Hof Amsterdam, 01-06-2006, nr. 544/05
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7023
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-06-2006
- Zaaknummer
544/05
- LJN
AY7023
- Roepnaam
tegenvallend bezoek in winkelcentrum
- Vakgebied(en)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7023, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑06‑2006; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BB8098, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BB8098
- Vindplaatsen
Prg. 2006, 170 met annotatie van P. Abas
Uitspraak 01‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Winkelcentrum is geen succes geworden. Tegenvallende bezoekersaantallen zijn geen gebrek van de verhuurde zaak, tenzij deze het gevolg zijn van concrete gebreken, in het gehuurde object of in het grotere geheel, waarop de huurders niet bedacht behoefden te zijn. Ondernemersrisico.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PERRY SPORT B.V., gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIWI B.V., gevestigd te Assen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRANCISCO B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KFC HOLDINGS B.V., gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTEN,
procureur: mr. A.D. Flesseman,
t e g e n
de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS
ZORGVERZEKERAARS, tevens handelende onder de naam “SBZ”,
gevestigd te Zeist,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. W. Raas-de Lange.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 De appellanten zullen gezamenlijk worden aangeduid als de huurders en ieder afzonderlijk als Perry, Francisco, Ziwi en KFC. Geïntimeerde zal worden aangeduid met SBZ.
1.2 Appellanten, de huurders, zijn bij exploot van 11 maart 2005 in hoger beroep gekomen van de vonnissen die door de kantonrechter in de rechtbank te Utrecht (locatie Amersfoort) onder rolnummers 332667 CV 03-6533, 332666 CV 03-6532, 332670 CV 03-6534 en 332713 CV 03-6548 tussen partijen zijn gewezen en die zijn uitgesproken op 10 maart 2004, 19 mei 2004 en 15 december 2004, met dagvaarding van geïntimeerde, SBZ, voor dit hof. De appèldagvaarding bevat reeds de grieven.
1.3 De huurders hebben bij memorie 31 grieven tegen het vonnis van 15 december 2004 aangevoerd, hun eis gewijzigd (Perry en Francisco), een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal afwijzen hetgeen SBZ heeft gevorderd en, uitvoerbaar bij voorraad, zal toewijzen hetgeen in die memorie ten aanzien van respectievelijk Perry, Francisco, Ziwi en KFC telkens primair, subsidiair, meer subsidiair, uiterst subsidiair en voorwaardelijk is gevorderd, met veroordeling van SBZ in de proceskosten van de beide instanties.
1.4 SBZ heeft daarop bij memorie van antwoord de grieven bestreden, alsmede een bewijsaanbod gedaan en enige producties in het geding gebracht, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de huurders in de proceskosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
1.5 Partijen hebben hun zaak doen bepleiten door hun procureurs, beiden mede aan de hand van pleitnotities. Partijen hebben bij die gelegenheid nog enige inlichtingen verschaft. Ook zijn er met wederzijdse toestemming aanvullende producties in het geding gebracht, waaronder foto’s en een originele versie van de brochure waarmee het omstreden winkelcentrum aan de markt is gepresenteerd.
1.6 Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Er zijn geen grieven gericht tegen de incidentele vonnissen van 10 maart 2004 en 19 mei 2004. In zover kunnen de huurders in hun hoger beroep niet worden ontvangen.
3. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis van 15 december 2004 in rechtsoverweging nummer 2 onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Behandeling van het hoger beroep
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 In 2001 is in Amersfoort onder de naam Amicitia een nieuw winkelcentrum geopend met ongeveer 5000 m2 winkelruimte. Het winkelcentrum ligt tussen het oude stadshart van Amersfoort en de Stadsring. Het winkelcentrum is ten opzichte van de omliggende omgeving verdiept aangelegd en via trappen toegankelijk. Het hoofdgebouw, de oude sociëteit Amicitia, is bovendien toegankelijk via een bordes op straatniveau.
De winkels liggen grotendeels aan weerszijden van een – verdiept liggende – promenade.
4.1.2 Het winkelcentrum is ontwikkeld door ING Vastgoed Ontwikkeling B.V. (verder: ING Vastgoed) ten behoeve van SBZ als belegger. ING Vastgoed heeft het project in een brochure aan de markt gepresenteerd. Het lag in de bedoeling om het winkelcentrum hoogwaardig in te vullen met winkels en horeca die het winkelcentrum tot een trekpleister zouden kunnen maken. Daarbij streefde ING Vastgoed een zodanig branchepatroon na dat het voor de consument een zo evenwichtig en compleet mogelijk aanbod zou inhouden.
In overeenstemming daarmede heeft ING Vastgoed huurders gezocht en huurovereenkomsten gesloten, met inbegrip van bestemmingsclausules en assortiments-/exploitatie-omschrijvingen waarmee de nodige sturing zou kunnen worden gegeven aan branchering.
4.1.3 De huurders hebben alle op verschillende data in 2001 huurovereenkomsten met ING Vastgoed gesloten.
Perry, althans haar rechtsvoorgangster, huurde verdeeld over drie verdiepingen 77 m2, 1.142 m2 en 151 m2 b.v.o. De aanvangshuurprijs bedroeg NLG 433.175,- per jaar exclusief BTW. Bovendien verbond zij zich om een promotiebijdrage en een vergoeding voor bijkomende diensten en leveringen te betalen.
De overeengekomen bestemming luidde: detailhandel in sportartikelen en (sport)kleding binnen de formule en onder de handelsnaam “Perry”.
Ziwi huurde op de begane grond 514 m2 b.v.o. De aanvangshuurprijs bedroeg NLG 265.000,- per jaar exclusief BTW. Ook verbond zij zich om een promotiebijdrage en een vergoeding voor bijkomende diensten en leveringen te betalen. De overeengekomen bestemming luidde: detailhandel ten behoeve van de verkoop van schoenen en aanverwante artikelen e.e.a. conform de formule “Ziengs”.
Francisco huurde 134 m2 verhuurbare oppervlakte langs de verdiepte winkelpromenade. De aanvangshuurprijs bedroeg NLG 107.200,- per jaar exclusief BTW. Bovendien verbond zij zich om een promotiebijdrage en een vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten te betalen. De overeengekomen bestemming luidde: detailhandel van een culinaire cadeaushop binnen de formule en onder de handelsnaam “Oil Vinegar & Co”.
KFC huurde op de begane grond en de daaronder gelegen verdieping respectievelijk ca 184 m2 en ca 226 m2 verhuurbare oppervlakte alsmede een terras groot ca 150 m2 op de begane grond. De aanvangshuurprijs bedroeg NLG 250.000,- exclusief BTW. Ook verbond zij zich om een promotiebijdrage en een vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten te betalen.
De overeengekomen bestemming luidde: exploitatie van een kiprestaurant met hoogwaardige uitstraling (...).
Eveneens werd winkelruimte verhuurd aan Marca Family Fashion (verder: Marca), dat kleding verkoopt. Dat was een relatief grote ruimte: zo’n 700 tot 800 m2. Daarmee was Marca in Amicitia een zogenoemde grote huurder.
Aan de vennootschap onder firma X (verder: X) werd 123 m2 verhuurd, aan de vennootschap onder firma Y (verder: Y) werd eveneens winkelruimte verhuurd.
4.1.4 Drs. B.J. Wientjes, verbonden aan Statement real Estate bericht bij brief van 29 april 2004 dat de door Ziwi voor haar winkelruimte in Amicitia betaalde huur overeenkomt met een huurprijs voor een A-locatie.
Henriëtte Hilders, verbonden aan Hilders en Van Sabben Commercieel Vastgoed B.V. komt in een brief van 3 mei 2004 tot de beredeneerde slotsom dat in Amicitia vrijwel op A1 niveau verhuurd werd.
4.1.5 SBZ is de rechtsopvolgster van ING Vastgoed. ING Vastgoed heeft het winkelcentrum Amicitia op 17 oktober 2001 aan SBZ in eigendom overdragen.
4.1.6 Amicitia is geen succes geworden. Het is niet gelukt om van het begin af aan alle beschikbare winkelruimte te verhuren. Verder zijn de bezoekersaantallen bij de verwachtingen achtergebleven.
4.1.7 Tussen SBZ en een groot aantal van haar huurders is geschil ontstaan over Amicitia, zowel over de omvang van de verschuldigde huur als over de reikwijdte van de contractuele exploitatieverplichting.
Een aantal huurders heeft met ingang van 1 januari 2004 de nakoming van de huurbetalingsverplichting opgeschort.
Een deel van de huurders van het eerste uur is vertrokken.
4.1.8 X heeft voortijdig, per 31 december 2002, een einde gemaakt aan de huur door middel van een beëindigingsovereenkomst met SBZ.
Ziwi heeft haar bedrijfsactiviteiten in Amicitia begin februari 2004 gestaakt en de winkel ontruimd. Een door SBZ aangespannen kort geding heeft daarin geen verandering gebracht, ook niet in hoger beroep. Het door de kantonrechter te Amersfoort op 19 mei 2004 in kort geding uitgesproken vonnis is door dit hof bij arrest van 20 januari 2005 bekrachtigd.
Marca heeft Amicitia in augustus 2004 verlaten. Per 1 december 2005 is met haar een huurbeëindigingsovereenkomst gesloten.
In haar vonnis van 27 april 2005 heeft de kantonrechter te Amersfoort vastgesteld dat de huurovereenkomst van WFM met SBZ met betrekking tot haar winkelruimte in Amicitia zal eindigen per 1 juli 2005.
Ook andere ondernemers hebben de wens te kennen gegeven hun winkel te sluiten en zijn hier in een aantal gevallen toe overgegaan.
4.1.9 SBZ heeft ruim 1.500 m2 winkelruimte, waaronder de door Marca en Ziwi leeg achtergelaten winkelruimte, per 1 maart 2006 verhuurd aan de besloten vennootschap Steengoed de Goedkoopste in Non-Food B.V. De overeengekomen aanvangshuurprijs bedraagt € 208.450,- exclusief BTW. De voor het eerste jaar bedongen huurprijs bedraagt € 2.279,51 exclusief BTW. Steengoed verbond zich om de vrijkomende som tot een bedrag groot € 180.000,- aan te wenden voor promotiedoeleinden. Verder verbond zij zich promotiebijdragen en bijdragen voor de te leveren goederen en diensten te betalen.
4.1.10 Perry, Ziwi, Francisco en KFC hebben eind 2003 SBZ in rechte betrokken. Zij hebben, zeer kort samengevat en op verschillende rechtsgrondslagen, vorderingen ingesteld die (na wijziging van eis) erop neerkomen dat de huurovereenkomst eindigt, dat voor alle huurders de door hen verschuldigde huurprijs lager wordt, dat te veel betaalde huur wordt gerestitueerd, dat SBZ gebreken aan Amicitia herstelt en tot slot dat SBZ de door hen geleden schade vergoedt.
De huurders hebben een reeks oorzaken voor de tegenvallende bezoekersaantallen genoemd welke oorzaken huns inziens voor rekening van de verhuurder moeten worden gebracht.
SBZ heeft daartegenover een veroordeling van de huurders tot betaling van huur gevorderd.
De kantonrechter heeft het standpunt van de huurders niet aanvaard en al hun vorderingen afgewezen in het vonnis waarvan beroep. De vordering van SBZ is toegewezen.
4.1.11 De kantonrechter heeft in haar oordeel tot uitgangspunt gekozen dat alle partijen teleurgesteld zijn in hun verwachtingen van Amicitia. In de kern gaat het in deze procedure evenwel, aldus de kantonrechter, om de vraag of de teleurgestelde verwachtingen grond bieden voor toewijzing van (een van) de vorderingen van de huurders.
Haars inziens is geen sprake van enig gebrek van het gehuurde als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel van een toerekenbare tekortkoming als bedoeld in artikel 6:74 BW. Zonder garanties kunnen, aldus de kantonrechter, tegenvallende bezoekersaantallen/omzetten niet een zodanig gebrek respectievelijk een zodanige tekortkoming opleveren, zeker niet bij een nieuw winkelcentrum waarvan per definitie onzeker is of het gaat lopen, en bij professionele huurders die weten wat ze doen als ze huren in zo’n winkelcentrum. De huurders mochten op grond van al hetgeen zij wisten en behoorden te weten bij het aangaan van de overeenkomst ook niet meer verwachten.
De klachten van de huurders over Amicitia zijn verder naar het oordeel van de kantonrechter niet van dien aard dat moet worden geoordeeld dat SBZ gebrekkig heeft gepresteerd. Dat geldt voor de zichtbaarheid, herkenbaarheid en toegankelijkheid van Amicitia, voor de ‘routing’ en aansluiting op het kernwinkelgebied van Amersfoort, voor de branchering en het niveau van de aangetrokken winkels en tot slot voor de leegstand.
Op dezelfde voet heeft de kantonrechter het beroep op dwaling verworpen. Zij heeft niet aanvaard dat bij de huurders van een onjuiste voorstelling van zaken sprake zou zijn geweest en zeker niet een onjuiste voorstelling van zaken waarvan aan hen geen verwijt zou kunnen worden gemaakt. Voor wat betreft de structurele en aanhoudende leegstand kwam de kantonrechter tot het oordeel dat sprake was van teleurgestelde toekomstverwachtingen.
Het beroep van de huurders op onvoorziene omstandigheden heeft hetzelfde lot getroffen.
De beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft de kantonrechter ten slotte in dit geval evenmin aanvaard. Zij heeft in dit verband bij haar belangenafweging in het bijzonder ook aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat SBZ, een pensioenfonds, nog jarenlang getroffen wordt door de tegenvallende beleggingswaarde van Amicitia.
4.2 In dit hoger beroep stellen de grieven vrijwel alle door de kantonrechter behandelde kwesties aan de orde. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking op de wijze die het hof hierna zal kiezen.
Bij de bespreking van de grieven wil het hof het volgende vooropstellen.
In de kern gaat het tussen partijen om de vraag wat, bij gebreke van een specifieke contractuele voorziening (garantie in de bewoordingen van de kantonrechter), in de rechtsverhouding van de huurders en SBZ tot het ondernemersrisico van de huurders moet worden gerekend, en om de vraag of de teleurstellende bezoekersaantallen, dan wel bepaalde oorzaken daarvan (en zo ja welke oorzaken), zijn op te vatten als een gebrek in de zin van artikel 7:204, tweede lid BW.
Voor zover het gehuurde object deel uitmaakt van een groter geheel, zoals in het onderhavige geval een winkelcentrum, zullen ook negatieve eigenschappen of omstandigheden betrekking hebbende op andere gedeelten van dat grotere geheel dan het gehuurde object zelf, een gebrek in de bovenbedoelde zin kunnen opleveren. Daarbij moet het dan wel gaan om negatieve eigenschappen of omstandigheden waarmee de huurder bij het aangaan van de huurovereenkomst geen rekening behoefde te houden. Tegenvallende bezoekersaantallen kunnen op zichzelf in beginsel niet worden aangemerkt als een gebrek in de vorenbedoelde zin, en de gevolgen daarvan kunnen niet op de verhuurder worden afgewenteld. Dat kan alleen dan anders zijn indien de achterblijvende bezoekersaantallen het gevolg zijn van concrete gebreken in het gehuurde object zelf of het grotere geheel waarvan het deel uitmaakt, waarop de huurders niet bedacht hadden behoeven te zijn.
Bij de beantwoording van de hierboven onder woorden gebrachte vraag mag immers de specifieke situatie waarom het hier gaat niet uit het oog worden verloren. Het gaat telkens om de verhuur van een gedeelte van een nieuw te bouwen winkelcentrum welke situatie wordt gekenmerkt door beloftevolle mogelijkheden maar ook door de onzekerheid of die verwachtingen wel zullen uitkomen.
4.3 Met de grieven IV tot en met XXII is de vraag aan de orde gesteld of aan SBZ kan worden verweten dat aan het verhuurde een gebrek kleeft als bedoeld in artikel 7:204 BW dan wel of SBZ is tekortgeschoten in de zin van artikel 6:74 BW. Voorts beroepen de huurders zich erop dat SBZ een aantal garanties heeft gegeven die zij niet is nagekomen.
Ook zonder expliciete garanties in de huurovereenkomst kan aan gebreken in de zin van artikel 7:204 BW betekenis toekomen. Deze gebreken boeten niet aan betekenis in door de professionaliteit van de huurder.
Daarbij heeft te gelden dat alleen die gebreken in deze zaak van betekenis zijn die niet getroffen worden door de uitsluiting van aansprakelijkheid voorzien in de artikelen 6.5 en 6.6 van de Algemene Voorwaarden die van de huurovereenkomsten deel uitmaken. Het bepaalde in artikel 1.1 van de huurovereenkomsten leidt in dit verband niet tot een ander oordeel.
4.4 De huurders voeren aan dat Amicitia een reeks essentiële bouwkundige, opzettechnische en conceptuele gebreken kent en dat tegenvallende bezoekersaantallen daarvan het gevolg zijn.
Als bouwkundige en opzettechnische gebreken merken de huurders aan dat SBZ verzuimd heeft Amicitia zichtbaar, herkenbaar en aantrekkelijk alsmede toegankelijk te maken.
Verder noemen de huurders als opzettechnische gebreken dat SBZ verzuimd heeft aansluiting te creëren met het omliggende gebied en verzuimd heeft bronpunten te creëren.
Tot slot beroepen de huurders zich op het conceptuele gebrek dat SBZ verzuimd heeft een duidelijke branchering toe te passen.
Ter ondersteuning van hun standpunt beroepen de huurders zich op diverse rapporten die na onderzoek over Amicitia zijn uitgebracht, te weten:
- het rapport van Kats & Waalwijk Vastgoedmanagement B.V. (K&W) dd. 11 april 2003, vervaardigd in opdracht van SBZ,
- het rapport van MKB Reva B.V. dd. 21 juli 2003, opgemaakt door T. Pals en drs. R. Sluiskes, vervaardigd in opdracht van Retail Network (de ‘eigenaar’ van Perry),
- het rapport van Ecorys-Kolpron dd. 9 september 2003, vervaardigd in opdracht van ING Real Estate,
- de rapportage van BRO dd. 21 september 2004, vervaardigd op verzoek van de huurders,
- het aanvullende rapport van K&W dd. 10 juni 2005, vervaardigd in opdracht van SBZ.
4.5 Bij de ondersteunende argumentatie van de huurders valt op dat dikwijls wordt teruggegrepen op tegenvallende bezoekersaantallen. Dat helpt niet. In elk geval kunnen zoals in het voorgaande al is opgemerkt tegenvallende bezoekersaantallen op zichzelf geen toereikend aanknopingspunt bieden om te veronderstellen dat aan (de ontwikkeling van) Amicitia relevante gebreken kleven.
4.6 Het leeuwendeel van hetgeen de huurders aan SBZ verwijten voldoet niet aan de hierboven onder woorden gebrachte maatstaf.
4.7 Al hetgeen te maken heeft met de ligging van Amicitia kan bezwaarlijk worden geduid als een gebrek waarmee de huurders bij het aangaan van de huurovereenkomst geen rekening behoefden te houden. Dat geldt voor de verdiepte ligging, voor de ligging aan de voet van het oude sociëteitsgebouw en de ligging op enige afstand van de uiteinden van de Utrechtsestraat en Arnhemsestraat. Die ligging was bekend aan de huurders. Aan die ligging kleefden voor- en nadelen waarmee de huurders rekening hadden te houden. Dat, naar moet worden aangenomen, vooral de nadelen zich hebben verwezenlijkt behoort tot hun ondernemersrisico.
4.8 Hetgeen de huurders SBZ specifiek onder verwijzing naar de beschikbare rapportage verwijten ten aanzien van de ligging van Amicitia heeft het hof niet tot andere gedachten gebracht.
Die rapportage laat zien dat maatregelen denkbaar zijn die de kans op een succesvol Amicitia optimaliseren. Die rapportage rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de huurders er geen rekening mee behoefden te houden dat de ligging van Amicitia nadelen zou kunnen hebben. Die ligging impliceerde met name dat er nog geen passantenstroom was.
4.9 Een passantenstroom kan evenwel ook uitblijven tengevolge van concrete gebreken in het gehuurde object zelf of het grotere geheel waarvan het deel uitmaakt, op welke gebreken de huurders niet bedacht behoefden te zijn, anders dan hierboven in rechtsoverweging 4.7 en 4.8 bedoeld. Doen dergelijke gebreken zich voor dan rust op de verhuurder jegens de huurders de verplichting deze te verhelpen.
4.10 De stellingen van de huurders ten aanzien van de trappen die naar de winkelpromenade leiden, behoeven naar het oordeel van het hof in dit verband nader onderzoek. Dat de huurders wellicht bouwtekeningen hebben kunnen inzien waarop die trappen voorkwamen, staat daaraan niet in de weg.
Die trappen zouden volgens de huurders de toegankelijkheid van Amicitia nodeloos beperken, doordat de beloopbaarheid slecht is. Zij “lopen niet lekker” en schrikken bezoekers af. Voorstelbaar is dat trappen zodanig zijn geconstrueerd dat zij de toegankelijkheid van Amicitia negatief beïnvloeden en daardoor een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleveren.
Het staat het hof niet aanstonds voor ogen hoe een onderzoek naar de kwaliteit van de trappen het best kan worden vormgegeven. Daarvoor staan verschillende methoden ter beschikking waaronder een onderzoek door deskundigen het meest voor de hand ligt. Alvorens een keuze te maken wil het hof partijen daarover aan het woord laten, eerst de huurders die hier de bewijslast dragen en daarna SBZ. Mochten partijen een voorkeur uitspreken voor een deskundigenbericht, dan verneemt het hof graag welke deskundigenheid vereist is, of onderzoek door een of meer deskundigen wordt verlangd en welke personen partijen op het oog hebben, bij voorkeur – na overleg tussen partijen – dezelfde personen.
4.11 De stellingen van de huurders zijn voor het overige niet toereikend om te veronderstellen dat zich in Amicitia relevante gebreken voordoen.
Dat betekent dat de stellingen van de huurders ook niet toereikend zijn om ingang te doen vinden dat SBZ zich onvoldoende heeft ingespannen om die gebreken te verhelpen.
De omstandigheid dat SBZ zich een reeks inspanningen getroost heeft om de passantenstroom op gang te brengen, rechtvaardigt evenmin de gevolgtrekking dat aan het gehuurde relevante gebreken kleven.
Dat reeds vanaf de opening op goede grond kritiek op Amicitia mogelijk was (leegstand, gebrekkige branchering) brengt daarin geen verandering. In dit verband valt op dat gesteld noch gebleken is dat huurders zijn weggebleven omdat Amicitia qua ontwerp en concept aanwijsbare gebreken zou vertonen.
Of het lukt om in een winkelcentrum alle beschikbare ruimte te verhuren en de beoogde branchering te bewerkstelligen is nu eenmaal ook onderworpen aan de goede en kwade kansen van de markt.
4.12 Ook is er onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat SBZ anderszins tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van de verbintenissen die op haar als verhuurder rusten. Vermeldenswaard is hier nog dat zij de deskundige K&W heeft ingeschakeld teneinde advies in te winnen omtrent hetgeen haar te doen stond teneinde de passantenstroom op gang te brengen. Er is geen goede grond om aan te nemen dat SBZ de adviezen van K&W niet ter harte zou hebben genomen; de huurders hebben terzake in ieder geval onvoldoende gesteld. Verder heeft te gelden dat niet alle adviezen aanstonds uitvoerbaar waren. Zo was SBZ afhankelijk van de medewerking van anderen, waaronder de gemeente Amersfoort. Verder geldt ook hier dat SBZ commercieel succes niet kan afdwingen en bijvoorbeeld leegstand niet steeds kan voorkomen.
Dat de sfeer en uitstraling van Amicitia door al die tegenvallers te lijden hebben gehad is evident, maar relevant tekortschieten van SBZ levert zulks niet op. De huurders stellen hier te hoge eisen aan SBZ.
4.13 In de memorie van grieven hebben de huurders onder het kopje “Garanties en toezeggingen; in het kader van de gebrekenregeling niet relevant” gesteld dat SBZ diverse toezeggingen heeft gedaan. Ter ondersteuning van die stelling beroepen zij zich op een citaat van de heer A. van de ondernemersvereniging van Amicitia. In dit citaat reageert A.op het rapport van K&W van 11 april 2003.
Dit citaat biedt tegenover al hetgeen dat in andere richting wijst, waaronder de inhoud van de huurovereenkomsten, onvoldoende aanknopingspunt om aan te nemen dat SBZ zulke verstrekkende toezeggingen heeft gedaan als daarin vermeld. Dat geldt te meer nu zelfs de uitlating van genoemde A. eerder een inspannings- dan een resultaatsverplichting van SBZ lijkt te impliceren.
Zonder toelichting, die ontbreekt, verdient deze stelling dan ook geen verder onderzoek.
Het bewijsaanbod van de huurders zal als te vaag en niet terzake dienend worden gepasseerd.
4.14 Ten aanzien van de door de huurders gestelde gebreken van Amicitia moet de slotsom zijn dat de huurders met het leeuwendeel van hun stellingen geen succes hebben. Zoals gezegd wil het hof wel (laten) onderzoeken of de trappen van Amicitia voldoen aan de eisen die aan trappen in een dergelijk winkelcentrum mogen worden gesteld.
4.15 De grieven XXIII tot en met XXV zijn gericht tegen de verwerping van het beroep op dwaling door de kantonrechter,
de grieven XXVI en XXVII tegen haar verwerping van het beroep op onvoorziene omstandigheden. Die grieven falen. De kantonrechter heeft die verweren terecht niet gehonoreerd.
In de toelichting op de grieven is niet erg precies uiteengezet wat in het bijzonder ten grondslag ligt aan het beroep op dwaling en aan het beroep op onvoorziene omstandigheden.
Er is geen goede grond om aan te nemen dat de mislukkingen waarmee de huurders worstelen, de achterblijvende bezoekersaantallen, niet voortkomen uit teleurgestelde toekomstverwachtingen en daarmee een toekomstige omstandigheid vormen als bedoeld in artikel 6:228 BW. Dat moet voor rekening van de huurders blijven. Voor zover de huurders zich wensen te beroepen op een gebrek aan deskundigheid aan hun zijde hebben zij daarmee evenmin succes. Bij huurbetalingsverplichtingen van een omvang als hier aan de orde is, is een dergelijk gebrek aan deskundigheid niet verschoonbaar.
Evenmin is er, het ondernemersrisico van de huurders in aanmerking genomen, goede grond om de tegenvallende bezoekersaantallen te duiden als onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW. Toereikende toelichting waarom dat in dit geval anders zou zijn, ontbreekt.
4.16 De bespreking van de overige grieven laat het hof vooralsnog rusten, omdat het eerst de resultaten van het onderzoek naar de trappen wil afwachten.
Het hof realiseert zich daarbij dat de verplichtingen van de huurders vooralsnog in stand blijven, met inbegrip van de volledige huurbetalingsverplichting en exploitatieverplichting. Voorshands is er evenwel onvoldoende reden om vooruit te lopen op de bevindingen van het onderzoek van de trappen, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 6:248 BW.
5. Slotsom
Het hof zal de huurders niet ontvankelijk verklaren in hun hoger beroep tegen de vonnissen van 10 maart 2004 en 19 mei 2004.
De grieven XXIII tot en met XXVII falen.
De grieven IV tot en met XXII behoeven nader onderzoek. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een akte aan de zijde van de huurders als bedoeld in rechtsoverweging 4.10
De bespreking van de overige grieven laat het hof vooralsnog rusten in afwachting van het resultaat van het voorgenomen onderzoek.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Het hof zal tot slot bepalen dat van dit tussenarrest beroep in cassatie open staat.
6. Beslissing
Het hof:
verklaart de huurders niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de vonnissen van 10 maart 2004 en 19 mei 2004;
bepaalt dat de zaak wordt uitgeroepen ter rolle van 29 juni 2006 voor een akte aan de zijde van de huurders;
houdt iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat van dit tussenarrest cassatieberoep openstaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en W.P. Scheltema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2006 door de rolraadsheer.