Rb. Midden-Nederland, 14-02-2018, nr. 6447661
ECLI:NL:RBMNE:2018:481
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
14-02-2018
- Zaaknummer
6447661
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:481, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 14‑02‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-0247
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0247
Uitspraak 14‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Verzoek werknemer tot ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van 7:671c BW. Werkgever handelt ernstig verwijtbaar door schending re-integratieverplichting. Toekenning transitie- en billijke vergoeding.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6447661 UE VERZ 17-454 LT/33864
Beschikking van 14 februari 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers,
tegen:
de naamloze vennootschap
De Volksbank N.V.,,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen De Volksbank,
verwerende partij,
gemachtigde: M. de Ruijter.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met aangehechte producties 1 t/m 56,
- het verweerschrift met aangehechte producties 1 t/m 36,
- de pleitaantekeningen van [verzoekster] ,
- de comparitie van partijen waarvan door de griffier aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoekster] is op 1 maart 1997 in dienst getreden van De Volksbank. Haar laatstgenoten salaris bedroeg € 4.149,84 bruto te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Aanvankelijk is [verzoekster] gestart als commercieel assistent waarna zij is doorgegroeid binnen de organisatie tot Financieel Adviseur Hypotheken voor de regio [plaatsnaam] - [plaatsnaam] - [plaatsnaam] en [plaatsnaam] vanuit de vestiging van SNS in [vestigingsplaats] .
2.3.
De functie van [verzoekster] kwam te vervallen als gevolg van een reorganisatie.
2.4.
Voor [verzoekster] bestond een herplaatsingsmogelijkheid in de functie van Financieel adviseur. In het gespreksverslag van 8 december 2012 is het besluit van De Volksbank vastgelegd. Dit luidde als volgt:
“Je functie is ingrijpend gewijzigd. Er is de afgelopen maanden gekeken of er een match is met de nieuwe functies in de organisatie. Wij hebben een match gevonden waardoor we je per 1 februari 2013 willen benoemen in de functie van Financieel Adviseur: met een Persoonlijk Activiteiten Plan van 1 jaar.”
In hetzelfde gespreksverslag werd ook de reactie van [verzoekster] opgenomen. Deze luidde:
“Ik wil de functie van Financieel adviseur graag uit gaan voeren en ik begrijp dat ik hiervoor nog extra zaken eigen moet maken. Deze zaken zal ik in mijn PAP op gaan nemen.”
2.5.
Het gesprek van 8 december 2012 is door De Volksbank bevestigd bij brief van 5 februari 2013. Daarin heeft De Volksbank onder meer geschreven:
“Het doet ons een genoegen je per 1 februari 2013 te benoemen tot Financieel Adviseur met een Persoonlijk Activiteiten Plan voor de duur van maximaal 1 jaar.(…)
Zoals besproken zullen we met jou nadere afspraken maken over jouw ontwikkelpunten om deze functie op een vakvolwassen niveau in te kunnen vullen. Deze ontwikkelpunten zullen worden vastgelegd in een PAP (Persoonlijk Activiteiten Plan) dat zal worden vastgesteld in overleg met jou, je leidinggevende en de P&O-adviseur. Indien je uiteindelijk het PAP niet haalt, krijg je alsnog de status van herplaatser.”
2.6.
[verzoekster] heeft op 27 februari 2014 bezwaar gemaakt bij de Toetsingscommissie Sociaal Plan tegen het besluit van De Volksbank om haar definitief te benoemen in de functie van Financieel Adviseur. In dat bezwaar heeft zij verzocht alsnog gebruik te mogen maken van het Sociaal Plan, omdat zij van mening was dat zij het PAP-traject niet met succes doorlopen had.
2.7.
Bij schrijven van 10 maart 2014 heeft De Volksbank aan [verzoekster] bevestigd dat zij het PAP met goed resultaat heeft afgerond en zij met ingang van 1 maart 2014 definitief benoemd werd in de functie van Financieel Adviseur.
2.8.
[verzoekster] heeft zich op 17 maart 2014 ziek gemeld in verband met burn-outklachten.
2.9.
In de arbeidsdeskundige rapportage van 31 januari 2015 is door mevrouw [A] , arbeidsdeskundige, - voor zover relevant - het volgende geconcludeerd:
“4 Conclusie
Is re-integratie in eigen (aangepast) werk haalbaar?
Gelet op de forse klachten van medewerker, de kleine stappen die tot op heden gezet zijn in de re-integratie en het feit dat zij zelf ook twijfels heeft of een volledige terugkeer in eigen werk realistisch is, is bovenstaande vraag zeker niet met een volmondig “Ja” te beantwoorden.”
2.10.
Op 30 april 2015 is [verzoekster] met een tweede spoortraject bij [naam re-integratiebureau] gestart. Dit traject eindigde op 30 oktober 2015.
2.11.
De bedrijfsarts heeft in de rapportage van 28 september 2015 de volgende verwachting geuit:
“Prognose/Verwachtingen:Verwachting is dat betr medio november weer volledig inzetbaar is voor eigen en ander werk binnen en buiten SNS”.
2.12.
In de rapportage van 22 december 2015 is door de bedrijfsarts het volgende vastgesteld:
“Stand van zaken:Gaat goed, is per 30/11/2015 volledig hersteld gemeld en werkt volledig; is nog op zoek naar definitieve functie”.
2.13.
Op 14 januari 2016 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. In dat gesprek heeft [verzoekster] wederom aangegeven niet te willen terugkeren in de functie van financieel adviseur en te willen zoeken naar een andere functie.
2.14.
Bij brief van 17 maart 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan De Volksbank onder meer bericht dat: “ [verzoekster] zich (nog) niet geschikt voelt voor de functie van financieel adviseur, terwijl zij wel definitief benoemd is in deze functie.”
2.15.
[verzoekster] heeft een deskundigenoordeel bij het UWV gevraagd. De rapportage van 17 augustus 2016 omvat onder meer de volgende conclusie:
“Vergelijking van die beperkingen met de belasting in de functie van financieel adviseur laat zien dat de belastbaarheid in het eigen werk overschreden wordt op de aspecten (commerciële) stress en tempodruk (deadlines).
Hiermee kan gesteld worden dat het eigen werk in volle omvang niet passend is en dat werkneemster niet geschikt is voor haar eigen werk. Dit is zo per november 2015 op datum hersteld melding en per heden.”
2.16.
Op 23 januari 2017 heeft [verzoekster] zich opnieuw ziek gemeld.
2.17.
Bij e-mail van 24 januari 2017 heeft de gemachtigde van [verzoekster] De Volksbank – voor zover relevant – het volgende te kennen gegeven:
“De tijd verstrijkt en de situatie is eigenlijk niet veranderd. [verzoekster] is nog steeds niet arbeidsgeschikt voor de functie van financieel adviseur – de vraag is of zij dat ooit zal worden – en met [verzoekster] zal er nog steeds een regeling moeten worden getroffen.
Dit te meer nu steeds sterker de indruk ontstaat dat de bank niet ernaar streeft om [verzoekster] op een duurzame en passende wijze in te zetten. (…) Per 1 januari 2017 moest zij vervolgens haar werkzaamheden bij de afdeling Kwaliteit gedwongen beëindigen om aan de slag te gaan bij het Hypothekenteam. [verzoekster] heeft herhaaldelijk aangegeven dat dit niet passend is (…).”
2.18.
Op 1 februari 2017 heeft de bedrijfsarts - voor zover relevant - het volgende geadviseerd:
“Prognose/Verwachtingen/ Afspraken:Verwachting is dat met een paar weken betrokkene weer in staat geacht kan worden haar werk te doen.”
2.19.
Per e-mail van 7 maart 2017 heeft de leidinggevende van [verzoekster] , de heer [B] aan [verzoekster] onder meer het volgende geschreven:
“De re-integratie zal plaatsvinden bij het Hypothekenteam in [plaatsnaam] waar je eerder bent gestart. Hier kunnen we goed rekening houden met de gestelde voorwaarden voor de werkzaamheden. Je werkzaamheden op deze afdeling zijn van tijdelijke aard. Uiteindelijk is het doel om terug te keren in je eigen functie Financieel (Hypotheek) Adviseur in je eigen regio.”
2.20.
Hierop heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij brief van 8 maart 2017 – voor zover hier relevant - als volgt gereageerd:
“Mevrouw [verzoekster] is er veel aan gelegen dat de bank ophoudt met de druk op te voeren, tegenwerking te geven bij interne sollicitaties, niet te luisteren naar hetgeen zij al jaren heeft aangegeven en te stoppen met haar te dwingen een voor haar niet passende functie van FA - de bedrijfsarts bevestigt dat – te aanvaarden.(…) Wat mevrouw [verzoekster] betreft is het duidelijk dat zij niet in de functie van FA op de afdeling van de heer [B] kan re-integreren.”
2.21.
Vanaf half maart 2017 tot 23 juni 2017 heeft De Volksbank het salaris van [verzoekster] ingehouden.
2.22.
Een tweede deskundigenoordeel van het UWV volgde. De voorliggende vraag in dat onderzoek was de vraag of de re-integratie-inspanningen van de werknemer voldoende waren in het kader van ontslag. Dit naar aanleiding van twee door De Volksbank aangeboden re-integratieplaatsen welke volgens [verzoekster] niet passend waren. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 19 juni 2017 onder meer geschreven:
“Uit overgelegde stukken van werkgever en werknemer blijkt dat de werkgever de druk op werknemer naar mijn opvatting onredelijk opvoert en ik ben geneigd te stellen dat dit op gespannen voet staat met de zorgplicht van de werkgever en de inspanningen van werkgever in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter.
Alles overziende zijn de inspanningen van de werknemer voldoende. Ook is er naar mijn mening door toedoen van werknemer geen noemenswaardige vertraging in de re-integratie opgetreden.”
3. Het geschil
3.1.
[verzoekster] heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met De Volksbank op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:617c BW en De Volksbank te veroordelen tot het betalen van de wettelijke transitievergoeding verhoogd met een aanvullende billijke vergoeding van € 100.000,- bruto. Voorts verzoekt [verzoekster] De Volksbank te veroordelen in de kosten van de advocaat ten bedrage van € 12.915,54 inclusief BTW met veroordeling van De Volksbank in de proceskosten.
3.2.
De Volksbank heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek met als conclusie dat zij zich voor wat betreft de gevraagde ontbinding refereert aan het oordeel van de kantonrechter en dat de verzochte transitie- en billijke vergoeding en vergoeding van de advocaatkosten dienen te worden afgewezen met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Eindigen arbeidsovereenkomst
4.1.
[verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn behoort te eindigen. Zij stelt daartoe dat tussen partijen inmiddels sprake is van een onwerkbare situatie, doordat de arbeidsrelatie tussen [verzoekster] en haar leidinggevende, met HR en met de juridische afdeling zodanig is verstoord dat niet langer gevergd kan worden dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst voortzet. Deze ontwrichting van de arbeidsrelatie is uitsluitend door De Volksbank veroorzaakt. Dat de re-integratie niet succesvol is geweest, is aan De Volksbank te wijten. De Volksbank heeft zich inflexibel en gewetenloos opgesteld. De houding van De Volksbank heeft een zware wissel getrokken op haar gezondheid en zelfvertrouwen. Door [verzoekster] in staat te achten de functie van Financieel Adviseur te bekleden terwijl [verzoekster] bij herhaling heeft aangegeven zichzelf daar niet toe in staat te achten en door [verzoekster] , in plaats van een alternatieve oplossing te bieden, krampachtig in de functie van Financieel Adviseur te drukken, is een zodanige verstoorde arbeidsrelatie ontstaan dat de arbeidsovereenkomst dadelijk dient te eindigen, aldus [verzoekster] .
4.2.
Met betrekking tot het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden heeft De Volksbank zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter waarbij zij – evenals [verzoekster] – concludeert dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en aanleiding bestaat om de overeenkomst te ontbinden.
4.3.
Artikel 7:671c BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat de kantonrechter, op verzoek van de werknemer, de arbeidsovereenkomst kan ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Indien het verzoek wordt ingewilligd, bepaalt de kantonrechter op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat vast is komen te staan dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat geen basis meer bestaat voor een vruchtbare samenwerking. Dit is een verandering van omstandigheden die rechtvaardigt dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn behoort te eindigen. Het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn, zal derhalve worden toegewezen.
Ernstig verwijtbaar handelen
4.5.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Wanneer de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer wordt ontbonden, heeft de werknemer op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 recht op een transitievergoeding, wanneer de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de ontbinding een gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarnaast kan de kantonrechter op grond van artikel 7:671c lid 2 onder b BW een billijke vergoeding aan de werknemer toekennen. Daarvoor geldt dezelfde beoordelingsmaatstaf als bij de transitievergoeding; heeft de werkgever ernstig verwijtbaar jegens de werknemer gehandeld of nagelaten?
4.6.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van ernstig verwijtbaar handelen. De memorie van toelichting bij de WWZ noemt als voorbeeld een verstoorde arbeidsrelatie die is ontstaan wegens laakbaar gedrag van de werkgever. Voorts wordt als voorbeeld genoemd het door de werkgever grovelijk veronachtzamen van verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst met als gevolg dat een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Daarbij wordt specifiek genoemd de situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd.
4.7.
De omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de arbeidsovereenkomst dient te eindigen, zijn volgens [verzoekster] het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van De Volksbank. De lange geschiedenis tussen partijen kan – voor zover voor het onderhavige geschil relevant – worden ingedeeld in drie fases. De eerste fase betreft de periode voorafgaand aan de start van het PAP. [verzoekster] heeft gesteld in deze periode overspannen te zijn geraakt als gevolg van veranderende omstandigheden. [verzoekster] ervaarde een te hoge werklast welke enerzijds werd veroorzaakt door onderbezetting als gevolg van de reorganisatie en anderzijds door gewijzigde wetgeving die hogere eisen stelde aan haar kennisniveau. De overspannenheid die [verzoekster] in deze periode heeft opgebouwd heeft haar later onvoldoende vertrouwen gegeven om de functie van Financieel Adviseur – die nog hogere eisen aan haar stelt – te kunnen vervullen. [verzoekster] verwijt De Volksbank dat zij in deze periode geen signalen heeft opgepikt van haar overspannenheid maar juist de druk heeft opgevoerd om zich niet ziek te melden, terwijl haar leidinggevende, de heer [B] , zich ervan bewust was dat zij op dat moment niet alleen haar eigen werk deed, maar ook van collega’s waarvan hun dienstverband was geëindigd vanwege de reorganisatie. Daarnaast heeft De Volksbank weinig waardering voor haar extra inzet getoond waardoor zij teleurgesteld is geraakt, aldus [verzoekster] .
4.8.
De Volksbank heeft betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft aangevoerd dat [verzoekster] tot het moment van ziekmelding op 17 maart 2014 op geen enkele manier heeft aangegeven dat zij dreigde overspannen te raken noch was sprake van signalen waaruit dit vermoeden zou kunnen ontstaan. De Volksbank beroept zich hierbij onder meer op het functionerings- en beoordelingsverslag over 2013 waarin niets wijst op overspannenheid van [verzoekster] . In de betreffende gesprekken heeft De Volksbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de gezondheid van [verzoekster] . Voorts heeft De Volksbank betwist dat de heer [B] druk op [verzoekster] zou hebben uitgeoefend om zich niet ziek te melden. Het valt haar derhalve niet te verwijten dat het zover heeft kunnen komen dat [verzoekster] burn-out is geraakt, aldus De Volksbank.
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat De Volksbank in dit stadium niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de overspannenheid heeft miskend of in redelijkheid signalen hiertoe had behoren op te pikken. Naast dat [verzoekster] niet bij De Volksbank heeft aangegeven dat zij dreigde overwerkt te raken, is evenmin komen vast te staan dat zij signalen heeft afgegeven waaruit De Volksbank had kunnen opmaken dat het niet de goede kant op ging met [verzoekster] . Voor het oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de Volksbank, is het standpunt van [verzoekster] , gezien de gemotiveerde betwisting door De Volksbank, onvoldoende onderbouwd.
4.10.
De tweede fase vangt aan op het moment dat bekend wordt dat de functie van [verzoekster] komt te vervallen als gevolg van de reorganisatie. Partijen zijn met elkaar in overleg getreden over de toekomst van [verzoekster] binnen de organisatie. Geen discussie bestaat over het feit dat [verzoekster] het PAP traject zou volgen. De standpunten van partijen liggen echter uiteen als het gaat om hoe het PAP in de praktijk werd vormgegeven en welke mogelijkheden er voor [verzoekster] bestonden lopende en na afronding van het PAP traject. [verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat het PAP-traject in de praktijk niet veel voorstelde. Concrete afspraken over de invulling van het PAP-traject ontbraken. Zij stelt bovendien in deze periode nooit werkzaam te zijn geweest in de nieuwe functie van Financieel Adviseur. Bij [verzoekster] was de verwachting gewekt dat het PAP-traject een vrijblijvend karakter kende. Door een mondelinge toezegging van haar toenmalig leidinggevende, de heer [C] , was zij in de veronderstelling dat zij nog steeds aanspraak kon maken op de status van herplaatser conform het Sociaal Plan en in die hoedanigheid na een periode van 9 maanden zou kunnen afvloeien en een vergoeding ter hoogte van de kantonrechtersformule zou ontvangen. De Volksbank heeft haar echter na een jaar benoemd in de functie van Financieel Adviseur, terwijl zij daar geenszins toe in staat was en geschikt voor was, aldus [verzoekster] .
4.11.
Hiertegen heeft De Volksbank aangevoerd dat zij altijd erg tevreden was over het functioneren van [verzoekster] , zowel voor als tijdens het PAP-traject. De Volksbank is ervan overtuigd geraakt dat [verzoekster] geschikt is voor de functie van Financieel Adviseur en heeft haar dan ook vanuit die tevredenheid benoemd in die functie. De Volksbank voert aan dat partijen op 8 december 2012 een gesprek hebben gevoerd over de functiewijziging van [verzoekster] als gevolg van de reorganisatie. In dat gesprek heeft [verzoekster] ingestemd met benoeming in de functie van Financieel Adviseur met ingang van 1 februari 2013 met daaraan gekoppeld een Persoonlijk Activiteiten Plan voor de duur van maximaal 1 jaar. De Volksbank heeft dit standpunt onderbouwd door overlegging van het gespreksverslag. Voorts heeft De Volksbank aangevoerd dat de gemaakte afspraken zijn bevestigd bij schrijven van 5 februari 2013. Zoals in die brief wordt aangekondigd, zijn daarna PAP-afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het PAP-formulier. De Volksbank heeft voorts aangevoerd dat het PAP-traject niet vrijblijvend was, maar bij gebleken geschiktheid aan het einde van het jaar zou leiden tot een definitieve benoeming in de functie van Financieel Adviseur. Vanaf het moment van die definitieve benoeming bestond geen mogelijkheid meer om te opteren voor de status van herplaatser conform het Sociaal Plan. Dat zou alleen het geval zijn wanneer het PAP-traject niet succesvol zou verlopen. Zij bleek echter geschikt voor de nieuwe functie van Financieel Adviseur, waardoor [verzoekster] vanzelfsprekend definitief in die functie werd benoemd, aldus De Volksbank.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] niet heeft weersproken dat het gesprek op 8 december 2012 heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft zij de in het gespreksverslag opgenomen afspraken betwist. Uit dat verslag blijkt dat [verzoekster] heeft aangegeven de functie van Financieel Adviseur graag te willen uitvoeren. De ontvangst en inhoud van de daarop volgende brief van De Volksbank van 5 februari 2013 wordt evenmin door [verzoekster] betwist, waardoor vaststaat dat [verzoekster] met ingang van 1 februari 2013 werd benoemd in de functie van Financieel Adviseur. Door [verzoekster] wordt weliswaar gesteld dat de PAP-afspraken weinig voorstelden, maar tegenover de overgelegde PAP-formulieren waarin de gemaakte ontwikkelingsafspraken specifiek zijn opgenomen, heeft [verzoekster] geen nadere onderbouwing gegeven van haar standpunt. Derhalve worden de in het PAP opgenomen afspraken als uitgangspunt genomen. De vraag is voorts of [verzoekster] de gerechtvaardigde verwachting had dat de benoeming per 1 februari 2013 tot Financieel Adviseur en het PAP traject een vrijblijvend karakter kenden en zij tot haar definitieve benoeming de mogelijkheid had om af te zien van de nieuwe functie en te opteren voor een afvloeiing op grond van het sociaal plan. [verzoekster] heeft hiertoe gesteld dat haar toenmalige leidinggevende, de heer [C] , haar had laten weten dat voor haar de weg om af te vloeien via het sociaal plan tot aan het moment van de definitieve benoeming niet was afgesneden. Hiertoe heeft [verzoekster] een e-mail van 31 januari 2014 van de heer [C] in het geding gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat uit deze e-mail niet kan worden opgemaakt dat [verzoekster] de mogelijkheid had om lopende het PAP-traject te besluiten om voor de status van herplaatser te kiezen. Weliswaar wordt in de e-mail verwezen naar het sociaal plan, maar die verwijzing is te algemeen om het standpunt van [verzoekster] te kunnen onderbouwen. Opmerkelijk is wel dat De Volksbank [verzoekster] op 10 maart 2014 definitief heeft benoemd in de functie van Financieel Adviseur, terwijl haar kort daarvoor – op 27 februari 2014 – bekend werd dat [verzoekster] het voornemen had bezwaar te maken tegen de benoeming, omdat zij zichzelf niet in staat achtte om die functie uit te voeren. Zonder hierover in gesprek te gaan met [verzoekster] stelt De Volksbank vast dat [verzoekster] geschikt is voor de functie en gaat over tot definitieve benoeming. De kantonrechter is van oordeel dat het De Volksbank vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap kan worden verweten dat zij met deze expliciete kennisgeving van [verzoekster] niets heeft gedaan. Dat een werknemer qua kennis- en vaardigheidsniveau aan het functieprofiel voldoet, betekent op zichzelf niet dat hij in staat is om de functie uit te voeren. De Volksbank had aandacht moeten besteden aan de behoeftes en onzekerheden van [verzoekster] . De kantonrechter is echter van oordeel dat dit handelen van De Volksbank niet als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt in de zin van artikel 7:671c BW en artikel 7:673 BW. Daarbij weegt mee dat deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat van [verzoekster] niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst in stand te laten alsmede dat [verzoekster] De Volksbank pas daags voor de definitieve benoeming met deze twijfel heeft geconfronteerd.
4.13.
Tot slot resteert de fase na de definitieve benoeming per 1 maart 2014 van [verzoekster] in de functie van Financieel Adviseur. [verzoekster] stelt deze functie en positie niet te hebben gewild en ervan overtuigd te zijn geweest dat zij die – gezien de voor haar zware tijd – niet aan zou kunnen. Dit heeft ertoe geleid dat [verzoekster] zich op 17 maart 2014 ziek meldde. De Volksbank heeft volgens [verzoekster] de ernst en mate van haar arbeidsongeschiktheid miskend en geen rekening gehouden met haar gesteldheid en behoeftes gedurende het re-integratietraject. In het bijzonder heeft De Volksbank nooit willen erkennen dat [verzoekster] ook na succesvolle re-integratie ongeschikt zou zijn voor de functie van Financieel Adviseur. Daarentegen heeft De Volksbank haar keer op keer onder druk gezet om te re-integreren met het doel terug te keren in de functie van Financieel Adviseur. [verzoekster] onderbouwt dit standpunt met onder meer het deskundigenrapport van UWV van juni 2017, waarin wordt vastgesteld dat de werkgever de druk onredelijk opvoert en dit op gespannen voet staat met de zorgplicht van de werkgever. Daarbij komt dat [verzoekster] tegenwerking heeft ervaren in haar herstel door De Volksbank. Zo heeft De Volksbank haar interne sollicitatiepoging negatief beïnvloed, heeft De Volksbank haar onterecht beter gemeld in november 2015, werden haar in maart 2017 tijdelijke werkzaamheden aangeboden in [plaatsnaam] , terwijl zij is verhuisd naar Amsterdam en werd haar loon een aantal maanden niet betaald.
4.14.
De Volksbank betwist dat zij verwijtbaar heeft gehandeld tijdens de re-integratie. Zij voert aan dat zij steeds conform de adviezen van de bedrijfsarts heeft gehandeld. Zo is conform de arbeidsdeskundige rapportage van 31 januari 2015 de re-integratie in zowel het eerste als tweede spoor gestart. Het tweede spoortraject verliep via [naam re-integratiebureau] . De Volksbank heeft het herstel van [verzoekster] per 30 november 2015 voor de eigen functie van Financieel adviseur aangenomen op grond van het advies van de bedrijfsarts van 28 september 2015, 9 november 2015 en 22 december 2015. Ook nadat de arbeidsdeskundige van het UWV in zijn rapport van 18 augustus 2016 oordeelde dat [verzoekster] niet in staat werd geacht haar werkzaamheden als Financieel Adviseur in volle omvang uit te oefenen, heeft De Volksbank gehandeld naar dat advies. Zij heeft de re-integratie voortgezet en [verzoekster] opnieuw aangeboden gebruik te maken van de hulp van het interne loopbaanbureau [...] in haar zoektocht naar een andere baan. Voorts betwist De Volksbank dat zij druk heeft uitgeoefend op [verzoekster] om haar werk als Financieel Adviseur te hervatten. Zij stelt juist, conform de wens van [verzoekster] , de mogelijkheid te hebben geboden om gedurende langere tijd werk te verrichten op de afdeling Kwaliteit. Dat deze werkzaamheden van tijdelijke aard waren, is vooraf door De Volksbank gecommuniceerd. Na de ziekmelding in januari 2017 heeft zij [verzoekster] werk aangeboden in het Hypothekenteam in [plaatsnaam] waarvan zij stelt dat dit werkzaamheden betrof die binnen de gestelde voorwaarden passend waren voor [verzoekster] . Dat de locatie niet schikte voor [verzoekster] , valt De Volksbank niet te verwijten nu [verzoekster] zonder overleg naar Amsterdam was verhuisd. De Volksbank erkent dat het uitgangspunt steeds is geweest – en dat zij dit ook zo heeft aangegeven aan [verzoekster] – dat de re-integratie gericht was op terugkeer in de functie van Financieel Adviseur. Dit was volgens De Volksbank echter ook hetgeen waartoe [verzoekster] in staat werd geacht door de bedrijfsartsen. Dat [verzoekster] niet in staat zou zijn haar eigen werk te verrichten, is volgens De Volksbank geen kwestie van niet kunnen, maar niet willen. De Volksbank stelt dat zij zich daarom niet gehouden achtte mee te werken aan het vinden van een andere baan binnen of buiten de organisatie, maar dat zij – om [verzoekster] tegemoet te komen – toch aan het onderzoek naar die mogelijkheid heeft meegewerkt. De Volksbank betwist dat van tegenwerking van haar kant sprake is geweest. De Volksbank verwijt [verzoekster] dat zij het bereiken van een oplossing juist heeft getraineerd door nooit een concreet voorstel, teneinde uit de impasse te geraken, te doen; niet op het gebied van een beëindigingsovereenkomst noch op het gebied van de re-integratie.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat de werkgever op grond van artikel 7:658a BW bij ziekte in de eerste plaats de terugkeer van de werknemer in de eigen arbeid dient te bevorderen. Wanneer vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht, wordt gezocht naar andere passende arbeid binnen het bedrijf van de werkgever. Is die niet voorhanden, dan bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Vast is komen te staan dat het eigen werk van [verzoekster] het werk in de functie van Financieel Adviseur is. Ook is vast komen te staan dat De Volksbank gedurende het gehele re-integratietraject het doel heeft gehad om [verzoekster] haar eigen werk – zijnde de functie van Financieel Adviseur – te laten hervatten. Dit was niet het doel van [verzoekster] . Zij heeft vanaf 27 februari 2014 te kennen gegeven dat zij zich niet geschikt achtte voor die functie en op zoek wenste te gaan naar een passende functie binnen De Volksbank. Dat [verzoekster] niet in staat was haar eigen werk uit te oefenen blijkt onder meer uit de arbeidsdeskundige rapportage van 31 januari 2015 en uit het deskundigenoordeel van 17 augustus 2016. De reeds daar aan voorafgaande lange ziekteperiode en de expliciete mededeling van [verzoekster] dat zij zich niet in staat achtte het eigen werk in volle omvang te kunnen uitoefenen, hadden de Volksbank moeten doen besluiten niet langer toe te werken naar terugkeer in het eigen werk, maar actief te bevorderen dat [verzoekster] binnen de organisatie ander passend werk kon verrichten. De Volksbank heeft weliswaar ander passend werk aangeboden, maar steeds met de uitdrukkelijke mededeling dat dit van tijdelijke aard was en gericht op terugkeer in de eigen functie. Nu juist de gedachte het eigen werk op enig moment weer te moeten uitvoeren de arbeidsongeschiktheid van [verzoekster] deden verergeren, heeft De Volksbank de re-integratie van [verzoekster] belemmerd en daarmee haar re-integratieverplichtingen ernstig veronachtzaamd. De Volksbank was in de gegeven omstandigheden verplicht te bevorderen dat [verzoekster] permanent een passende functie binnen de organisatie kon verrichten of, wanneer dat niet voorhanden was, te bevorderen dat passende arbeid buiten de organisatie werd gevonden. De Volksbank heeft nagelaten deze optie ten doel te stellen en deze actief te bevorderen. Daarentegen heeft zij zelfs in maart 2017 de salarisbetaling stopgezet en de kantonrechter acht het zeer aannemelijk dat dit heeft geleid tot verhoging van de spanningen bij [verzoekster] , met negatieve gevolgen voor haar herstel. Op grond van het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van De Volksbank.
Transitievergoeding
4.16.
Nu vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoekster] wordt ontbonden, de ontbinding een gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van De Volksbank en de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd, heeft [verzoekster] op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 recht op een transitievergoeding ter hoogte van € 41.437,31. Dit verzoek zal dan ook worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.17.
[verzoekster] heeft tevens verzocht De Volksbank te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 100.000,- nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van De Volksbank. Ter onderbouwing heeft zij gesteld dat zij enige tijd nodig zal hebben om zich door middel van therapie weer op de arbeidsmarkt te begeven. Naar verwachting zal het enige tijd duren voordat zij een baan heeft gevonden waarin zij hetzelfde salarisniveau zal bereiken als bij De Volksbank. De Volksbank heeft hiertegen aangevoerd dat het verzoek om een billijke vergoeding dient te worden afgewezen nu [verzoekster] noch de grondslag noch de hoogte en opbouw van de vordering heeft onderbouwd.
4.18.
Over de toe te kennen billijke vergoeding wordt het volgende overwogen. De billijke vergoeding dient ter compensatie voor de werknemer nu de arbeidsovereenkomst zal eindigen als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en kan worden toegekend naast de transitievergoeding. Wat betreft de grondslag en de wijze van berekening van de billijke vergoeding heeft de Hoge Raad belangrijke aanwijzingen gegeven in de “Hairstyle”-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187). Uitgangspunt is dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. In de toelichting bij de WWZ is opgemerkt dat de hoogte van de billijke vergoeding naar haar aard in relatie zal staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag. Bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding kunnen de gevolgen van het ontslag naar huidig recht aldus geen grond zijn voor het toekennen van een billijke vergoeding nu deze reeds worden geacht te zijn verdisconteerd in de transitievergoeding. Maar het stelsel van de WWZ verzet zich er niet tegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan ook rekening worden gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever afgezet tegen het toekomstperspectief op dat gebied. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat, nu vast staat dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van De Volksbank, [verzoekster] op grond van artikel 7:671c lid 2 onder b BW aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. [verzoekster] dient te worden gecompenseerd voor de gevolgen die de schending van de re-integratieverplichtingen van De Volksbank met zich brengen. [verzoekster] heeft summier gesteld wat de gevolgen voor haar zijn. Zij heeft gesteld dat zij gedurende langere tijd zal terugvallen in inkomen en de kans bestaat dat zij nooit meer haar huidige inkomensniveau zal bereiken. Zonder deugdelijke onderbouwing van de vordering, kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat een billijke vergoeding van € 100.000,- gerechtvaardigd is. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 20.000,- in dit geval passend.
Proceskosten
4.20.
De Volksbank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [verzoekster] heeft een bedrag van € 12.915,54 inclusief BTW aan advocaatkosten gevorderd. Bij een kostenveroordeling wordt het salaris van de advocaat begroot volgens het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte werkzaamheden en van het belang van de zaak. In uitzonderingsgevallen kan aanleiding bestaan om hiervan af te wijken. Van een dergelijke uitzondering is de kantonrechter in dit geval niet gebleken waardoor de advocaatkosten als hieronder aangegeven worden toegewezen. Het meerdere wordt derhalve afgewezen. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- -
Griffierecht € 476,00
- -
Salaris gemachtigde € 1.400,00 (2 x € 700,00)
--------------
Totaal € 1.876,00
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang;
5.2.
veroordeelt De Volksbank om aan [verzoekster] tegen bewijs van kwijting te betalen
€ 61.437,31 bruto bestaande uit € 41.437,31 aan transitievergoeding en € 20.000,- aan billijke vergoeding;
5.3.
veroordeelt De Volksbank tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1876,00, waarin begrepen € 1.400,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.