Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 04-01-1969
- Bronpublicatie:
07-03-1966, Trb. 1967, 48 (uitgifte: 14-04-1967, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
04-01-1969
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-1972, Trb. 1972, 38 (uitgifte: 20-03-1972, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Verdrag van 7 maart 1966
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,
Overwegende, dat het Handvest der Verenigde Naties is gegrondvest op de beginselen van de waardigheid en de gelijkheid van alle mensen, en dat alle Lid-Staten zich plechtig hebben verbonden om, in samenwerking met de organisatie, gemeenschappelijk en elk voor zich te streven naar de verwezenlijking van een der doelstellingen van de Verenigde Naties, namelijk te bevorderen en aan te moedigen dat de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ten aanzien van allen overal ter wereld daadwerkelijk worden geëerbiedigd zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst,
Overwegende, dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens plechtig verkondigt dat alle mensen vrij en gelijk in waardigheid en rechten worden geboren en dat een ieder aanspraak heeft op alle rechten en vrijheden die daarin worden vermeld, zonder enig onderscheid, in het bijzonder wat betreft ras, huidskleur of nationale afkomst,
Overwegende, dat alle mensen gelijk zijn voor de wet en aanspraak hebben op gelijke bescherming door de wet tegen elke vorm van discriminatie en tegen elke vorm van aanzetting daartoe,
Overwegende, dat de Verenigde Naties het kolonialisme en alle daarmede samengaande praktijken van rassenscheiding en rassendiscriminatie, ongeacht de vorm waarin en de plaats waar deze voorkomen, hebben veroordeeld en dat in de Verklaring inzake het verlenen van onafhankelijkheid aan gekoloniseerde landen en volkeren van 14 december 1960 (Resolutie 1514 (XV) van de Algemene Vergadering) de noodzaak hieraan terstond en onvoorwaardelijk een einde te maken, werd bevestigd en plechtig verkondigd,
Overwegende, dat in de Verklaring van de Verenigde Naties van 20 november 1963 (Resolutie 1904 (XVIII) van de Algemene Vergadering) inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie de noodzaak van onmiddellijke uitbanning van alle vormen en uitingen van rassendiscriminatie over de gehele wereld en van het verzekeren van begrip en eerbied voor de waardigheid van de mens plechtig wordt bevestigd,
Ervan overtuigd, dat elke leer die uitgaat van de superioriteit van een bepaald ras, wetenschappelijk onjuist, op zedelijke gronden verwerpelijk en sociaal onrechtvaardig en gevaarlijk is, en dat rassendiscriminatie nergens, noch op theoretische, noch op praktische gronden, te verdedigen is,
Opnieuw bevestigend dat discriminatie tussen mensen op grond van ras, huidskleur of etnische afstamming een belemmering vormt voor vriendschappelijke en vreedzame betrekkingen tussen de naties, en de vrede en veiligheid tussen de volkeren en de goede verstandhouding tussen de mensen, ook binnen een en dezelfde Staat, kan verstoren,
Ervan overtuigd, dat het bestaan van scheidsmuren tussen de rassen indruist tegen de idealen van elke mensengemeenschap,
Verontrust door de uitingen van rassendiscriminatie die nog in verschillende delen van de wereld kunnen worden waargenomen en door het beleid van sommige regeringen dat is gebaseerd op superioriteit van ras of op rassenhaat, zoals de apartheidspolitiek of een andere politiek van rassenscheiding,
Vastbesloten alle maatregelen te nemen die nodig zijn om snel een einde te maken aan alle vormen en alle uitingen van rassendiscriminatie, alsook op rassendiscriminatie berustende leerstellingen en praktijken te voorkomen en te bestrijden, ten einde een betere verstandhouding tussen de rassen te bevorderen en een internationale samenleving op te bouwen waarin zich geen enkele vorm van rassenscheiding en rassendiscriminatie voordoet,
Gelet op het Verdrag betreffende discriminatie in beroep en beroepsuitoefening, dat in 1958 is aangenomen door de Internationale Arbeidsorganisatie en op het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs, dat in 1960 is aangenomen door de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur,
Verlangend uitvoering te geven aan de beginselen, neergelegd in de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en te bewerkstelligen dat daarop gerichte praktische maatregelen op zo kort mogelijke termijn worden aanvaard,
Zijn overeengekomen als volgt:
Verdragpartijgroep