Hof Amsterdam, 05-10-2006, nr. 768/06
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ2022
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-10-2006
- Zaaknummer
768/06
- LJN
AZ2022
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ2022, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑10‑2006; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA5199, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5199
- Wetingang
Uitspraak 05‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Aanvulling op eerdere beslissing. Hoger beroep tijdig. Ontvankelijk.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 5 oktober 2006 in de zaak met rekestnummer 768/06 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. J.M. Niemer,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEINTIMEERDE,
procureur: mr. B.J.M. Schermer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in hoger beroep en geïntimeerde in hoger beroep worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 16 mei 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 februari 2006 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 3047769 / FA RK 04-6755. Bij deze beschikking is, volgens de rechtbank, de door haar onder voormeld rekestnummer gegeven beschikking van 18 januari 2006 verbeterd voor zover het betreft het bepaalde omtrent het verzoek om eenhoofdig gezag en dat verzoek afgewezen.
1.3. De vader heeft op 13 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 21 september 2006 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen.
2. De ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De rechtbank heeft in de onder 1.2 genoemde beschikking van 18 januari 2006 overwogen dat zij het verzoek van de moeder inzake de toewijzing aan haar van het eenhoofdig gezag zal afwijzen. In het dictum van die beschikking heeft de rechtbank echter geen beslissing genomen aangaande het gezag. Wel heeft zij onder meer iedere verdere beslissing aangehouden.
De procureur van de vader heeft hierop de rechtbank bij brief van 20 januari 2006 verzocht over te gaan tot aanvulling van haar beslissing in de tussenbeschikking van 18 januari 2006 met de expliciete beslissing dat de rechtbank het verzoek om het eenhoofdig gezag, zoals verzocht door de moeder, afwijst, zoals overwogen.
De procureur van de moeder heeft bij brief van 9 februari 2006 aan de rechtbank bericht van mening te zijn dat de rechtbank inderdaad dient te beslissen op het verzoek betreffende het eenhoofdig gezag.
2.2. De rechtbank heeft naar aanleiding van de in 2.1 genoemde brieven bij de bestreden beschikking het verzoek om eenhoofdig gezag van de moeder afgewezen. In deze beschikking is, in afwijking van het door de procureur van de vader verzochte, vermeld dat de vader heeft verzocht om verbetering van de beschikking van 18 januari 2006. In de beschikking van 18 januari 2006 heeft de rechtbank, als gezegd, met betrekking tot het verzoek om eenhoofdig gezag door de moeder opgenomen dat dit verzoek zal worden afgewezen. De rechtbank heeft deze beslissing niet in het dictum van die beschikking opgenomen. Het is gebruikelijk, althans niet ongebruikelijk om wanneer, zoals in de onderhavige zaak, een toewijzende deelbeschikking of een tussenbeschikking wordt gegeven, eerst in de eindbeschikking op te nemen dat het (meer of anders) verzochte wordt afgewezen. De procureur van de moeder heeft ter zitting van het hof gesteld er van te zijn uitgegaan dat het verzoek om het eenhoofdig gezag in een later stadium van de procedure zou worden afgewezen. Zij beschouwt de beschikking van 22 februari 2006 dan ook als een aanvulling op de beschikking van 18 januari 2006, waartegen (gewoon) hoger beroep op staat.
2.3 Het hof volgt het standpunt van de moeder. De beslissing van 22 februari 2006 is niet een verbetering, doch een aanvulling op de eerdere beslissing van 18 januari 2006. Dat de rechtbank deze aanvulling aanmerkt als een verbetering doet daaraan niet af. Een en ander leidt tot de conclusie dat tegen de bestreden beschikking hoger beroep open staat. Nu de moeder tijdig van deze beschikking in hoger beroep is gekomen, kan zij worden ontvangen in haar hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep;
bepaalt dat de zaak nader mondeling behandeld zal worden op 27 november 2006 te 14.30 uur en bepaalt tevens dat partijen en de Raad voor de Kinderbescherming voor deze zitting nader zullen worden opgeroepen;
verklaart dat van deze tussenbeschikking reeds nu beroep in cassatie kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, G.J. Driessen-Poortvliet, en D.W.J.M. Pessers in tegenwoordigheid van mr. J.I. Heuvelhorst als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2006 door de rolraadsheer.