Hof Amsterdam, 22-01-2008, nr. 2007/0039
ECLI:NL:GHAMS:2008:BC6314
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-01-2008
- Magistraten
Mrs. Van Rossum, Smeeïng-van Hees, Quint
- Zaaknummer
2007/0039
- LJN
BC6314
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BC6314, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑01‑2008
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK6056, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑01‑2008
Mrs. Van Rossum, Smeeïng-van Hees, Quint
Partij(en)
Arrest
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
AZ N.V.,
gevestigd te Alkmaar,
appellante,
procureur: mr C.B.M. Scholten van Aschat,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente]),
geïntimeerde,
procureur: mr H.S de Lint.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 8 november 2006 dat de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna ook te noemen: AZ) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
AZ heeft bij exploot van 6 december 2006 aangezegd van genoemd vonnis van 8 november 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft AZ vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof, bij arrest, het tussen partijen gewezen vonnis van 8 november 2006 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, het tussen partijen gewezen vonnis van de Arbitragecommissie van de KNVB van 8 augustus 2003, zal vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en een nieuwe productie in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de vorderingen van AZ zal afwijzen door AZ daarin niet-ontvankelijk te verklaren dan wel door haar de vorderingen te ontzeggen, met veroordeling van AZ in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep.
2.4
Ter zitting van 22 november 2007 hebben partijen de zaak doen bepleiten, AZ door mr E.J.A. Vilé, advocaat te Utrecht en [geïntimeerde] door mr H.S. de Lint, advocaat te Amsterdam, beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr Vilé voornoemd heeft op de zitting het hof verzocht aan AZ akte te verlenen van het in het geding brengen van drie nieuwe producties. Desgevraagd heeft mr De Lint voornoemd ter zitting daartegen bezwaar gemaakt, aangezien deze producties te laat zijn aangeboden. Het hof heeft vervolgens de verzochte akte geweigerd omdat de aangeboden producties niet overeenkomstig het rolreglement van dit hof, uiterlijk op de vierde werkdag vóór de datum van het pleidooi door het hof en de wederpartij zijn ontvangen.
2.5
Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3. De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 8 november 2006 onder 2.1 tot en met 2.5 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen — met uitzondering van de in het kader van grief 1 geformuleerde aanmerking op de vaststelling onder 2.2 — geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep — voorzover in hoger beroep niet bestreden — ook van die feiten uitgaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
In deze zaak gaat het om de vraag of er gronden zijn voor vernietiging van het vonnis van de Arbitragecommissie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) van 8 augustus 2003 (hierna te noemen: het arbitraal vonnis).In de procedure die tot genoemd vonnis leidde, stond de vraag centraal of AZ terecht een beroep had gedaan op artikel 27 lid 6 (oud) Wet op de loonbelasting 1964, welk artikel AZ de mogelijkheid moest bieden voor verhaal op [geïntimeerde] terzake van bij AZ nageheven loonbelasting. In dit vonnis hebben arbiters in punt 14 overwogen dat voornoemd artikel AZ géén basis biedt voor een dergelijk verhaal.
4.2
In haar derde en vierde grief verwijt AZ de rechtbank dat deze ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van — kort weergeven — een motiveringsgebrek dat tot vernietiging van het arbitraal vonnis kan leiden. AZ stelt zich op het standpunt dat het arbitraal vonnis op een volstrekt onjuist uitgangspunt berust omdat arbiters artikel 27 lid 6 (oud) Wet op de loonbelasting 1964 onjuist hebben uitgelegd. Ter onderbouwing hiervan wijst AZ op drie door haar in eerste aanleg overgelegde fiscale opinies. Nu het arbitraal vonnis op een verkeerde uitleg van de wet is gebaseerd, kan van een steekhoudende motivering van het arbitraal vonnis geen sprake zijn en dient zij, zo begrijpt het hof AZ, op één lijn gesteld te worden met een non-motivering. Zou dit anders zijn, dan zou dit volgens AZ inhouden dat arbiters een wetsbepaling volstrekt verkeerd mogen beoordelen en toepassen en dat hun hierop gebaseerde vonnis toch als deugdelijk gemotiveerd moet worden beschouwd. [geïntimeerde] heeft daartegen ingebracht dat het arbitraal vonnis voldoende steekhoudend is gemotiveerd en dat het toetsingskader van het arbitraal vonnis in zoverre beperkt is dat geen inhoudelijke herbeoordeling kan plaatsvinden van de vraag of de arbiters artikel 27 lid 6 (oud) Wet op de loonbelasting1964 juist hebben toegepast.
4.3
Daarnaast voert AZ nog twee redenen aan waarom het arbitraal vonnis moet worden vernietigd. In de eerste plaats stelt AZ zich op het standpunt dat, nu het arbitraal vonnis apert ondeugdelijk is gemotiveerd, er tevens sprake is van strijd met de openbare orde en de goede zeden (grief 2). In de tweede plaats klaagt AZ erover dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar gestelde vernietigingsgrond, te weten dat arbiters niet hebben beslist over alle gronden van de vordering van AZ, afstuit op artikel 1065 lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens AZ is dit artikel echter niet van toepassing. In dit geval hebben arbiters, aldus AZ, namelijk in het geheel niets overwogen over de diverse gronden waarop haar vordering was gebaseerd. Dit houdt in dat het vonnis zodanig ondeugdelijk is gemotiveerd, dat het gelijk staat aan géén motivering, zodat artikel 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv van toepassing is (grief 5).
4.4
Uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag of er gronden voor vernietiging van een arbitraal vonnis bestaan, is dat de rechter terughoudendheid moet betrachten. Dit uitgangspunt houdt onder meer hiermee verband dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen in arbitrale beslissingen dient in te grijpen. Het hof stelt verder voorop dat vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van een motiveringsgebrek slechts mogelijk is indien de motivering ontbreekt en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering, met dien verstande dat met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld moet worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt. Voornoemde terughoudendheid brengt echter mee dat de rechter evenzeer slechts in sprekende gevallen een arbitraal vonnis mag vernietigen op de in artikel 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed.
4.5
Met inachtneming van voornoemd uitgangspunt oordeelt het hof als volgt. AZ heeft verschillende argumenten aangedragen ter onderbouwing van haar stelling dat arbiters in dit geval artikel 27 lid 6 (oud) Wet op de loonbelasting 1964 niet op juiste wijze hebben toegepast. [geïntimeerde] heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Een beoordeling van deze over en weer aangedragen argumenten vergt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, een inhoudelijke herbeoordeling van de door AZ en [geïntimeerde] naar voren gebrachte stellingen omtrent de uitleg van artikel 27 lid 6 (oud) Wet op de loonbelasting 1964. Een dergelijke herbeoordeling gaat echter het in rechtsoverweging 4.4 neergelegde toetsingskader van een op artikel 1065 lid 1, aanhef en onder d Rv gebaseerde vordering te buiten.
4.6
Relevant is verder dat in dit geval geen sprake is van een element in de beslissing van arbiters waarvan zonder enige inhoudelijke toets kan worden gezegd dat het op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. De arbiters hebben in hun arbitraal vonnis van 8 augustus 2003 de vordering van AZ zoals reeds vermeld afgewezen omdat het verhalen van de loonbelasting op [geïntimeerde] zich in dit geval niet verdraagt met art 27 lid 6 (oud) Wet op de loonbelasting 1964. De arbiters hebben deze beslissing als volgt gemotiveerd:
‘Dit artikel bepaalt immers dat ingeval de belasting het genoten loon overtreft, de inhoudingsplichtige, in casu AZ, bevoegd is het ontbrekende te verhalen op de werknemer. Zo'n situatie, waarbij het veelal gaat om genoten loon in natura, doet zich hier niet voor. Of het totale financiële loon overtreft de belasting (standpunt AZ), of de vergoeding aan Global Images Ltd. kan niet tot het loon van [geïntimeerde] gerekend worden. In geen der gevallen is artikel 27 lid 6 van de Wet op de Loonbelasting van toepassing.’
Het hof is van oordeel dat arbiters aldus voldoende steekhoudend hebben verwoord om welke redenen zij tot hun beslissing zijn gekomen. Daarbij komt dat ook al zou moeten worden aangenomen dat arbiters een verkeerde norm tot uitgangspunt van hun beoordeling hebben genomen, dat in dit geval nog niet meebrengt dat in de motivering van het arbitraal vonnis enige steekhoudende verklaring voor hun beslissing niet valt te onderkennen.
Dit betekent dat de grieven 2 en 3 falen. Daarmee is tevens het lot van grief 1 beschoren, omdat een beoordeling van deze grief eveneens tot een herbeoordeling van het arbitraal vonnis zou nopen, hetgeen nu juist weer niet strookt met het reeds genoemde beperkte toetsingskader.
4.7
Grief 5 is eveneens tevergeefs voorgesteld. Anders dan AZ stelt, is het hof van oordeel dat arbiters zich wel degelijk over de diverse gronden waarop de vordering van AZ was gebaseerd, hebben uitgelaten. In punt 14, tweede alinea, van hun vonnis hebben zij immers in dit verband geoordeeld dat de door AZ aangevoerde zes gronden, niet aangemerkt kunnen worden als gronden voor de vordering, maar slechts reacties zijn op de verweren van [geïntimeerde]. Gelet op de terughoudendheid die de rechter moet betrachten ten aanzien van de vraag of er gronden voor vernietiging van een arbitraal vonnis aanwezig zijn — in dit geval omdat arbiters zich in het geheel niet zouden hebben uitgelaten over de diverse gronden waarop AZ haar vordering had gebaseerd hetgeen op één lijn gesteld moet worden met een ondeugdelijke motivering — volgt dat een herbeoordeling van de (aard van de) door AZ naar voren gebrachte gronden, het toetsingskader van artikel 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv te buiten gaat.
4.8
Nu het hof heeft geoordeeld dat het arbitraal vonnis niet apert ondeugdelijk is gemotiveerd, behoeft grief 2, inhoudende dat in geval van een apert ondeugdelijk motivering van een arbitraal vonnis er tevens sprake is van strijd met de openbare orde en goede zeden, geen behandeling meer.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal AZ in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 8 november 2006;
veroordeelt AZ in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.682,- voor salaris van de procureur en op € 296,- voor griffierecht;
Dit arrest is gewezen door mrs Van Rossum, Smeeïng-van Hees en Quint en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2008.