Ik merk hierbij nog op dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene 1], zwager van het slachtoffer, is aangesteld als zijn bewindvoerder/ mentor, nadat het slachtoffer een hersenbloeding heeft gehad en niet meer zelfstandig beslissingen kan nemen (bewijsmiddel 3). Bij de oplegging van de straf heeft het hof overwogen dat uit de verklaring van onder meer [betrokkene 1] is gebleken dat verdachte zich ook na de diefstal is blijven bemoeien met de medicatie en behandeling van het slachtoffer, zelfs tegen de uitdrukkelijke wil van de mentor en de thuiszorg in, en dat verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat zij zich met de medicatie en behandeling van het slachtoffer zal blijven bemoeien, ondanks het haar door de familie opgelegde contactverbod. Voorts heeft voornoemde [betrokkene 1] de Hoge Raad in een brief gedateerd 10 februari 2009 verzocht om een spoedige afdoening van de zaak, zodat de bijzondere voorwaarde zo snel mogelijk ten uitvoer kan worden gelegd.
HR, 07-09-2010, nr. 08/03257
ECLI:NL:HR:2010:BM4341
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-09-2010
- Zaaknummer
08/03257
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM4341
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM4341, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4341
ECLI:NL:PHR:2010:BM4341, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4341
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑09‑2010
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
7 september 2010
Strafkamer
nr. 08/03257
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juli 2008, nummer 21/000408-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 september 2010.
Conclusie 11‑05‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 21 juli 2008 verdachte ter zake van ‘diefstal’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan die veroordeling heeft het hof de bijzondere voorwaarde verbonden dat de veroordeelde op geen enkele wijze contact mag opnemen en onderhouden met [slachtoffer], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
2.
Mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp, heeft een schriftuur ingediend, houdende twee middelen van cassatie.
3.1
Het eerste middel bevat de klacht dat het door het hof als bijzondere voorwaarde opgelegde contactverbod met [slachtoffer] op grond van art. 11 EVRM niet geoorloofd is, nu [slachtoffer] zelf geen contactverbod wenst.
3.2
Het middel gaat ervan uit dat het slachtoffer, [slachtoffer], zelf niet zou willen dat het contact tussen hem en verdachte zou worden be-eindigd. In feitelijke aanleg is hieromtrent niets vastgesteld of aangevoerd.1. Ik wijs er daarbij nog op dat de politierechter in eerste aanleg ook een voorwaardelijke gevangenisstraf met het contactverbod als bijzondere voorwaarde heeft opgelegd. Gelet op het voorgaande mist het middel feitelijke grondslag en kan het middel niet tot cassatie leiden.
4.1
Het tweede middel lees ik aldus dat erover wordt geklaagd dat het hof ten onrechte ‘toe-eigening’ bewezen heeft verklaard, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat ‘toe-eigening’ het oogmerk van verdachte is geweest. De steller van het middel heeft aangevoerd dat verdachte de medicijnen heeft weggenomen, omdat dit beter voor het slachtoffer zou zijn. Deze beweegreden om de medicijnen weg te nemen blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen en is onbestaanbaar met een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
4.2
Het hof heeft bewezen verklaard dat:
- ‘1.
zij in de periode van 23 december 2006 tot en met 24 december 2006 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen medicijnen, toebehorende aan [slachtoffer]’
4.3
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs gebezigd:
- 1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage bij de bundel processen-verbaal genummerd PL0500/07-003209) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van verdachte:
‘Ik wil graag verklaren over de bemoeienis aangaande [slachtoffer]. Ik heb de 23e of de 24e medicijnen bij [slachtoffer] weggenomen. Ik heb alle medicijnen weggenomen. Ik was alleen met [slachtoffer] en toen heb ik de medicijnen uit zijn woonkamerkast gehaald. Deze medicijnen worden hem opgedrongen. Ik heb altijd wel geweten dat ik daar niet het recht toe had en dat deze medicijnen niet mijn eigendom zijn.’
- 2.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 7 juli 2008, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
‘[Slachtoffer] neemt die medicijnen als ze worden voorgezet. Ik heb ze weggenomen omdat dat beter was voor [slachtoffer].’
- 3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage bij de bundel processen-verbaal genummerd PL0500/07-003209) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 1]:
‘Ik ben de zwager van [slachtoffer] en aangesteld als zijn bewindvoerder/mentor, nadat mijn zwager een hersenbloeding heeft gehad en niet meer zelfstandig beslissingen kan nemen. Ik ben dan ook gerechtigd om aangifte te doen van diefstal van medicijnen, welke aan mijn zwager persoonlijk zijn voorgeschreven. Op 23 december 2006 omstreeks 22.00 uur is [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) bij [slachtoffer] thuis geweest (het hof begrijpt: in zijn woning in [woonplaats]). Zij heeft geprobeerd [slachtoffer] te overtuigen zijn medicijnen niet meer in te nemen. Op 24 december 2006 is [verdachte] wederom naar het huis van [slachtoffer] gegaan en heeft de gehele voorraad medicijnen en de medicijnkaart meegenomen en zoals zij zelf heeft gezegd vernietigd.’
4.4
Toe-eigenen als bedoeld in art. 310 Sr houdt in het ‘als heer en meester beschikken’2. en het ‘zich als eigenaar gedragen’.3. Reeds in de memorie van toelichting bij art. 310 Sr is de gedachte verworpen dat winstbejag een noodzakelijk oogmerk van de dader moest zijn:
‘Het strafbare feit is bij diefstal het wegnemen; dit wegnemen moet hebben plaats gehad met het bepaalde oogmerk om zich het goed toe te eigenen. Daarbij is het onverschillig welk ander meer verwijderd doel de dief gehad hebbe, en welke voornemens hij koesterde ten aanzien van het voorwerp, waarvan hij zich heeft meester gemaakt.’4.
Geenszins is nodig de wil om de eigendom zelf bij voortduring te behouden.5.Men kan ook stelen met het oogmerk om na de diefstal het goed ter beschikking van een ander te stellen6. of het goed te vernietigen.7. Diegene heeft dan toch het oogmerk gehad om, hoe kort dan ook, daarover als heer en meester te beschikken.8.
4.5
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn geweest medicijnen toebehorende aan [slachtoffer] uit diens woning heeft weggenomen en vernietigd (bewijsmiddelen 1, 2 en 3), omdat dat beter voor hem zou zijn (bewijsmiddel 2). Hieruit heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte het oogmerk heeft gehad om wederrechtelijk als heer en meester over de medicijnen te beschikken en derhalve met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de medicijnen heeft weggenomen. Het middel faalt.
5.
De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
6.
Gronden waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2010
Vgl. HR 14 februari 1938, NJ 1938, 731; HR 3 november 1964, NJ 1965, 120 m.nt. W.P. en HR 14 mei 1996, DD 96.304 (diefstalzaken) en HR 16 december 1975, NJ 1976, 186 m.nt. ThWvV; HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 256 en HR 22 mei 1990, NJ 1990, 784 (verduisteringszaken). Zie ook H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, uitgave 1881, p. 466–467.
Zie H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, uitgave 1881, p. 468.
Zie H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, uitgave 1881, p. 464.
Vgl. HR 10 december 1957, NJ 1958, 49 m.nt. W.P. en HR 3 november 1964, NJ 1965, 120 m.nt. W.P.
Vgl. HR 14 februari 1938, NJ 1938, 731.
Vgl. HR 4 maart 1935, NJ 1935, p. 685, W 12897.
Zie ook Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 310, aant. 6 (suppl. 139, augustus 2007).