt gesteld van één dag in de week, welke geleidelijk wordt opgebouwd.
2.5
Bij de bestreden beschikking is eveneens een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind 1] vastgesteld, inhoudende eenmaal per week gedurende twee uur bij TussenThuis.
2.6
Partijen hebben tijdens een zitting in een kort geding procedure omstreeks begin januari 2007 nader overeenstemming bereikt over een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind 1]. Sinds 3 februari 2007 vindt de omgang plaats gedurende drie zaterdagmiddagen van vier uur per vier weken, bij de vader thuis en zonder toezicht. De andere zaterdag per vier weken en elke woensdag heeft de vader telefonisch contact met [kind 1]. Er is nog geen definitieve omgangsregeling tussen partijen vastgelegd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1
Bij de bestreden beschikking is — voorzover thans van belang — het verzoek van de moeder haar alleen te belasten met het gezag over [kind 1] afgewezen.
3.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1
De moeder stelt dat zij bang is dat de vader [kind 1] zal ontvoeren naar Turkije, omdat hij dat in het verleden herhaaldelijk tegen haar heeft gezegd. Daarbij voert zij aan dat zij de kans groot acht dat hij teruggaat naar zijn vaderland, aangezien hij volgens haar meer redenen heeft daar te gaan wonen dan om in Nederland te blijven. Zij meent dat het de vader niet gaat om [kind 1] maar om het spel om het kind te winnen. Voorts stelt zij zo bang voor de vader te zijn, dat communicatie tussen hen niet mogelijk is. Volgens haar vormen haar aangifte bij de politie wegens mishandeling door de vader jegens haar van 13 februari 2003 en het rapport van het Psychotraumacentrum voor Kinderen en Jongeren betreffende [kind 2] van 20 september 2005 voldoende onderbouwing voor haar stellingen. Zij acht de dreiging van de vader en haar angst en onrust niet in het belang van [kind 1]. Ten slotte meent zij dat de rechtbank ten onrechte geen onderzoek door de Raad heeft gelast naar de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van [kind 1] is. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder nog toegelicht dat haar angst voor de vader haar hele leven beheerst. Zij stelt dat zowel zij als [kind 2], die nu 7 jaar oud is, slapeloze nachten hebben en dat niet alleen zij zelf maar ook [kind 2] bang is dat de vader [kind 1] niet zal terugbrengen na afloop van een omgangsmiddag. Zij stelt dat [kind 2] thans in behandeling is bij Altrecht en waarschijnlijk binnenkort zal starten met EMDR (trauma) therapie. De moeder meent dat het eenhoofdig gezag haar meer rust zal geven, alleen al omdat het eenhoofdig gezag haar feitelijk meer mogelijkheden zou bieden in het geval de vader [kind 1] zou ontvoeren. Zij acht het wel in het belang van [kind 1] als zij haar vader kan blijven zien.
4.2
De vader stelt dat het goed gaat met [kind 1] en dat er bij gezamenlijk gezag geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [kind 1] klem of verloren zou raken. Hij betwist dat hij [kind 1] wil overbrengen naar Turkije of dat hij dat gezegd zou hebben. Hij wil [kind 1] niet van haar moeder scheiden. Bovendien heeft hij geen intentie om in Turkije te gaan wonen. Daartoe stelt hij onder meer dat hij beschikt over een tijdelijke verblijfsvergunning en dat de aanvraag voor een verlenging in behandeling is. Volgens hem is het doel van de moeder in dezen hem een verblijfsvergunning te ontnemen. Hij stelt dat er geen sprake is van zodanige gegronde angst van de moeder jegens hem, dat in het geheel geen communicatie meer mogelijk zou zijn. Daarnaast wijst hij erop dat partijen recentelijk afspraken over de omgang hebben gemaakt. Voorts stelt hij open te staan voor overleg met de moeder. Met betrekking tot de door de moeder gestelde angst voor hem, wijst hij er op dat justitie niet tot vervolging is overgegaan, dat hij de moeder met rust laat en dat hij zich niet mengt in de zorg voor [kind 1] of de beslissingen van de moeder dienaangaande. Hij wijst op de resultaten van het onderzoek door de Raad en meent dat het niet in het belang van [kind 1] is indien er nog een onderzoek wordt gedaan. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader uitdrukkelijk betwist [kind 2] anders te hebben behandeld dan [kind 1]. Hij stelt dat de moeder leugens over hem vertelt en dat hij [kind 2] nooit iets heeft aangedaan.
4.3
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep gewezen op het feit dat de omgang op dit moment goed verloopt en dat aan de problemen van [kind 2] professionele aandacht wordt besteed. De Raad acht de omstandigheid dat de vader mogelijk gedreigd zou hebben met ontvoering geen reden om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, aangezien het mogelijke risico daarmee niet kan worden afgewend. De Raad acht het van belang dat de vader ook een rol blijft spelen in het leven van [kind 1].
4.4
Het hof stelt met de Raad vast dat de omgang tussen de vader en [kind 1] thans goed verloopt en dat partijen hierover gezamenlijk tot afspraken zijn gekomen. Het hof is evenwel van oordeel dat uit de toelichting van partijen voldoende is gebleken dat de moeder, naast haar kennelijke behoefte om mee te werken aan omgang tussen [kind 1] en de vader, een niet aflatende angst heeft dat de vader [kind 1] zal meenemen naar Turkije. Los van de vraag of die angst van de moeder reëel is, acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat die vrees thans grote onrust veroorzaakt in het gezin van de moeder, mede gezien de omstandigheid dat die vrees zijn weerslag heeft op [kind 2], die eveneens deel uitmaakt van haar gezin en ten aanzien van wie — nog daargelaten de vraag welke oorzaak aan de problemen van haar ten grondslag liggen — uit de door de moeder overgelegde stukken genoegzaam is gebleken dat zij psycho trauma hulp behoeft. De aldus geschetste onrust acht het hof, mede omdat [kind 1] gezien haar leeftijd kwetsbaar is, in strijd met haar belang. Het hof is het enerzijds met de Raad eens dat de vrees van de moeder door het verkrijgen van het eenhoofdig gezag niet geheel zal zijn verdwenen, aangezien daarmee het risico van een mogelijke ontvoering niet kan worden weggenomen, maar acht anderzijds aannemelijk dat het eenhoofdig gezag aan de moeder op dit moment meer rust zal geven, hetgeen meer stabiliteit mee zal brengen voor haar gezin en mogelijk in de toekomst tot meer vertrouwen van de moeder kan leiden in de vader. Daarnaast acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de huidige onrust van de moeder en de kinderen binnen afzienbare tijd zal afnemen indien het gezamenlijk gezag thans wordt gehandhaafd. Daarbij heeft het hof van belang geacht dat uit de toelichting van de vader ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader de onrust van de moeder en de al dan niet daaruit voortvloeiende problemen van zowel [kind 2] als [kind 1] onvoldoende onderkent. Het hof is daarom, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat het alsnog toewijzen van het inleidend verzoek van de moeder op dit moment het meest in het belang van [kind 1] kan worden geacht. Dit alles neemt niet weg dat, indien de situatie stabiliseert, er meer rust is in het gezin van de moeder en de vader zich sterker in Nederland heeft geworteld, hetgeen eveneens kan bijdragen aan het vergroten van het vertrouwen van de moeder, gezamenlijk gezag op dat moment weer tot de mogelijkheden kan behoren.
4.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voorzover daarbij het verzoek ten aanzien van het gezag is afgewezen en, opnieuw rechtdoende:
belast de moeder met het eenhoofdig gezag over [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2004;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.M.C. Tilleman, M. Wigleven en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. T.E.D.M. Zijlmans als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2007 door de rolraadsheer.
mr. T.A.C. van Hartingsveldt