Hof Amsterdam, 10-03-2009, nr. 23-006983-07
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5713
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-03-2009
- Zaaknummer
23-006983-07
- LJN
BH5713
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BH5713, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑03‑2009; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BO1617, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BO1617
Uitspraak 10‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake van artikel 140 Sr en artikel 2, onder A, B en C Opw. Ratio artikel 27 Sr. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, nu strafvervolging in Nederland het gevolg is van een overname van de strafvervolging na een afgewezen uitleveringsverzoek, ook de tijd die ingevolge een buitenlands verzoek om uitlevering in Nederland in detentie is doorgebracht bij de uitvoering van de straf in mindering wordt gebracht. (zie voor tussenarrest: LJN BH5712)
Partij(en)
arrestnummer:
parketnummer: 23-006983-07
datum uitspraak: 10 maart 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van
22 november 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-421772-05 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straat en woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 november 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 november 2008 en 24 februari 2009.
Het hof heeft bij tussenarrest van 5 december 2008 het op 21 november 2008 gesloten onderzoek heropend, geschorst en de hervatting daarvan gelast op 24 februari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
hij in de periode van 1 juni 1998 tot en met 21 november 2000 te Amsterdam en in België en in Frankrijk en in de Verenigde Staten van Amerika heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit verdachte en [medeverdachten], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- -
het telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland en het binnen en of buiten het grondgebied van België en Frankrijk en het binnen het grondgebied van de Verenigde Staten van Amerika brengen van een of meer hoeveelheden van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- -
het telkens opzettelijk verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van een of meer hoeveelheden van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming bestond uit al dan niet samen met een of meer andere deelnemers
aan die organisatie
- -
het ontwikkelen van plannen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en
- -
het bijeenbrengen van de benodigde middelen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en
- -
het geven van aanwijzingen en inlichtingen met betrekking tot de uitvoering van een of meer van vorenbedoelde misdrijven en
- -
het in ontvangst (doen) nemen en (doen) vervoeren en (doen) verbergen en (doen) overdragen van (een deel van) de opbrengst van een of meer van die misdrijven en
- -
het in ontvangst (doen) nemen van een of meer geldbedragen waarmee voornoemde misdrijven werden gefinancierd en
- -
het bewerken en prepareren van schoenen waarin de voornoemde middelen werden verborgen en verpakt en
- -
het verpakken en verbergen van de voornoemde middelen in bewerkte en geprepareerde schoenen en
- -
het verzorgen en regelen van onderdak en verblijf voor een of meer van voornoemde personen en/of koeriers die belast waren met het vervoeren en/of in- en/of uitvoeren van die middelen;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij in de periode van 1 juni 1998 tot en met 20 november 2000 te Amsterdam en in België
en in Frankrijk en in de Verenigde Staten van Amerika meermalen, telkens tezamen en in
vereniging met anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft
gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 en/of 5 van de Opiumwet, en telkens opzettelijk
heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan een of meer personen of vervoerd een of
meer hoeveelheden van telkens een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers hebben verdachte en zijn mededaders
- -
plannen ontwikkeld om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en
- -
benodigde (financiële) middelen bijeengebracht om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en
- -
aanwijzingen en inlichtingen gegeven met betrekking tot de uitvoering van een of meer vorenbedoelde misdrijven en
- -
schoenen bewerkt en geprepareerd waarin voornoemde middelen werden verborgen en verpakt en
- -
voornoemde middelen in bewerkte en geprepareerde schoenen verpakt en geseald en verborgen en
- -
onderdak en verblijf verzorgd en geregeld voor een of meer personen en/of koeriers die belast waren met het vervoeren en/of in- en/of uitvoeren van die middelen;
- -
voornoemde middelen in ontvangst genomen en vervoerd en door een of meer mededaders (koeriers) laten vervoeren vanuit Nederland en naar of vanuit België en Frankrijk en naar de Verenigde Staten van Amerika.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren
Namens de verdachte is in hoger beroep gesteld dat de verhoren van de getuigen in de Verenigde Staten niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat deze verklaringen als gevolg van het Amerikaanse rechtssysteem - met name door het afsluiten van zogenoemde “plea agreements” - onvoldoende betrouwbaar moeten worden geacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. In deze strafzaak is in de Verenigde Staten een groot aantal getuigen gehoord. De meeste getuigen hebben verklaard dat zij vanuit Nederland als koerier hoeveelheden pillen hebben vervoerd in geprepareerde schoenen en hebben voorts verklaard over de rol van de verdachte daarbij. Op verzoek van de raadsman van de verdachte zijn deze getuigen in 2007 opnieuw in de Verenigde Staten gehoord, ten overstaan van de Nederlandse rechter-commissaris en in het bijzijn van de raadsman van de verdachte.
De raadsman is daarbij in de gelegenheid gesteld de getuigen te ondervragen.
Deze latere getuigenverklaringen zijn - evenals de voorgaande verklaringen - consistent en gedetailleerd en komen inhoudelijk op essentiële onderdelen overeen met hetgeen de getuigen eerder hebben verklaard.
Naar het oordeel van het hof is de enkele omstandigheid dat de getuigen volgens het rechtssysteem van de Verenigde Staten zijn gehoord en een “plea agreement” hebben gesloten onvoldoende om aan te nemen dat deze verklaringen onbetrouwbaar en derhalve niet voor het bewijs bruikbaar zijn. Bovendien heeft de getuige [naam getuige] reeds bij zijn aanhouding in België in 1999, de naam, het adres en het telefoonnummer van de verdachte genoemd in verband met de bij hem aangetroffen pillen en heeft de getuige [naam getuige] zijn verklaring afgelegd voordat sprake was van een “plea agreement”, althans heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard zich niet gebonden te achten aan een (nadien) gesloten “plea agreement” in die zin dat hij zich vrij voelde (anders) te verklaren. Nu uit het dossier ook overigens niet is gebleken dat de getuigen onjuiste verklaringen hebben afgelegd, wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in deze strafzaak in de Verenigde Staten geen verdovende middelen zijn aangetroffen die enig verband houden met de verdachte en dat er overigens geen verdovende middelen zijn getest. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de pillen die door de koeriers zouden zijn vervoerd, MDMA bevatten, dient vrijspraak te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De getuige [naam getuige] is op 19 oktober 1999 in België aangehouden in het bezit van een hoeveelheid pillen die waren verpakt in een paar schoenen. Uit het destijds opgemaakte rapport van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie van 7 december 1999 is gebleken dat deze pillen MDMA bevatten. [Getuige] heeft bij zijn aanhouding onder meer verklaard dat hij op initiatief van [medeverdachte] (het hof begrijpt: alias [naam medeverdachte]) vanuit de Verenigde Staten naar Amsterdam is gereisd om pillen MDMA naar de Verenigde Staten te smokkelen. [Medeverdachte] heeft [getuige] daarbij gevraagd een paar schoenen mee te nemen, waarin de pillen verpakt zouden worden. [Getuige] heeft voorts verklaard dat [medeverdachte] hem in [plaats] heeft meegenomen naar het huis van [verdachte], gelegen aan de [adres verdachte]. [Getuige] is vervolgens met de geprepareerde schoenen per trein naar Brussel gereisd en aldaar op de luchthaven door de de politie aangehouden. Op grond van voornoemd rapport, de overeenkomsten in de werkwijze bij het vervoer van de pillen en de verklaringen van overige getuigen, dat zij pillen MDMA en/of XTC hebben vervoerd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de onderhavige strafbare feiten middelen zoals bewezengeacht betreffen. Het verweer wordt verworpen.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, omdat uit het dossier slechts zou kunnen blijken van een min of meer toevallig samenwerkingsverband tussen enkele personen.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit een of meer personen in Nederland en in de Verenigde Staten, welke organisatie tot doel had de in- en uitvoer van de bewezengeachte middelen.
Gedurende de bewezengeachte periode is bij alle transporten steeds hetzelfde patroon van samenwerking gehanteerd tussen meerdere personen, met een vaste kern die in ieder geval bestond uit de verdachte en [medeverdachten]. De vaste werkwijze bestond kort gezegd uit het ronselen van koeriers uit de Verenigde Staten, die vervolgens en soms meerdere keren vanuit Nederland de bewezengeachte middelen in geprepareerde schoenen naar de Verenigde Staten vervoerden. In dit samenwerkingsverband had ieder van deze personen zijn eigen aandeel.
De verdachte heeft onder meer onderdak en verblijf verzorgd voor een of meer koeriers, aanwijzingen en inlichtingen gegeven met betrekking tot de transporten en heeft de schoenen, waarin voornoemde middelen werden vervoerd, geprepareerd en voornoemde middelen in die schoenen verpakt. Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een duurzaam, gestructureerd en hiërarchisch samenwerkingsverband tussen de verdachten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft bij tussenarrest van 5 december 2008 het in hoger beroep gevoerde verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, verworpen.
De advocaat-generaal heeft thans gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende enkele jaren deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met de in- en uitvoer van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Daarbij werd een groot aantal personen ingezet als koerier. De verdachte heeft hierbij een organiserende rol gespeeld door ten behoeve van deze in- en uitvoer onder meer plannen te ontwikkelen, aanwijzingen en inlichtingen te geven aan bij die in- en uitvoer betrokken personen, onder wie koeriers, de schoenen waarin die middelen werden vervoerd te bewerken en te prepareren, die middelen in die schoenen te verpakken en onderdak te verzorgen voor koeriers. De verdachte was aldus een belangrijke schakel in de keten van personen die verantwoordelijk was voor het op professionele wijze in- en uitvoeren van voornoemde middelen. De onderhavige delicten waren gericht op de handel en verdere verspreiding van deze middelen. Het gebruik daarvan kan een bedreiging voor de volksgezondheid vormen. Daarnaast wordt het plegen van vermogensdelicten door gebruikers, om de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, bevorderd. Mede gelet op de schaal waarop de onderhavige activiteiten zijn ontplooid vormt het handelen van de verdachte een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 februari 2009 was de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten niet eerder ter zake van strafbare feiten veroordeeld, maar is hij bij onherroepelijk vonnis van 14 maart 2001 veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf voorts gelet op de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 19 april 2006.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Gelet echter op de omstandigheid dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, tussen de aanvang daarvan en de behandeling in eerste aanleg, met een jaar is overschreden en de impact die dit tijdverloop op het persoonlijk welzijn van de verdachte heeft gehad, zal het hof de duur van deze gevangenisstraf matigen.
Gelet op de ratio van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht brengt een redelijke wetstoepassing voorts mee dat, nu strafvervolging in Nederland het gevolg is van een overname van de strafvervolging na een afgewezen uitleveringsverzoek, ook de tijd die ingevolge een buitenlands verzoek om uitlevering in Nederland in detentie is doorgebracht bij de uitvoering van de straf in mindering wordt gebracht. Het hof zal daarom bepalen dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in Nederland in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht, op de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 56, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in Nederland in uitleveringsdetentie is doorgebracht, op de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel, mr. J.D.L. Nuis en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 maart 2009.