RBP 2018/48
Prejudiciële vragen. Welke betekenis komt toe aan art. 8 EVRM bij de beantwoording van de vraag of een betrokkene moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 eerste volzin Rv?
HR 30-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:463
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 maart 2018
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh
- Zaaknummer
17/04701
- Conclusie
A-G mr. R.H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS929044:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:463, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑03‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:113, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2018
- Wetingang
Art. 798 lid 1, 806 lid 1 Rv; art. 8 EVRM
Essentie
Belanghebbende. Prejudiciële vragen.
Welke betekenis komt toe aan art. 8 EVRM bij de beantwoording van de vraag of een betrokkene moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 eerste volzin Rv? Is de ouder die geen hoger beroep instelt tegen de beslissing tot beëindiging van het gezag belanghebbende als de andere ouder wel hoger beroep instelt?
Samenvatting
Op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank het gezag van de vader en moeder van de minderjarige beëindigd. De vader heeft in hoger beroep verzocht de beschikking ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.