In verband daarmee laat ik vermelding van de feiten achterwege. Zie daarvoor het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 mei 2015, rov. 1.1 onder a t/m j.
HR, 22-04-2016, nr. 15/04359
ECLI:NL:HR:2016:725
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-04-2016
- Zaaknummer
15/04359
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:725, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑04‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:284, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:3876, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2016:284, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:725, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen tussenarrest (art. 401 lid 2 Rv).
Partij(en)
22 april 2016
Eerste Kamer
15/04359
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
IMATION EUROPE B.V.,gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
de stichting STICHTING DE THUISKOPIE,gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Imation en STK.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C09/397020/HA ZA 11-1877 van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.128.174/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 mei 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Imation beroep in cassatie ingesteld.
STK heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Imation in haar beroep en subsidiair tot verwerping van dat beroep. Voorts heeft STK voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld, voor het geval Imation in haar beroep ontvankelijk is. Ten slotte heeft STK de Hoge Raad verzocht eerst op haar beroep op niet-ontvankelijkheid te beslissen.
Imation heeft bij conclusie van antwoord in het niet-ontvankelijkheidsincident geconcludeerd dat de Hoge Raad haar cassatieberoep ontvankelijk verklaart, althans de incidentele vordering van STK tot niet-ontvankelijkverklaring afwijst.
De cassatiedagvaarding, de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep en de conclusie van antwoord in het niet-ontvankelijkheidsincident zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Imation in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Voor het verloop van de procedure in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.9. Dit procesverloop komt, kort samengevat, op het volgende neer:
(i) STK heeft, na vermeerdering van eis, gevorderd:
I-Primair: Veroordeling van Imation om thuiskopievergoeding over alle door haar in Nederland uitgeleverde blanco gegevensdragers te betalen en te blijven betalen;
I-Subsidiair: Veroordeling van Imation tot betaling van een bedrag aan thuiskopievergoeding van € 1.106.756,--;
II. Veroordeling van Imation om een gespecificeerde opgave van alle door haar uitgeleverde blanco gegevensdragers te doen en te blijven doen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. Een verklaring voor recht dat Imation geen vordering op STK heeft tot terugbetaling van vóór juni 2010 afgedragen thuiskopievergoeding, althans dat het Imation niet vrijstaat om die vordering te incasseren door middel van verrekening.
(ii) In haar vonnis van 20 februari 2013 heeft de rechtbank overwogen dat vordering I-Primair zal worden afgewezen (rov. 4.29). Vordering II heeft de rechtbank toewijsbaar geacht (rov. 4.33). Ten aanzien van vordering III heeft de rechtbank geoordeeld dat Imation in ieder geval geen recht heeft op teruggave van afgedragen bedragen vóór 1 juli 2006 (rov. 4.38). Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum van haar vonnis, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, een comparitie van partijen gelast en bepaald dat van dat vonnis tussentijds hoger beroep kon worden ingesteld.
(iii) STK heeft hoger beroep ingesteld en haar vordering I-Subsidiair vermeerderd in die zin dat zij veroordeling vordert van Imation tot een bedrag van € 1.593.346,-- althans een bedrag van € 967.449,--. Imation heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
(iv) Het hof heeft in het dictum van zijn arrest van 26 mei 2015 het vonnis van 20 februari 2013 vernietigd voor zover het betrekking heeft op de vorderingen I-Subsidiair en III, en dat vonnis voor het overige bekrachtigd. Voorts heeft het hof de zaak ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de rechtbank Den Haag, wat de vorderingen I-Subsidiair en III betreft met inachtneming van hetgeen het hof in de rov. 9.10, 10.8 en 12.2 van zijn arrest heeft overwogen.
(v) Imation heeft het hof verzocht om tussentijds cassatieberoep van het arrest van 26 mei 2015 open te stellen. STK heeft zich tegen toewijzing van dat verzoek verzet. Het hof heeft het verzoek van Imation afgewezen. Een tweede verzoek van Imation tot openstelling van tussentijds cassatieberoep heeft het hof eveneens afgewezen.
3.2
Het vonnis van de rechtbank is een tussenvonnis. In het dictum van dat vonnis heeft de rechtbank immers louter een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden (zie hiervoor in 3.1 onder (ii)). Aldus heeft de rechtbank niet door een uitdrukkelijk dictum omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding gemaakt.
3.3
Het arrest van het hof is een tussenarrest. In het dictum van dat arrest heeft het hof immers louter het tussenvonnis gedeeltelijk vernietigd, dat tussenvonnis voor het overige bekrachtigd, en de zaak ter verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de rechtbank (zie hiervoor in 3.1 onder (iv)). Naar vaste rechtspraak is een uitspraak waarin uitsluitend een tussenuitspraak van de rechter in vorige instantie wordt bekrachtigd of vernietigd en de zaak wordt teruggewezen naar de rechter in vorige instantie, eveneens een tussenuitspraak.
3.4
Beroep in cassatie van het tussenarrest van het hof kan ingevolge art. 401a lid 2 Rv slechts tegelijk met dat van het in deze te wijzen eindarrest worden ingesteld, aangezien het hof niet anders heeft bepaald (zie hiervoor in 3.1 onder (v)) en de andere in art. 401a lid 2 Rv vermelde uitzondering evenmin van toepassing is.
3.5
Imation moet derhalve in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Imation niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Imation in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van STK begroot op € 6.467,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 22 april 2016.
Conclusie 26‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen tussenarrest (art. 401 lid 2 Rv).
Zaaknr: 15/04359
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 26 februari 2016 (bij vervroeging)
Conclusie in het incident inzake:
Imation Europe B.V.
Tegen
Stichting De Thuiskopie
In deze zaak gaat het thans uitsluitend om beantwoording van de vraag of eiseres tot cassatie ontvankelijk is in haar cassatieberoep gelet op de aard van het bestreden arrest (tussen- of eindarrest)1..
1. Procesverloop2.
1.1 Verweerster in cassatie (hierna: STK) heeft bij inleidende dagvaarding van 17 juni 2011 eiseres tot cassatie (hierna: Imation) gedagvaard voor de rechtbank Den Haag en heeft – verkort weergegeven en na vermeerdering van eis – gevorderd3.:
I. primair: veroordeling van Imation om thuiskopievergoeding over alle door haar in Nederland uitgeleverde blanco gegevensdragers te betalen en te blijven betalen;
subsidiair: veroordeling van Imation tot betaling van een bedrag aan thuiskopievergoeding van € 1.106.756.-:
(hierna: vordering 1-Primair en vordering I-Subsidiair):
II. veroordeling van Imation om een gespecificeerde opgave van alle door haar uitgeleverde blanco gegevensdragers te doen en te blijven doen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. een verklaring voor recht dat Imation geen vordering op STK heeft tot terugbetaling van vóór juni 2010 afgedragen thuiskopievergoeding althans dat het Imation niet vrijstaat om die vordering te incasseren door middel van verrekening.
1.2 Imation heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.3 Na re- en dupliek en pleidooien, heeft de rechtbank op 20 februari 2013 vonnis gewezen. Daarin is de rechtbank in rechtsoverweging 4.28 tot de conclusie gekomen dat Imation slechts verplicht is aan STK thuiskopievergoeding af te dragen voor data-cd’s en dvd’s die zij direct of indirect heeft geleverd aan privégebruikers, maar niet aan professionele gebruikers, waarna de rechtbank in rechtsoverweging 4.29 heeft overwogen dat de primaire vordering om Imation te veroordelen tot betaling aan STK van thuiskopievergoeding over alle door Imation in Nederland uitgeleverde blanco informatiedragers en om zulke betaling te blijven doen, dan ook zal worden afgewezen.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.33 de gevorderde veroordeling tot het doen van gespecificeerde opgave aan Stichting de Thuiskopie van alle door Imation uitgeleverde blanco informatiedragers en om zulke opgave te blijven doen, toewijsbaar geacht en voorts onder 4.38 overwogen dat Imation in ieder geval geen recht heeft op teruggave van afgedragen bedragen vóór 1 juli 2006.
1.4 Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum van het vonnis onder aanhouding van iedere verdere beslissing, een comparitie van partijen gelast en bepaald dat van dit vonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld.
1.5 Dat laatste heeft STK bij exploot van 13 mei 2013 gedaan bij het gerechtshof Den Haag. Bij memorie van grieven heeft STK negen grieven aangevoerd en haar eis vermeerderd in die zin dat zij in hoger beroep veroordeling van Imation heeft gevorderd tot betaling van een bedrag van € 1.593.346,- althans een bedrag van € 967.449,-.
1.6 Imation heeft de grieven bestreden en onder aanvoering van twee grieven incidenteel appel ingesteld. Deze zijn door STK bij memorie van antwoord in het incidenteel appel bestreden, waarna partijen hun standpunten hebben doen bepleiten ter zitting van het hof van 4 december 2014.
1.7 Het hof heeft bij arrest van 26 mei 2015 in het dictum:
- het vonnis van de rechtbank van 20 februari 2013 vernietigd voor zover het betrekking heeft op de vorderingen I-Subsidiair en III van STK;
- het vonnis voor het overige bekrachtigd;
- de zaak terug[ge]wezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing, wat de vorderingen I-Subsidiair en III van STK betreft met inachtneming van het in de rov. 9.10, 10.8 en 12.2 van het arrest overwogene;
- de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.
1.8 In de door het hof in zijn dictum genoemde rechtsoverwegingen 9.10, 10.8 en 12.2 heeft het hof – samengevat – ten aanzien van vordering I-Subsidiair geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank over de bewijslastverdeling niet in stand kan blijven en dat deze vordering verder zal moeten worden beoordeeld met inachtneming van de in rechtsoverweging 12.2 genoemde punten. Met betrekking tot vordering III heeft het hof overwogen dat Imation niet, ook niet door middel van verrekening, met succes aanspraak kan maken op terugbetaling van de in de periode september 2004 tot juni 2010 voor haar Commercial Channel afgedragen thuiskopievergoeding en dat deze vordering III alsnog door de rechtbank zal moeten worden toegewezen.
1.9 Imation heeft het hof bij brief van 13 juli 2015 verzocht om tussentijds cassatieberoep open te stellen tegen het arrest van 26 mei 2015.
STK heeft zich bij fax van 22 juli 2015 tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
De griffier van het hof heeft partijen bij fax van 24 juli 2015 bericht dat het verzoek tot openstelling van tussentijds cassatieberoep wordt afgewezen.
Een tweede verzoek van Imation tot openstelling van tussentijds cassatieberoep, ingediend ter griffie van het hof bij brief van 29 juli 2015, werd eveneens door het hof afgewezen, bij brief van de griffier van 24 augustus 2015.
1.10 Imation heeft tijdig4.cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van 26 mei 2015.
STK heeft bij “conclusie van antwoord in principaal cassatieberoep, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep” primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Imation in het cassatieberoep en subsidiair tot verwerping en Uw Raad verzocht eerst op het beroep op niet-ontvankelijkheid te beslissen voordat in het principale cassatieberoep en het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep wordt voortgeprocedeerd.
Imation heeft bij “conclusie van antwoord in het niet-ontvankelijkheidsincident” geconcludeerd tot verwerping.
Partijen hebben vervolgens stukken gefourneerd5.en arrest gevraagd in het niet-ontvankelijkheidsincident.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
STK heeft in haar conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van Imation en aangevoerd dat het bestreden arrest van het hof een zuiver tussenarrest is waartegen op grond van art. 401a lid 2 Rv zonder verlof van het hof geen tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld.
2.2
Imation heeft primair gesteld dat zij wel degelijk ontvankelijk is in het cassatieberoep op de grond dat het arrest van het hof een (gedeeltelijk) eindarrest is.
2.3
Bepalend voor het antwoord op de vraag of de rechter een tussenuitspraak of een einduitspraak heeft gewezen, is het dictum van de uitspraak, ook wel aangeduid als datgene wat ‘onder de streep’ staat. Indien in een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt6., heeft de rechter een einduitspraak gedaan. In alle andere gevallen is het een tussenuitspraak. Bij een combinatie is sprake van een deeluitspraak met een tussenuitspraak- en een einduitspraakelement.
2.4
Het hof heeft, zoals blijkt uit het hiervoor onder 1.7 geciteerde dictum het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013 gedeeltelijk vernietigd, dit vonnis voor het overige bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
2.5
Het desbetreffende vonnis wordt door het hof en door partijen als een tussenvonnis aangemerkt. Terecht, nu de rechtbank in het dictum van dit vonnis slechts een comparitie van partijen heeft gelast en iedere verdere beslissing heeft aangehouden.
2.6
Het is vaste rechtspraak dat bekrachtiging of vernietiging van een tussenuitspraak met terugwijzing zelf ook een tussenuitspraak is7.. Het hof had de zaak (al dan niet gedeeltelijk) aan zich kunnen houden op de voet van art. 355 en 366 Rv, maar heeft daarvan blijkens rechtsoverweging 12.1 uitdrukkelijk afgezien omdat STK niet en Imation wel wilde dat het hof de zaak aan zich zou houden. Het hof overwoog als volgt:
“Het Tussenvonnis zal worden vernietigd voor zover het betrekking heeft op de vorderingen I-Subsidiair en III en zal worden bekrachtigd voor zover het betrekking heeft op de vorderingen I-Primair en II. Mede in aanmerking nemend dat partijen niet eenstemmig het verlangen hebben uitgesproken dat het hof de zaak zelf afdoet (zie de rovv. 4.1 en 4.3 ) acht het hof het geïndiceerd om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank ter verdere afdoening en beslissing.”
2.7
Het hof heeft niet in het dictum een of meer van de door STK ingestelde vorderingen toe- of afgewezen, zodat er geen sprake is van een uitdrukkelijk dictum waarmee het hof omtrent enig deel van het gevorderde een einde aan het geding heeft gemaakt.
2.8
In haar conclusie van antwoord in het niet-ontvankelijkheidsincident heeft Imation primair gesteld dat het hof het vonnis niet sec heeft vernietigd, maar daaraan heeft toegevoegd dat de rechtbank na verwijzing dient te beslissen met inachtneming van rechtsoverwegingen 10.8 en 12.2.
2.9
Het hof heeft in rechtsoverweging 10.8 ten aanzien van vordering III overwogen dat geconcludeerd moet worden dat Imation niet met succes aanspraak kan maken op terugbetaling van de in de periode september 2004 tot juni 2010 voor haar Commercial Channel afgedragen thuiskopievergoeding, ook niet door middel van verrekening, dat vordering III toewijsbaar is en dat de rechtbank, in plaats van de behandeling van deze vordering aan te houden, aanstonds dienovereenkomstig had moeten beslissen en dat “ook in zoverre het Tussenvonnis [zal] worden vernietigd.”
In rechtsoverweging 12.2 heeft het hof vervolgens onder het kopje “Slotsom en proceskosten” onder verwijzing naar deze rechtsoverweging 10.8 geoordeeld dat vordering III alsnog door de rechtbank zal moeten worden toegewezen.
2.10
Dat het hof in de in het dictum genoemde rechtsoverwegingen 10.8 en 12.2 een oordeel heeft gegeven over de toewijsbaarheid van vordering III en aldus een eindbeslissing in de rechtsoverwegingen heeft gegeven, maakt het arrest nog geen (gedeeltelijk) eindarrest. Mede ter vermijding van uitlegproblemen dient voor de kwalificatie van een uitspraak te worden vastgehouden aan hetgeen onder de streep staat en maakt slechts een uitdrukkelijke toewijzing of afwijzing van enig deel van het gevorderde in het dictum een uitspraak tot een einduitspraak.
2.11
Imation heeft, voor zover Uw Raad oordeelt dat het arrest van het hof een tussenarrest is, subsidiair bepleit dat in dit geval toch tussentijds cassatieberoep behoort open te staan. Samengevat heeft Imation daartoe betoogd dat uit de wetsgeschiedenis van de herziening van het burgerlijk procesrecht en uit het arrest Ponteecen/Stratex8.volgt dat vanwege doelmatigheidsoverwegingen tussentijds cassatieberoep aangewezen kan zijn, bijvoorbeeld in gevallen waarin op een controversiële rechtsvraag is beslist en deze beslissing doorwerkt in de verdere procedure of wanneer tussentijds beroep een bekorting van de procedure tot gevolg heeft omdat een kostbaar onderzoek is gelast waarvan het nut wordt betwist. Imation stelt dat tussentijds cassatieberoep in dit geval ook open behoort te staan, omdat, verkort weergegeven:
- het hof in het tussenarrest heeft beslist op de centrale rechtsvraag in deze zaak (de vraag of Imation de vóór 2010 betaalde thuiskopievergoeding als onverschuldigd betaald van STK kan terugvorderen en kan verrekenen met de vordering van STK op Imation);
- de centrale rechtsvraag in deze zaak een controversiële rechtsvraag betreft (de rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord, het hof ontkennend);
- op basis van de beslissing van het hof een tijdrovend en kostbaar onderzoek in de komende twee instanties moet plaatsvinden teneinde de omvang van de schade van STK vast te stellen, terwijl het nut van dit onderzoek wordt betwist omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met de tegenvordering en verrekeningsbevoegdheid van Imation;
- de rechtbank tussentijds hoger beroep had opengesteld juist om te voorkomen dat het onderzoek naar de schadeomvang zou plaatsvinden op een onjuiste juridische grondslag;
- een rechtvaardige rechtsbedeling meebrengt dat Imation een rechtsmiddel moet kunnen aanwenden tegen het tussenarrest van het hof als STK de gelegenheid heeft gekregen een rechtsmiddel aan te wenden tegen het tussenvonnis van de rechtbank;
- het hof zijn beslissing dat tussentijds beroep niet open staat, in het licht van de aangedragen argumenten, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.12
De door Imation aangevoerde argumenten voor tussentijds cassatieberoep in de onderhavige zaak laten onverlet dat de wetgever het aan de rechter heeft overgelaten om tussentijds beroep toe te staan of af te wijzen. De rechter die beslist op een verzoek tot het openstellen van tussentijds (cassatie)beroep oefent een discretionaire bevoegdheid9.. Met betrekking tot de laatste twee argumenten merk ik op dat de beslissing op een verzoek tot verlof voor tussentijds beroep geen motivering behoeft10.en in cassatie niet kan worden getoetst11.. De door de rechtbank gegeven openstelling van tussentijds hoger beroep brengt niet mee dat tevens tussentijds cassatieberoep dient te worden opengesteld, nu dit laatste is voorbehouden aan het hof12..
2.13
Art. 401a lid 2 Rv bepaalt dat cassatieberoep van een tussenarrest slechts tegelijk met dat van het eindarrest kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of art. 75 lid 1 Rv van toepassing is. Nu de uitzonderingsgevallen van art. 401a lid 2 Rv zich hier niet voordoen, stuit het cassatieberoep van Imation mitsdien op het verbod van tussentijds beroep af.
2.14
Uiterst subsidiair verzoekt Imation Uw Raad om zich bij wijze van een ‘obiter dictum’ over haar cassatiemiddel (en dat van STK) uit te bespreken. Dat lijkt mij in dit stadium van de procedure – partijen hebben nog geen schriftelijke toelichting gegeven – niet wenselijk.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Imation in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑02‑2016
Voor zover in cassatie van belang. Zie voor het procesverloop in eerste aanleg het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013, rov. 1.1-1.2. Zie voor het procesverloop in hoger beroep het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 mei 2015, p. 1-2, onder het kopje ‘Het verloop van het geding’.
Zie het arrest van het gerechtshof Den Haag van 26 mei 2015, rov. 2.1; zie ook rov. 3.1 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013
De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 26 augustus 2015.
De door partijen gefourneerde procesdossiers stemmen niet volledig overeen. Door Imation zijn niet alle processtukken van eerste aanleg en hoger beroep overgelegd, maar enkel het vonnis van de rechtbank van 20 februari 2013, de appeldagvaarding namens STK van 13 mei 2013, de pleitaantekeningen van STK van 4 december 2014 en het arrest van het hof van 26 mei 2015. In het door Imation gefourneerde procesdossier ontbreekt voorts de brief van de griffier van het hof van 24 augustus 2015 (de tweede beslissing op het verzoek tot openstelling tussentijds cassatieberoep).
Zie o.m. HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0309, NJ 2003/709, HR 18 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS3640, NJ 2005/575, HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1873, RvdW 2008, 1066, HR 17 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3187, RvdW 2009, 556. Zie ook: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/33-35.
Zie o.m. HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN7540, JOL 2003, 702 en HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3723, NJ 2006/133. Zie voorts Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/34, Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/ 68 en Snijders/Wendels 2009/59 en de aldaar vermelde jurisprudentie.
HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, NJ 2005/510 m.nt. W.D.H. Asser onder NJ 2005/511.
HR 9 september 2005, NJ 2005/468. Zie ook: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/38.
HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7051, NJ 2005/510 en HR 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3170, NJ 2005/511.
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/ 74.
Zie HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3723, NJ 2006/133, onder 3, verwijzend naar de nrs. 2.1-2.6 (zie i.h.b. 2.4) van mijn conclusie vóór dit arrest.