HR, 02-11-2010, nr. S 08/04341 P
ECLI:NL:HR:2010:BL9050
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-11-2010
- Zaaknummer
S 08/04341 P
- LJN
BL9050
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL9050, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL9050
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Overschrijding redelijke termijn en betekening verstekmededeling. De verstekmededeling is niet aan de akte van uitreiking gehecht. Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de akte van uitreiking betrekking heeft op de uitreiking van de verstekmededeling, zodat moet worden aangenomen dat deze binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend op de in art. 588.1.b.3° Sv voorziene wijze en aldus niet kan worden gesteld dat het OM bij de betekening van de verstekmededeling niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
2 november 2010
Strafkamer
nr. S 08/04341 P
IM/CeH
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 april 2007, nummer 21/006546-05, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G.F.M.G. Heutink, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden nu het Openbaar Ministerie bij de betekening van de verstekmededeling niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) de bestreden, bij verstek gewezen uitspraak dateert van 26 april 2007;
(ii) uit een GBA-overzicht van 22 mei 2007 blijkt dat de betrokkene op 11 februari 2003 is vertrokken naar Italië en dat de betrokkene op eerstgenoemde datum niet was gedetineerd;
(iii) blijkens een akte van uitreiking is op 23 mei 2007 een gerechtelijke brief van de Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket te Arnhem uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Arnhem omdat 'van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is';
(iv) op 23 mei 2007 heeft een medewerker van het Ressortsparket te Arnhem een e-mail verstuurd aan 'Betip (CJIB Leeuwarden)' met als onderwerp '[betrokkene] [geboortedatum]1969'. Aan dit e-mailbericht zijn een 'verzoek tot inschrijving signalering' betreffende de betrokkene en een mededeling uitspraak van 23 mei 2007 betreffende de bestreden uitspraak gehecht;
(v) op 18 september 2007 en 16 januari 2008 heeft het Openbaar Ministerie in de Verwijs Index Personen (VIP) een controle gedaan waaruit telkens bleek dat de betrokkene op die datum niet gedetineerd was en dat de betrokkene op 11 februari 2003 is vertrokken naar Italië;
(vi) op 8 mei 2008 is de mededeling uitspraak aan de betrokkene - die op dat moment was gedetineerd - in persoon uitgereikt.
2.3. Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat
(i) de hiervoor onder (iii) vermelde akte betrekking heeft op de uitreiking van de verstekmededeling, zodat moet worden aangenomen dat deze binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend op de in art. 588, eerste lid onder b sub 3º, Sv voorziene wijze;
(ii) het Openbaar Ministerie binnen een maand na de uitspraak een verzoek heeft gedaan tot opneming van de betrokkene in het opsporingsregister;
(iii) het Openbaar Ministerie nadien minstens eenmaal per jaar heeft getracht te achterhalen of de betrokkene inmiddels in de basisadministratie persoonsgegevens was opgenomen.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het Openbaar Ministerie bij de betekening van de verstekmededeling niet de nodige voortvarendheid heeft betracht. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 450.000,-.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 445.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 november 2010.