Hof Amsterdam, 16-03-2006, nr. 05/00781
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV9177
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-03-2006
- Zaaknummer
05/00781
- LJN
AV9177
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV9177, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑03‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BB7043
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BB7043, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2006/116
Uitspraak 16‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Amsterdams verrekenbeding. Echtelijke woning aangeschaft en geleverd voor datum huwelijk.
16 maart 2006 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
ARREST
in de zaak van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur : mr. P. de Jonge,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. P.P.C. den Bleker.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante, hierna te noemen “de vrouw” is bij exploot van 18 april 2005 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis dat door de rechtbank te Alkmaar onder zaak- en rolnummer 68469/HA ZA 03-785 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 19 januari 2005, met dagvaarding van geïntimeerde, verder te noemen “de man” voor dit hof.
1.2. De vrouw heeft bij memorie van grieven overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep negen grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, met conclusie, dat het hof het tussenvonnis waarvan beroep zal vernietigen en de man zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
1.3. Bij akte tot rectificatie tevens akte tot overlegging producties heeft de vrouw een aantal producties overgelegd en het petitum van de dagvaarding in hoger beroep vervangen door de tekst: de man te veroordelen tot voldoening aan de vrouw een bedrag gelijk aan de helft van de vermogenstoename tijdens het huwelijk, berekend naar de waarde ten tijde van de verdeling, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
1.4. De man heeft daarop bij memorie van antwoord, tevens antwoord akte tot rectificatie de grieven bestreden en een productie in het geding gebracht, met conclusie dat het hof de vrouw geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans dat het hof het tussenvonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, althans dat het hof de vrouw haar (gewijzigde) vordering zal ontzeggen met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
1.5. Ten slotte zijn de stukken van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt, voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de dagvaarding in hoger beroep.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het tussenvonnis waarvan beroep in rechtsoverweging 2a tot en met 2l een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1. In het bestreden tussenvonnis is bepaald dat hoger beroep tegen dit vonnis is toegelaten. De man stelt echter dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat zij heeft verzuimd in de dagvaarding in hoger beroep en de naar die dagvaarding verwijzende memorie van grieven een petitum te formuleren. Om die reden heeft de akte tot rectificatie waarin de vrouw een duidelijk petitum heeft geformuleerd geen rechtsgevolg, omdat een niet bestaand petitum niet gerectificeerd kan worden, aldus de man. Daarnaast wijkt het in de akte tot rectificatie geformuleerde petitum af van het in eerste aanleg gevorderde, zodat de vrouw tevens een akte tot wijziging van eis had behoren te nemen, hetgeen zij heeft verzuimd.
4.2. Het hof passeert deze verweren. In de dagvaarding in hoger beroep wordt geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, welke vordering nader is gepreciseerd in de akte tot rectificatie, die niet noodzakelijkerwijs tevens akte tot wijziging eis genoemd behoefde te worden nu in hoger beroep nog geen eis was geformuleerd. De man heeft blijkens zijn memorie van antwoord goed begrepen waartegen het hoger beroep van de vrouw zich richt, zodat hij door de door de vrouw gevolgde wijze van procederen niet in zijn verdediging is geschaad.
4.3. De eerste grief betreft het door de rechtbank in rechtsoverweging 4.2. van het bestreden vonnis gestelde.
De rechtbank overweegt dat partijen zowel de uitvoering van het bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen verrekenbeding verdeeld houdt als de verdeling van de maatschap. De vrouw stelt zich op het standpunt dat beide kwesties onder de uitvoering van het verrekenbeding vallen. De man betwist een en ander gemotiveerd.
4.4. Partijen zijn beiden voor 50% gerechtigd in de per 1 juli 1994 opgerichte maatschap, waarin het installatiebedrijf [..] is geëxploiteerd. Partijen moeten volgens de daartoe strekkende bepalingen in het maatschapscontract de samenwerking beëindigen en afwikkelen. De ontbinding heeft dienovereenkomstig plaatsgevonden per 7 juni 2001. Anders dan waarvan de man lijkt uit te gaan, zullen partijen thans op grond van het in de huwelijkse voorwaarden vervatte verrekenbeding tot verrekening van ieders aandeel in de maatschap moeten overgaan, nu het kapitaal in de maatschap tijdens huwelijk is opgebouwd en het daarin vervatte kapitaal moet worden beschouwd als overgespaarde inkomsten in de zin van voormeld beding. Een verschil in het volgens de balans van de onderneming aan elk van beide toekomend aandeel in het kapitaal wordt derhalve door de werking van het verrekenbeding gecompenseerd. Partijen zullen dus met betrekking tot de onderneming als gevolg van de verrekening uiteindelijk een identiek bedrag ontvangen. Het hof tekent daarbij aan dat gelet op het hierna komende bij de afrekening van de onderneming een bedrag van € 4.746,- dat als materiële vaste activa met betrekking tot de boerderij in de jaarstukken 2001 van de onderneming voorkomt, in de eindafrekening van de maatschap buiten beschouwing dient te blijven omdat anders sprake zou zijn van een dubbeltelling. Het voorgaande betekent overigens wel dat het gestelde in de eerste grief van de vrouw juist is.
4.5. De grieven twee tot en met negen gaan in de kern alle over de vraag of en zo ja op welke wijze de waarde van de voormalige echtelijke woning, gelegen [woonplaats], in de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden dient te worden betrokken. De man had deze woning reeds in eigendom bij de aanvang van het huwelijk. De woning werd door hem in 1988 gekocht van zijn vader voor f 80.000,- en gefinancierd met een hypothecaire lening waarvoor alleen de man aansprakelijk was. Ten tijde van de huwelijkssluiting bedroeg deze lening nog f 78.656,-(€ 35.692,-). Aan de woning vonden tijdens het huwelijk verbouwingen plaats in 1992, 1994 en 2000. In 1992 vond er een ingrijpende verbouwing plaats van de benedenverdieping van de woning, voor welke verbouwing aan de man een tweede hypothecaire lening werd verstrekt van f 120.000,-. Van dit bedrag werd aanvankelijk 40% en – na correctie door de fiscus - uiteindelijk 20% ten laste van de gezamenlijke onderneming van partijen geboekt. Op dit bedrag hebben aflossingen plaatsgevonden. Volgens de vrouw vond in 1994 een tweede verbouwing plaats waarbij op de eerste verdieping van het huis twee kamers zijn gebouwd met een overloop en waarbij het rieten dak, inclusief nieuwe panlatten, deels is vernieuwd, voor een door de vrouw geschat bedrag van € 50.000,-zonder financiering van derden. Zowel in 1996/1997 als in 2000 werd de hypotheek verhoogd. Tot slot vond in 2000 een laatste verbouwing plaats waarbij de tweede helft van het dak van nieuw riet werd voorzien. De uiteindelijke hypothecaire lening op de woning bedraagt € 117.983,-. De vrouw bestrijdt de stelling van de man dat de hypotheek op de woning tijdens het huwelijk is toegenomen met € 82.290,-, van welke bedrag volgens de man € 67.600,- is besteed aan verbouwingen, terwijl de rest is geconsumeerd. De vrouw stelt dat de toename van de hypothecaire last tijdens huwelijk met € 82.290,- het saldo is van enerzijds extra hypothecaire leningen en anderzijds de aflossingen op die leningen die tijdens het huwelijk uit onverteerd inkomen zijn voldaan. De waarde van de woning wordt door de vrouw op de peildatum, 17 augustus 2001, geschat op € 500.000,-. De vrouw voert aan dat de verbouwingen deels zijn gefinancierd door verhogingen van de hypotheek, en deels zijn bekostigd uit te verrekenen onverteerd inkomen. Ook hebben uit dat inkomen aflossingen op de hypothecaire lening plaatsgevonden, waarvan de omvang groter is dan het door de man aangevoerde, en door de rechtbank overgenomen bedrag van € 7.067,-, omdat in de jaren dat de lening werd verhoogd, de aflossing in het door de accountant berekende saldo aan het einde van het jaar niet meer zichtbaar is. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verschil tussen de waarde van de woning en de op de woning rustende hypotheek, naar evenredigheid van de door partijen in de woning gedane investeringen, tussen partijen op grond van het in de huwelijkse voorwaarden voorkomende Amsterdams verrekenbeding dient te worden verrekend. Zij neemt daarbij tevens in aanmerking de door partijen zelf verrichte verbouwingswerkzaamheden.
De man betwist een en ander gemotiveerd. Hij verwijst naar het arrest Slot/Ceelen, Hoge Raad 02-03-2001, NJ 2001, 583, waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat de waardestijging van vermogensbestanddelen die geen inkomsten hebben opgeleverd, in beginsel buiten de verrekening valt, maar dat dit anders is voor zover zodanige waardestijging niettemin als inkomsten behoort te worden gekwalificeerd. Hij beroept zich op vorenbedoeld overzicht van zijn accountant voor zijn standpunt dat tijdens het huwelijk een bedrag van € 7.067,- uit overgespaarde inkomsten in de woning is geïnvesteerd. De man is bereid de helft van dit bedrag nominaal met de vrouw te verrekenen op grond van de huwelijkse voorwaarden. De man ontkent niet dat partijen zelf verbouwingswerkzaamheden aan de woning hebben uitgevoerd, wel ontkent hij dat de werkzaamheden van de vrouw een omvang hadden als door haar gesteld. Voor zover de vrouw werkzaamheden heeft verricht betitelt hij deze als in een huwelijk normale hand- en spandiensten.
4.6. In de onderhavige zaak acht het hof het navolgende van belang. De man kocht in 1988 van zijn vader een oude stolpboerderij voor f 80.000,- (€ 36.302). Tijdens het huwelijk van partijen is deze boerderij ingrijpend verbouwd. De pagina vanaf internet die de vrouw in hoger beroep heeft overgelegd en die is gedateerd 9 augustus 2005 omschrijft de boerderij aldus:
Uniek! In een oase van rust, onder de roemruchte [...], vindt u deze robuuste, schitterend verbouwde woonboerderij met vijzelberg op 1683 m2. Deze riante stolp staat op het snijpunt van plaatsen als [...]. Hoe vakkundig dit pand verbouwd is, kunt u al aan de buitenzijde ervaren: alom nieuw riet, nieuwe muren (met spouw), houten darswand en hardhouten ramen en kozijnen. Met dezelfde zorgvuldigheid is de binnenzijde aangepakt. Kortom alles is nieuw.
Indeling: entree met trapopgang. Kantoor/slaapkamer met keldertje. Sfeervolle woonkamer met fraaie schouw en royale woonkeuken, tezamen 150 m2. De keuken heeft nog het oorspronkelijke (balken) plafond! De badkamer is voorzien van een heuse 4-persoons sauna. Het volledige woongedeelte heeft vloerverwarming. Op de begane grond tevens een ruime bijkeuken/achterhal, een extra vertrek op de “korte regel” en de dars. Een trapopgang leidt naar een grote overloop, 2 grote slaapkamers, kleedkamer en nog vrij in te delen ruimte.” Vraagprijs € 675.000,-.
Wanneer men de algemene prijsontwikkeling die in de Westfriese regio heeft plaatsgevonden tussen 1988 en 2001 beziet aan de hand van door de Nederlandse Vereniging van Makelaars(NVM) gepubliceerde cijfers, dan komt men op een gemiddelde waardestijging van iets meer dan 329%. Een en ander betekent dat de woning van de man indien daaraan de afgelopen jaren geen enkele verbouwing zou hebben plaatsgevonden, op de peildatum afgerond € 119.600,- waard zou zijn geweest. De door de vrouw genoemde waarde in 2001 van de woning van € 500.000,- komt in het licht van de geciteerde internetadvertentie en de daarin genoemde vraagprijs niet onaannemelijk voor en is door de man onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat de woning tijdens het huwelijk ingrijpend is verbouwd zoals de vrouw stelt en heeft onderbouwd met vorengenoemde internetadvertentie en overgelegde foto’s, ontkent de man evenmin voldoende gemotiveerd. Hij stelt echter dat deze verbouwingen door hem uit hypothecaire leningen zijn betaald op een bedrag van € 7.067,- aan aflossingen na. Dit bedrag zou in de woning zijn geïnvesteerd uit overgespaarde inkomsten.
De man heeft in deze procedure nagelaten inzage te geven in de omvang van de verbouwingen, hetgeen hij had kunnen doen door bijvoorbeeld overeenkomsten van aanneming over te leggen. Evenmin heeft hij inzage gegeven in de definitieve afrekening van de diverse verbouwingen, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Hij heeft slechts een brief van de accountant-administratieconsulent [...] te [woonplaats] overgelegd van 8 juni 2004. De in deze brief genoemde cijfers zijn niet met stukken onderbouwd en derhalve niet controleerbaar. Evenmin valt na te gaan in hoeverre in de jaren dat de hypotheekverhogingen hebben plaatsgevonden, daaraan voorafgaand aflossingen zijn gedaan, dan wel of deze verhogingen zijn beperkt doordat de financiële ruimte die andere jaren voor aflossing werd gebruikt, is benut voor beperking van de noodzakelijke verhoging, waardoor deze indirect aan de verbouwing ten goede is gekomen. Voorts is van belang dat de man niet gemotiveerd ontkent dat in 1994 een verbouwing heeft plaatsgevonden die niet is gefinancierd met een hypothecaire lening of anderszins. Hij heeft in deze procedure nagelaten over de wijze van financiering opheldering te verschaffen. Hij stelt slechts dat deze verbouwing door hem is betaald. Met welke gelden is onduidelijk gebleven. Tot slot is van belang dat partijen zelf door hun wederzijdse inspanning actief aan de verbouwingen hebben bijgedragen. De man heeft in deze procedure op geen enkele wijze aangetoond hoe de voor die werkzaamheden benodigde materialen zijn gefinancierd. Er bestaat naar het oordeel van het hof, geen aanleiding de door die werkzaamheden ontstane waardevermeerdering alleen aan de man te laten toevloeien, nu de vrouw met diverse foto’s voldoende heeft aangetoond dat zij net als de man een behoorlijk aandeel in die werkzaamheden heeft gehad. Het hof bestempelt de uit de overgelegde foto’s blijkende werkzaamheden van de vrouw zeker niet als in een huwelijk gebruikelijke hand- en spandiensten.
Samenvattend kan gesteld worden dat de verbouwingen hebben bijgedragen aan een extra waardestijging van de woning van ruim € 380.400,- (€ 500.000,- minus € 119.600,-) en dat deze onvoldoende kan worden verklaard uit de door de man erkende investeringen. Het kan derhalve niet anders dan dat de extra waardestijging boven hetgeen op basis van de trendmatige stijging van onroerend goed ter plaatse, kan worden toegeschreven aan de boerderij zoals de man deze ten huwelijk aanbracht, naast hetgeen daartoe, op naam van de man, maar ten laste van het gezinsinkomen door leningen is gefinancierd, het resultaat is van onverteerde, te verrekenen inkomsten en de gezamenlijke inspanningen van partijen, vermeerderd met de ook ten aanzien van deze investeringen trendmatige stijging.
Partijen hebben tijdens het huwelijk gezamenlijk inkomsten genoten uit hun onderneming, waarin zij ieder voor 50% gerechtigd waren. Gesteld noch gebleken is dat de man tijdens het huwelijk andere inkomsten heeft genoten die niet onder het verrekenbeding van de huwelijkse voorwaarden vielen of dat de man op andere wijze gelden tot zijn beschikking heeft gekregen die buiten het te verrekenen inkomen vielen en waarmee de verbouwingen (deels) zijn gefinancierd. Verder is niet gebleken dat partijen jaarlijks hun overgespaarde inkomsten hebben verrekend. Partijen zijn niet verder gegaan dan het jaarlijks laten opmaken van jaarstukken van de onderneming.
Op grond van genoemde feiten en omstandigheden moet het ervoor gehouden worden dat dat deel van de waardestijging van de woning dat is gerealiseerd door de tijdens het huwelijk gedane verbouwingen onder aftrek van de hypothecaire lening, is gefinancierd door belegging van overgespaarde inkomsten. Een betere methode om achteraf de omvang van de aan de woning toegevloeide besparingen te berekenen is in casu niet voorhanden.
Een verrekenbeding als voorkomend in de huwelijkse voorwaarden van partijen strekt er naar zijn aard toe dat periodiek wordt verrekend hetgeen van de inkomsten van partijen wordt bespaard, waarna ieder der echtgenoten vervolgens in staat is zijn aandeel in de besparingen, door belegging, te besteden aan vorming en vermeerdering van het eigen vermogen. Laten partijen, zoals in casu, tijdens het bestaan van het huwelijk deling van het overgespaarde achterwege, dan brengt een uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het beding mee dat bij het einde van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard, maar onverdeeld is gebleven, in de verrekening wordt betrokken.
De man zal derhalve met de vrouw tot verrekening van een deel van de waardestijging van de woning moeten overgegaan. Het hof begroot een en ander als volgt, uitgaande van de door de vrouw gestelde waarde van de woning per peildatum:
Gestelde waarde woning € 500.000,-
Af: hypotheek na aftrek van het
uitsluitend voor rekening van de man
komende deel van € 35.692,- € 82.291,-
Af: aandeel man geïndexeerd € 119.600,-
___________
Waardestijging € 298.109,-
___________
voor ieder € 149.054,50
4.7. De afzonderlijke grieven van de vrouw behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
4.8. Nu partijen ex-echtgenoten zijn zal het hof de proceskosten van dit hoger beroep compenseren als na te melden. Er is geen aanleiding tot enige kostenveroordeling als door partijen verzocht.
4.9. Het hof zal de zaak terug wijzen naar de rechtbank te Alkmaar ter nadere afhandeling en beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat de vrouw jegens de man met betrekking tot overgespaarde inkomsten en met betrekking tot de voormalige echtelijke woning aanspraak maakt op verrekening onder verwijzing naar het in rechtsoverwegingen 4.4. en 4.6. van dit arrest overwogene;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
wijst de zaak terug naar de rechtbank te Alkmaar ter verdere afhandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. van Zandwijk-Hillebrands, M. Wigleven en G.J. Driessen-Poortvliet en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2006.