De inspecteur van de Belastingdienst/[P].
HR, 28-09-2018, nr. 17/05316
ECLI:NL:HR:2018:1798
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-09-2018
- Zaaknummer
17/05316
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1798, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑09‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:831
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:8564
ECLI:NL:PHR:2018:831, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑07‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1798
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑07‑2018
- Vindplaatsen
V-N 2018/53.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2018/2267
NLF 2018/1910 met annotatie van Michel van Dun
V-N 2018/48.4 met annotatie van Redactie
NTFR 2018/2013 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Uitspraak 28‑09‑2018
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
28 september 2018
Nr. 17/05316
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 oktober 2017, nr. 17/00030, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/2624) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 10 juli 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:831).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2018.
Conclusie 10‑07‑2018
Inhoudsindicatie
A-G Niessen heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 17/05316. In cassatie is in geschil of belanghebbende ter zake van het door hem ontvangen dividend ingevolge artikel 24, lid 3 Verdrag Nederland – Frankrijk recht heeft op verrekening van: i) 15% dividendbelasting of ii) 30% ingehouden Franse dividendbelasting. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar € 15.014 aan dividenden ontvangen uit Frankrijk. Op dit dividend is volgens belanghebbende 30% Franse dividendbelasting ingehouden. Belanghebbende heeft bij de Franse autoriteiten een verzoek om teruggaaf van de teveel ingehouden Franse dividendbelasting ingediend. De Franse autoriteiten hebben op dat verzoek negatief beslist omdat belanghebbende geen informatie heeft verstrekt over de ‘établissement payeur’ (de uitbetaler van de dividenden). De Franse autoriteiten delen hem mede dat zij door het ontbreken van deze informatie niet in staat zijn de initiële betaling van de Franse dividendbelasting te verifiëren, en daarom kunnen zij niet overgaan tot teruggaaf van een deel van de ingehouden Franse dividendbelasting. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2012 slechts 15% buitenlandse bronbelasting verrekend. Het Hof heeft geoordeeld dat de nationale Nederlandse wetgeving niet de mogelijkheid biedt buitenlandse bronbelasting te verrekenen. De mogelijkheid tot verrekening is voor het onderhavige geval geregeld in het Verdrag Nederland – Frankrijk. Blijkens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Verdrag mogen dividenden in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden 15 percent van het brutobedrag van de dividenden. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat ingevolge artikel 24, derde lid, onderdeel a Verdrag Nederland is gehouden tot verrekening van buitenlandse bronbelasting met een maximum van 15% van het brutobedrag van de dividenden. De Inspecteur heeft derhalve op grond van dit artikel terecht niet meer dan een bedrag van € 2.252 aan te verrekenen bronbelasting in aanmerking genomen. Dat belanghebbende, naar hij stelt, het meerdere niet in Frankrijk terug kan krijgen, wat hier de reden ook van is, maakt vorenstaande niet anders. Dergelijke omstandigheden kunnen de maximale verrekening van 15% zoals neergelegd in het Verdrag niet opzij zetten. Ter zake van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Hof als volgt geoordeeld. Nu belanghebbende stelt dat hem een toezegging is gedaan op grond waarvan hij in afwijking van de bepalingen van de Overeenkomst recht heeft op verrekening van alle Franse bronbelasting, rust op belanghebbende de last te bewijzen dat hem een dergelijke toezegging is gedaan. Belanghebbende baseert de toezegging op de aanhouding van het bezwaar en hetgeen tijdens het hoorgesprek is besproken. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat tijdens het hoorgesprek nimmer met zoveel woorden is gezegd dat eventueel alsnog volledige aftrek zou volgen. Nu dit niet als zodanig is gezegd en blijkens het hoorverslag aan belanghebbende is medegedeeld dat indien de regeling van onderling overleg niet het voor hem gewenste resultaat geeft, hij niet alsnog het recht van teruggaaf bij de Nederlandse fiscus kan claimen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat (impliciet) een toezegging is gedaan. Dat het bezwaar is aangehouden is daarvoor onvoldoende. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaag niet. De A-G meent dat ingevolge artikel 24, lid 3, onderdeel a Verdrag, Nederland slechts is verplicht 15% bronbelasting te verreken. De door belanghebbende in de procedure overgelegde correspondentie geeft de indruk dat onduidelijkheid bestaat over de persoon die de betaling van de Franse dividendbelasting heeft gedaan (de établissement payeur). Dit is volgens de A-G een aangelegenheid waar de Nederlandse rechter niet in kan treden. Volledigheidshalve merkt de A-G op dat in artikel 27 Verdrag de regeling voor onderling overleg tussen Nederland en Frankrijk is opgenomen. Om gebruik te kunnen maken van deze regeling van onderling overleg dient belanghebbende alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak (inclusief informatie over alle bij de zaak betrokken partijen) te verstrekken. Aannemelijk is volgens de A-G dat onder de te verstrekken informatie ook de naam van de ‘établissement payeur’ (de uitbetaler van de dividenden) valt. De mogelijkheid bestaat volgens de A-G dat belanghebbende geen gebruik kan maken van de regeling van onderling overleg van artikel 27 Verdrag omdat hij naar het inzicht van de Franse autoriteiten onvoldoende gegevens had verstrekt. Ter zake van het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel merkt de A-G op dat de waardering van de door belanghebbende aangedragen bewijsmiddelen ter zake van het beroep op het vertrouwensbeginsel berust op de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Daarvoor is in cassatie geen plaats. Het oordeel van het Hof is volgens de A-G niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
Partij(en)
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
mr. R.E.C.M. Niessen
Advocaat-Generaal
Conclusie van 10 juli 2018 inzake:
Nr. Hoge Raad: 17/05316 | [X] |
Nr. Gerechtshof: 17/00030 Nr. Rechtbank AWB 16/2624 | |
Derde Kamer B | tegen |
Inkomstenbelasting/premie volksverz. 1 januari 2012 - 31 december 2012 | Staatssecretaris van Financiën |
1. Inleiding
1.1
Aan [X] wonende te [Z] (hierna: de belanghebbende) is voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Hierin is een bedrag van € 2.252 aan te verrekenen buitenlandse bronbelasting opgenomen.
1.2
De Inspecteur1.heeft bij uitspraak op bezwaar het door belanghebbende ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.2.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof). Het Hof heeft geoordeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Partijen hebben ervoor gekozen dat het Hof de zaak, als enige feitelijke instantie, inhoudelijk behandelt en daarop beslist. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.3.
1.5
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft daarop gerepliceerd, de Staatssecretaris heeft niet gedupliceerd.
1.6
In cassatie is in geschil of belanghebbende ter zake van het door hem ontvangen dividend ingevolge artikel 24, lid 3 van het tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek gesloten verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen uit 1973 en aangepast in 2004 (hierna: het Verdrag of het Verdrag Nederland – Frankrijk) recht heeft op verrekening van: i) 15% dividendbelasting of ii) 30% ingehouden Franse dividendbelasting. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan.
Belang van de zaak
1.7
Het geschil in de onderhavige zaak roept de vraag op of de relevante nationale en internationale regelgeving wel voor alle aandelenbelangen in Franse vennootschappen de beoogde beperking van heffing van dividendbelasting mogelijk maken, en of hier niet een voor Nederlandse beleggers onvoorziene lacune bestaat. Omwille hiervan is besloten in deze zaak conclusie te nemen.
2. De feiten en het geding in feitelijke instantie
Feiten
2.1
Het Hof heeft de volgende feiten vastgesteld:
2.1
Op 1 mei 2013 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2012 ingediend. Belanghebbende heeft in 2012 een bedrag van € 15.014 aan Franse dividenden ontvangen en in de aangifte 2012 een bijbehorend bedrag van € 5.599 aan verrekenbare buitenlandse bronbelasting aangegeven.
2.2.
Aan belanghebbende is met dagtekening 9 mei 2014 voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd. Hierbij is de te verrekenen buitenlandse bronbelasting verminderd tot 15% van het brutobedrag van de dividenden (15% van € 15.014), zijnde een bedrag van € 2.252.
2.3.
Hiertegen heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 19 juni 2014 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op dinsdag 24 juni 2014 door de Inspecteur ontvangen. De envelop waarin dit bezwaarschrift is verstuurd is op maandag 23 juni 2014 door PostNL gestempeld.
2.4.
In het dossier zit een e-mail van vrijdag 20 juni 2014 gericht aan [A] van de Belastingdienst. Deze mail vermeldt het volgende:
“Van: “[X]” <[X]@casema.nl>
Aan: <[A]@belastingdienst.nl>
Verzonden: vrijdag 20 juni 2014 21:03
Onderwerp: Aanslag IKB/PV 2012 nr. [001]
Geachte [A],
Hierbij meld ik formeel dat ik tegen deze aanslag BEZWAAR maak. De stukken zijn naar u onderweg.
(...)”
2.5.
Op 30 september 2014 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het gespreksverslag vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
“(...) Hoorverslag van het hoorgesprek met [X], ten aanzien van zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2012 op 30 september 2014 (...)
Aan [X] is medegedeeld dat de aanslag juist is vastgesteld en dat op correcte wijze rekening is gehouden met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Aan het door [X] gedane voorstel om dan het deel met betrekking tot het buitenlandse aandelenpakket buiten de vermogensrendementheffmg te houden kan geen gehoor worden gegeven.
[X] is gewezen op art. 27 van de overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek tot het vermijden van dubbele belastingen en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogen, zijnde de regeling van onderling overleg.
[X] wil zich wel het recht voorbehouden dat indien de regeling van onderling overleg niet voor hem het gewenste resultaat geeft, hij bij de Nederlandse fiscus alsnog het recht van teruggaaf kan claimen. Aan [X] is medegedeeld dat dit niet mogelijk is. Wel heeft [B] met [X] afgesproken dat het bezwaarschrift wordt aangehouden totdat er duidelijkheid is na gebruik van de regeling van onderling overleg.”
2.2
In het proces-verbaal van de zitting bij het Hof is vermeld:
Hij heeft vervolgens - met een attest van het CAB in de hand - geïnformeerd bij het Nederlandse Ministerie van Financiën. Die gaven aan dat het CAB geen inhoudingsplichtige instantie was en hebben hem verwezen naar het Franse Ministerie van Financiën. Ook daar kreeg hij nul op het rekest.
2.3
Één van de gedingstukken betreft een brief van het Franse Direction Générale des Finances Publiques aan belanghebbende waarin het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van de teveel geheven Franse dividendbelasting is afgewezen:
En l’absence d’indication concernant l’établissement payeur des dividendes, l’Administration n’est en mesure de vérifier ni la réalité du versement de la retenue à la source auprès de ses services, ni le montant effectivement prélevé.
(…)
En l’absence des justifications précitées, l’administration fiscale française n’est pas en mesure de vérifier le paiement initial de la retenue à la source à la Recette des non-résidents et ne peut donc pas prononcer de remboursement de cette retenue.
Hof
2.4
Voor het Hof was de omvang van de te verrekenen Franse dividendbelasting in geschil4.:
Indien sprake is van een ontvankelijk bezwaarschrift is de hoogte van de te verrekenen buitenlandse bronbelasting in geschil.
2.5
Het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van belanghebbende – ter zake van de in cassatie in geschil zijnde punten – ongegrond is:
De ontvankelijkheid van het bezwaar
4.1.
(…)
Aanslag IB/PVV 2012
4.4.
Belanghebbende stelt dat Frankrijk meer dan 15% van het brutobedrag van de dividenden als belasting heeft ingehouden. Belanghebbende heeft dit meerdere in Frankrijk niet terug kunnen krijgen. Naar zijn mening dient hij het gehele bedrag van de Franse bronbelasting in Nederland te kunnen verrekenen omdat anders sprake is van dubbele heffing.
4.5.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat maximaal 15% van het brutobedrag van de Franse dividenden kan worden verrekend.
4.6.
Het Hof oordeelt als volgt. De nationale Nederlandse wetgeving biedt niet de mogelijkheid buitenlandse bronbelasting te verrekenen. De mogelijkheid tot verrekening is voor het onderhavige geval geregeld in de overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek tot vermijding van dubbele belastingen en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, gesloten te Parijs op 16 maart 1973 (hierna: de Overeenkomst). Blijkens artikel 10, eerste lid, van de Overeenkomst mogen dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de staten aan een inwoner van de andere Staat, in die andere Staat worden belast. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder b, mogen deze dividenden echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden 15 percent van het brutobedrag van de dividenden.
4.7.
Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Overeenkomst brengt Nederland met betrekking tot de bestanddelen van het inkomen die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, 16 en 17 in Frankrijk mogen worden belast, op de aldus berekende belasting het laagste van de volgende bedragen in mindering:
a) het bedrag dat gelijk is aan de in Frankrijk hetzij volgens de artikelen 16 en 17, hetzij binnen de begrenzing van de in de artikelen 10, tweede lid, en 11, tweede lid, voorziene tarieven geheven belasting;
b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het gehele inkomen dat de in genoemd eerste lid bedoelde grondslag vormt.
4.8.
In deze zaak gaat het om de begrenzing die is opgenomen in artikel 24, derde lid, onderdeel a, van de Overeenkomst. Gelet op voormelde bepaling van de Overeenkomst is Nederland gehouden tot verrekening van buitenlandse bronbelasting met een maximum van 15% van het brutobedrag van de dividenden. De Inspecteur heeft derhalve op grond van dit artikel terecht niet meer dan een bedrag van € 2.252 aan te verrekenen bronbelasting in aanmerking genomen. Dat belanghebbende, naar hij stelt, het meerdere niet in Frankrijk terug kan krijgen, wat hier de reden ook van is,, maakt vorenstaande niet anders. Dergelijke omstandigheden kunnen de maximale verrekening van 15% zoals neergelegd in de' Overeenkomst niet opzij zetten.
4.9.
Belanghebbende stelt dat voor zover geen recht bestaat op verrekening van meer dan 15% van het brutobedrag aan Franse dividenden hij - gelet op het gedrag van de Nederlandse belastingdienst - erop mocht vertrouwen dat indien hij geen succes zou hebben bij het Nederlandse en het Franse Ministerie van Financiën, alsnog terecht kon bij de Nederlandse Belastingdienst. Dat is volgens hem in een hoorgesprek besproken en daarom was — zo dacht hij - het bezwaar ook aangehouden. Belanghebbend beroept zich aldus op het vertrouwensbeginsel.
4.10.
De Inspecteur betwist dat belanghebbende een dergelijke toezegging is gedaan en verwijst naar het hoorverslag van 30 september 2014.
4.11.
Het Hof oordeelt als volgt. Nu belanghebbende stelt dat hem een toezegging is gedaan op grond waarvan hij in afwijking van de bepalingen van de Overeenkomst recht heeft op verrekening van alle Franse bronbelasting, rust op belanghebbende de last te bewijzen dat hem een dergelijke toezegging is gedaan. Belanghebbende baseert de toezegging op de aanhouding van het bezwaar en hetgeen tijdens ' het hoorgesprek is besproken. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat tijdens het hoorgesprek nimmer met zoveel woorden is gezegd dat eventueel alsnog volledige aftrek zou volgen. Nu dit niet als zodanig is gezegd en blijkens het hoorverslag aan belanghebbende is medegedeeld dat indien de regeling van onderling overleg niet het voor hem gewenste resultaat geeft, hij niet alsnog het recht van teruggaaf bij de Nederlandse fiscus kan claimen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat (impliciet) een toezegging is gedaan. Dat het bezwaar is aangehouden is daarvoor onvoldoende. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Slotsom
Op grond van het onder 4.1 tot 4.3 overwogene is het hoger beroep gegrond.
3. Het geding in cassatie
3.1
Belanghebbende klaagt dat het Hof ten onrechte niet heeft geoordeeld dat Nederland moet toestaan dat belanghebbende het gehele bedrag van de ingehouden Franse dividendbelasting op door belanghebbende ontvangen dividend kan verrekenen. Indien Nederland slechts verrekening verleent voor 15% Franse dividendbelasting, is sprake van dubbele belasting.
3.2
Belanghebbende voert aan dat één van de doelen van het Verdrag Nederland – Frankrijk is het vermijden van dubbele belasting. Volgens belanghebbende is de essentie van het Verdrag dat de Franse bronbelasting op dividenden niet meer mag bedragen dan 15% van het uitgekeerde dividend. Nu Frankrijk meer dan 15% heeft geheven, is het werkelijk geheven bedrag volgens belanghebbende leidend geworden voor de vraag hoeveel hij mag verrekenen met de door hem verschuldigde inkomstenbelasting. Het Hof heeft zijns inziens ten onrechte geoordeeld dat Nederland slechts verrekening hoeft te geven tot een bedrag van 15% van het uitgekeerde dividend. Belanghebbende meent dat ook het exces aan buitenlandse bronbelasting voor verrekening in aanmerking moet komen.
3.3
Voorts doet belanghebbende in cassatie een beroep op het vertrouwensbeginsel. Enerzijds wijst belanghebbende op een hoorgesprek waarin bij hem vertrouwen is gewekt. Anderzijds is bij belanghebbende vertrouwen gewekt doordat het bezwaar gedurende een periode van circa 20 maanden is aangehouden. Belanghebbende heeft in die periode – in overeenstemming met de aanbevelingen van de diverse instanties – getracht het exces aan bronbelasting bij het ministerie van Financiën in Frankrijk terug te vorderen. Dit is uiteindelijk – geheel buiten de schuld van belanghebbende – niet gelukt. Belanghebbende meent dat het Hof het verslag van hoorgesprek verkeerd heeft geïnterpreteerd.
4. Het verdrag
Grondwet
4.1
Artikel 94 Grondwet:
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Het Verdrag
4.2
Artikel 1 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake personen op wie het Verdrag van toepassing is, luidt:
Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de Staten of van beide Staten.
4.3
Artikel 2 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, luidt:
1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn:
(a) voor Nederland:
-- de inkomstenbelasting;
-- de loonbelasting;
-- de vennootschapsbelasting;
-- de dividendbelasting;
-- de vermogensbelasting;
(hierna te noemen: "Nederlandse belasting");
(b) voor Frankrijk:
-- l'impôt sur le revenu (de inkomstenbelasting);
-- l'impôt sur les sociétés (de vennootschapsbelasting);
-- la contribution des patentes (het patentrecht) voor wat betreft Artikel 8;
daaronder begrepen alle heffingen bij de bron, "précomptes" of vooruitbetalingen die in mindering worden gebracht op de hiervoor bedoelde belastingen;
(hierna te noemen: "Franse belasting").
4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Staten delen elkaar alle belangrijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht, mede.
4.4
Artikel 3 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake algemene begripsbepalingen luidt:
1. In deze Overeenkomst:
(a) betekent de uitdrukking "Staat" Nederland of Frankrijk, al naar het zinsverband vereist;
(b) betekent de uitdrukking "Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, en de buiten de territoriale wateren van het Koninkrijk der Nederlanden gelegen gebieden waarover het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming met het internationale recht en volgens zijn wetgeving de rechten met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen kan uitoefenen;
(c) betekent de uitdrukking "Frankrijk" de in Europa gelegen departementen en de overzeese departementen van de Franse Republiek (Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion) en de buiten de territoriale wateren van Frankrijk gelegen gebieden waarover Frankrijk in overeenstemming met het internationale recht en volgens zijn wetgeving de rechten met betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen kan uitoefenen;
(d) omvat de uitdrukking "persoon" een natuurlijke persoon en een lichaam;
(e) betekent de uitdrukking "lichaam" elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
(f) betekenen de uitdrukkingen "onderneming van een van de Staten" en "onderneming van de andere Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een van de Staten en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Staat;
(g) betekent de uitdrukking "bevoegde autoriteit":
(1) in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
(2) in Frankrijk de Minister van Economische Zaken en van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.
2. Voor de toepassing van de Overeenkomst door elk van de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet anders omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen die het onderwerp van de Overeenkomst uitmaken.
4.5
Artikel 4 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake fiscale woonplaats luidt:
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking "inwoner van een van de Staten" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.
2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden de leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een van de Staten in de andere Staat of in een derde Staat die onderdaan zijn van de Staat die hen accrediteert of zendt, geacht inwoner van die Staat te zijn, indien zij aldaar aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en het vermogen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:
(a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
(b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
(c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
(d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
4.Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
4.6
Artikel 10, lid 1 en lid 2 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake dividenden luidt:
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:
(a) 5 percent van het bruto-bedrag van de dividenden, indien de genieter een vennootschap op aandelen of een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is die onmiddellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
(b) 15 percent van het bruto-bedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
4.7
Artikel 24 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake vermijding van dubbele belasting luidt:
Het is wel te verstaan, dat dubbele belasting op de volgende wijze wordt vermeden:
A. Wat betreft Nederland:
1. Nederland is bevoegd bij het vaststellen van de door zijn inwoners verschuldigde belasting in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of van het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in Frankrijk mogen worden belast.
2. (…)
3. Met betrekking tot de bestanddelen van het inkomen die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de Artikelen 10, tweede lid, 11, tweede lid, 16 en 17 in Frankrijk mogen worden belast, brengt Nederland op de aldus berekende belasting het laagste van de volgende bedragen in mindering:
(a) het bedrag dat gelijk is aan de in Frankrijk hetzij volgens de Artikelen 16 en 17, hetzij binnen de begrenzing van de in de Artikelen 10, tweede lid, en 11, tweede lid, voorziene tarieven geheven belasting;
(b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit Artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het gehele inkomen dat de in genoemd eerste lid bedoelde grondslag vormt.
(…)
4.8
Artikel 27 Verdrag Nederland – Frankrijk inzake de regeling voor onderling overleg luidt:
1. Indien een inwoner van een van de Staten van oordeel is dat de maatregelen van een van de Staten of van elk van beide Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Staat waarvan hij inwoner is. Het geval dient te worden voorgelegd binnen drie jaren na de eerste kennisgeving van de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar hem gegrond voorkomt en indien hij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst, te vermijden. De overeengekomen regeling zal worden toegepast ongeacht de termijnen waarin de nationale wetgeving van de beide Staten voorzien.
3. De bevoegde autoriteiten van de Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen in het bijzonder met elkaar overleg plegen ten einde tot een regeling te geraken die ertoe leidt:
(a) dat voordelen, die aan een onderneming van een van de Staten en aan haar vaste inrichting in de andere Staat opkomen, op gelijke wijze worden toegerekend;
(b) dat voordelen, die aan een onderneming van een van de Staten en aan een gelieerde persoon als bedoeld in Artikel 9 opkomen, op gelijke wijze worden toegerekend.
Deze autoriteiten kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in de Overeenkomst geen voorziening is getroffen.
4. De bevoegde autoriteiten van de Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
4.9
Onderdeel IV van het Protocol behorende bij het Verdrag Nederland – Frankrijk luidt:
IV. Ad Artikelen 10, 11 en 12
Voor de toepassing van de bepalingen van de Artikelen 10, 11 en 12 moeten verzoeken om teruggaaf bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven worden ingediend binnen een tijdvak van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.
4.10
Onderdeel V van het Protocol behorende bij het Verdrag Nederland – Frankrijk luidt:
V. Ad Artikel 24
Het is wel te verstaan dat, wat de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting betreft, de grondslag bedoeld in Artikel 24, eerste lid, is het onzuivere inkomen of de winst in de zin van de Nederlandse wetten op de inkomstenbelasting, onderscheidenlijk de vennootschapsbelasting.
Literatuur5.
4.11
Van Wordragen annoteert bij de uitspraak van het Hof:6.
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak stelt belanghebbende dat een toezegging is gedaan voor de volledige verrekening van de Franse bronbelasting. Belanghebbende beroept zich derhalve op het vertrouwensbeginsel, maar kan dit voor de rechter niet voldoende staven. Zodoende is er geen sprake van in rechte te honoreren vertrouwen. Op basis van de voorhanden stukken valt op dit oordeel niets af te dingen.
4.12
Ancuta merkt op dat het onduidelijk is waarom belanghebbende de teveel ingehouden Franse dividendbelasting niet van Frankrijk terugkrijgt:7.
• Belanghebbende maakt bezwaar tegen het niet volledig verrekenen van de op het dividend ingehouden Franse dividendbelasting. Frankrijk kent een bronbelasting op dividend van 30%.
• Het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Frankrijk wijst conform het OECD modelverdrag de heffing over dividendinkomsten uit effecten aan de woonstaat toe. De andere (bron)staat mag een bronheffing van 15% inhouden. Dat is dan ook het bedrag waarvoor Nederland voorkoming van dubbele belasting geeft aan haar inwoners.
• Volgens het verdrag (art. 24 lid 3 Belastingverdrag Nederland-Frankrijk 1973) moet Nederland bij de voorkoming van dubbele belasting het laagste van hetzij de 15% bronbelasting hetzij de naar evenredigheid berekende verschuldigde belasting over het inkomen inhouden. In casu komt dat dan uit op de verrekening van 15% dividendbelasting.
• Indien de bronstaat meer inhoudt kan het meerdere met behulp van een formulier alsmede een woonstaatverklaring van de belastingdienst in de bronstaat worden teruggevraagd. Ook is het mogelijk om een verzoek tot gedeeltelijke vrijstelling vooraf in te dienen.
• Bij de Nederlandse Belastingdienst zijn formulieren hiervoor met betrekking tot het verdrag met Frankrijk aan te vragen. Deze formulieren zijn overigens ook in Frankrijk zelf aan te vragen.
• Belanghebbende kan om onduidelijke redenen de teveel ingehouden dividendbelasting niet terugvragen.
• Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat nu hij de teveel ingehouden dividendbelasting in Frankrijk niet terugkrijgt, Nederland deze moet verrekenen.
• Het hof stelt dat de omstandigheid dat hij in Frankrijk geen teruggave krijgt er niet toe leidt dat de bepalingen van het verdrag niet gelden. Belanghebbende beroept zich nog op gewekt vertrouwen en toezeggingen door de Belastingdienst maar weet niet hard te maken dat die zijn gedaan. In tegendeel, er blijkt eigenlijk dat er totaal geen toezeggingen zijn gedaan.
• Nederland is dan ook niet gehouden om een hoger bedrag te verrekenen.
• Helaas wordt in de casus niet duidelijk waarom er geen teruggave mogelijk is. Er is weliswaar een termijn van drie jaar aan het terugvragen verbonden, maar gezien het verloop van de procedure lijkt dat niet het probleem.
• Voor kleine bedragen is het terugvragen van de bronbelasting vaak teveel gedoe.
• Mede gezien de ontwikkelingen omtrent het afschaffen van de dividendbelasting laat deze uitspraak dan ook heel helder zien wat de kosten van dividendbelasting zijn in internationaal verband.
4.13
Verhees heeft in haar commentaar op artikel 9.2 Wet IB 2001 ter zake van de verrekening van buitenlandse dividendbelasting met Nederlandse inkomstenbelasting geschreven:8.
3.2.
Verrekening van in het buitenland ingehouden dividendbelasting
Opgemerkt zij dat bovenstaande alleen geldt voor de verrekening van de binnenlandse dividendbelasting door binnenlandse belastingplichtigen; deze wordt als verrekenbare voorheffing gezien. Echter, op deze plaats past ook een opmerking over de verrekening van de in het buitenland ingehouden dividendbelasting. Deze wordt op dezelfde wijze verrekend als de Nederlandse dividendbelasting, mits de inkomsten afkomstig zijn uit een land waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten dan wel als de inkomsten afkomstig zijn uit een land in de zin van het BvdB 2001. (…) Restitutie blijft overigens achterwege voor zover méér bronbelasting in het buitenland is ingehouden dan, conform het van toepassing zijnde belastingverdrag, mocht worden ingehouden. In dat geval dient de te veel ingehouden belasting in de bronstaat teruggevraagd te worden. (…)
4.14
Snel heeft ter zake van artikel 10 Verdrag geschreven:9.
(…)
Frankrijk heft in beginsel 30% bronbelasting op uitgaande dividenden. Dividend betaald aan inwoners van een 'non-cooperative tax-haven' is onderworpen aan 75% bronheffing.
(…)
Tevens ontbreekt in art. 10, lid 2, Verdrag Nederland-Frankrijk de zin over het in onderling overleg vaststellen van uitvoeringsvoorschriften. Die worden eenzijdig vastgesteld (zie aantekening 3.2 voor de formulieren).
Art. 10, lid 3, 4 en 5, onderdeel b, Verdrag Nederland-Frankrijk zien op het oude Franse imputatiestelsel. Nu dat is afgeschaft per 2005 hebben deze bepalingen geen betekenis meer.
(…)
Art. IV Protocol Verdrag Nederland-Frankrijk bepaalt dat indien meer bronheffing is ingehouden dan toegestaan onder het verdrag, het meerdere binnen drie jaar moet worden teruggevraagd.
3.2.
Uitvoeringsvoorschriften en formulieren
(…)
3.2.2.
Frankrijk
De Franse formulieren zijn te vinden op: http://www.impots.gouv.fr/portal/dgi/public/recherche;jsessionid=NZCKSPWVTYKZXQFIEMQCFE4AVARW4IV1?action=criteriaImprime&pageId=rch_formu&sfid=05.
U dient dan bij CERFA-nummer in te vullen 12816-01 en op 'rechercher' te drukken. Uit de lijst kunt u daarna de volgende formulieren gebruiken:
5000 - NL-SD;
5001 - NL-SD;
5002 - NL-SD;
5003 - NL-SD.
De Franse formulieren kunnen ook via de Nederlandse belastingdienst per e-mail worden opgevraagd: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/internationaal/vermogen/teruggaaf_of_vrijstelling_van_buitenlandse_bronbelasting/formulieren.
4.15
De Fiscale Encyclopedie de Vakstudie heeft geschreven ter zake van artikel 10 Verdrag Nederland – Frankrijk:10.
De Franse uitvoeringsvoorschriften voorzien in een vermindering of vrijstelling van Franse bronbelasting. Onder voorwaarden kan bij dividenden die zijn uitgekeerd door een Franse vennootschap de vermindering of vrijstelling direct bij de uitbetaling van het dividend worden verkregen. Hiertoe dient formulier 5000 (verklaring van woonplaats) te worden ingediend. Is bij de uitbetaling van het dividend teveel belasting ingehouden dan kan de te veel ingehouden belasting worden teruggevraagd via de formulieren 5000 en 5001 (berekening van de bronbelasting op dividenden). Nederlandse pensioenfondsen en beleggingsinstellingen kunnen op dezelfde manier gebruik maken van de vrijstellingsprocedure of de teruggaafprocedure.
Het verzoek om teruggaaf dient te worden gedaan binnen drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin het dividend verschuldigd en betaalbaar is gesteld.
4.16
De Fiscale Encyclopedie de Vakstudie heeft geschreven ter zake van de vermijding van dubbele belasting van artikel 24 Verdrag Nederland – Frankrijk:11.
Artikel 24, onderdeel A, derde lid, van het verdrag met Frankrijk bepaalt dat Nederland vermijding van dubbele belasting verleent door middel van de verrekeningsmethode voor de inkomsten die volgens art. 10, tweede lid, (…) van het verdrag in Frankrijk mogen worden belast en die in de Nederlandse heffingsgrondslag zijn begrepen. Nederland hanteert voor deze inkomsten de verrekeningsmethode. Het bedrag van de verrekening is gelijk aan het laagste van de volgende bedragen:
de in Frankrijk over de betreffende inkomensbestanddelen geheven belasting12.;
het bedrag van de Nederlandse belasting indien de inkomensbestanddelen onderdeel vormen van het gehele Nederlandse inkomen.
4.17
Snel heeft geschreven in NDFR ter zake van artikel 24 Verdrag:13.
Dit artikel correspondeert met art. 23A en 23B OESO-Modelverdrag (zie ook het commentaar hierop) zoals dat luidde ten tijde van het sluiten van het verdrag, in de zin dat het dezelfde materie behandelt.
4.18
De Jong heeft in NDFR bij de behandeling van artikel 23B OESO-Modelverdrag, verwezen naar de uitgebreide algemene toelichting van NDFR op de verschillende voorkomingstechnieken in het onderdeel Algemene leerstukken:
Art. 23B vormt een modelvoorkomingsbepaling die in bilaterale belastingverdragen kan worden opgenomen. Het bevat de beperkte verrekening (zie aantekening 4 van Algemene Leerstukken, Verschillende voorkomingstechnieken als algemene voorkomingsmethode.14.
(…)
Bij de belastingverrekening worden (net als bij de belastingvrijstelling) de buitenlandse inkomsten in het heffingsobject betrokken. Vervolgens komt de in het buitenland geheven belasting in mindering op de belasting over het wereldinkomen. Indien de in het buitenland geheven belasting volledig met de belasting over het wereldinkomen mag worden verrekend, is sprake van een volledige verrekening (full credit).
(…)
Om heffing over het wereldinkomen te waarborgen kan in Nederland (en in de meeste andere landen) buitenlandse belasting slechts beperkt worden verrekend, namelijk ten hoogste tot de evenredige Nederlandse belasting die aan het buitenlandse inkomen kan worden toegerekend. Deze beperkte verrekening, die ook wel ordinary credit wordt genoemd, volgt dus uit de laagste van de volgende limieten:
1. de in het buitenland geheven belasting over het buitenlandse inkomen; en
2. de evenredige Nederlandse belasting die aan het buitenlandse inkomen is toe te rekenen.15.
4.19
Janssen heeft in de Cursus Belastingrecht ter zake van de verrekeningsmethode geschreven:16.
De door Nederland afgesloten belastingverdragen kennen een beperkte belastingverrekening. Verrekend kan worden het laagste van (a) het bedrag van de betaalde buitenlandse belasting en (b) de Nederlandse belasting die (evenredig) toerekenbaar is aan de inkomsten waarvoor recht op belastingverrekening bestaat. Deze belastingverdragen bevatten hierbij een (grotendeels) autonome regeling van de door Nederland te verlenen belastingvermindering volgens de verrekeningsmethode. Voor de verrekeningstechniek wordt in beginsel niet (integraal) verwezen naar de nationale wetgeving.
(…)
In beginsel kan de verrekening niet meer bedragen dan de aan het buitenland over de dividenden, interest en royalty’s — of andere inkomsten die onder de verrekeningsmethode vallen — betaalde belasting (eerste limiet).1 Hierbij moet in het oog worden gehouden dat, hoewel de verdragen beperkingen opleggen aan de bronstaat inzake het percentage van de belasting (zie de verdragsartikelen 10, 11 en 12), de meeste bronstaten hun nationale (veelal hogere) tarief toepassen en pas achteraf op verzoek teruggaaf verlenen van de teveel ingehouden belasting. Uiteraard komt slechts de door het verdrag aan de bronstaat toegestane heffing voor verrekening in Nederland in aanmerking, ook indien verzuimd zou zijn de teveel ingehouden belasting terug te vragen of deze anderszins niet is teruggekregen (in deze zin Hof Arnhem-Leeuwarden 4 oktober 2017, nr. 17/00030, V-N 2017/62.1.4 voor het Belastingverdrag met Frankrijk17.).
In sommige gevallen kan er echter tot een hoger bedrag verrekend worden dan er daadwerkelijk door de bronstaat is geheven. Dit doet zich voor indien in het verdrag met het andere land een zogenoemde tax sparing credit (zie IBR.1.2.3.E.e) is opgenomen. Een tax sparing credit voorziet veelal in een verrekening van bronbelasting naar het tarief dat de bronstaat op grond van het verdrag zou mogen inhouden, ongeacht het daadwerkelijk in de bronstaat ingehouden bedrag.
4.20
Engelen en Pötgens hebben ter zake van de onderlinge overlegprocedure van het OESO-Modelverdrag geschreven:18.
Uit de tekst van art. 25, tweede lid, OESO-modelverdrag blijkt reeds dat de bevoegde autoriteiten niet de verplichting hebben met elkaar overeenstemming te bereiken. Op de bevoegde autoriteiten rust slechts een inspannings- en geen resultaatsverplichting. Dit wordt ook bevestigd in par. 26 van het Commentaar op art. 25 OESO-modelverdrag:
‘Paragraph 2 no doubt entails a duty to negotiate; but as far as reaching mutual agreement through the procedure is concerned, the competent authorities are under a duty merely to use their best endeavours and not to achieve a result.’
(…)
Anders dan het hiervoor aangehaalde citaat uit het Commentaar op het OESO-modelverdrag doet vermoeden (‘… a duty to negotiate’), wordt aangenomen dat een bevoegde autoriteit in voorkomende gevallen mag weigeren een mutual agreement procedure in de zin van art. 25, tweede lid, OESOmodelverdrag op te starten. (…) Ook het Commentaar op het OESO-modelverdrag zelf lijkt elders, in tegenstelling tot de eerder aangehaalde zinsnede, te erkennen dat de bevoegde autoriteiten, mits zij een goede reden hebben, mogen weigeren met elkaar in overleg te treden. Terzake stelt par. 23 van het Commentaar op art. 25 OESO-modelverdrag onder meer:
‘An application by a taxpayer to set a mutual agreement should not be rejectedwithout good reason.’
Hieruit volgt dat, indien daartoe goede redenen bestaan, de bevoegde autoriteiten mogen weigeren de procedure van art. 25, tweede lid, OESO-modelverdrag op te starten.
4.21
Djebali heeft ter zake van de onderling overleg procedure geschreven:19.
3.5.3.2.1 Reikwijdte en opbouw van het verzoek
De wijze waarop het verzoek tot onderling overleg door de belastingplichtige aan de bevoegde autoriteit van zijn woonstaat dient te worden gepresenteerd, is in beginsel vormvrij. De OESO MEMAP biedt echter wel een algemeen format betreffende de informatie die een verzoek doorgaans behoort te bevatten, namelijk (…):
(…)
6. the relationship, situation, or structure of the transactions, issues, or related parties involved (…);
(…)
Het betreft naast gegevens met betrekking tot het voorliggende geval (de relevante feiten en omstandigheden (…)).
4.22
De Cursus Belastingrecht heeft ter zake van artikel 25 OESO-Modelverdrag inzake de regeling voor onderling overleg geschreven:20.
In tegenstelling tot (…), wordt in art. 25 geen verplichting op de autoriteiten gelegd om de dubbele heffing ongedaan te maken. Het risico voor het welslagen van de procedure ligt hier bij de belastingplichtige (en in gevallen van art. 9 bij de fiscus).
4.23
De Fiscale Encyclopedie de Vakstudie heeft ter zake van de onderling overleg procedure van artikel 27 Verdrag Nederland – Frankrijk geschreven:21.
Dit artikel voorziet in een regeling voor onderling overleg indien een belastingplichtige in weerwil van de bepalingen van het verdrag toch met dubbele heffing wordt geconfronteerd. Daarnaast worden procedure regels in dit artikel neergelegd zoals bij wie en binnen welke tijdsperiode de dubbele belasting moet worden aangekaart. Een onderlinge overlegprocedure brengt een inspanningsverplichting voor beide landen mee, maar geen resultaatsverplichting. Daarnaast kunnen de beide landen een overlegprocedure opstarten bij moeilijkheden of twijfels omtrent de uitleg of toepassing van het verdrag.
(…)
1. De geschiedenis en de achtergrond van artikel 27
De geschiedenis en de achtergrond van artikel 27 is opgenomen in aant. 1.2 van de preambule. Het artikel geeft aan via welke procedure de belastingplichtige dubbele belasting die voortkomt uit de toepassing van het verdrag kan oplossen.
Zie verder art. 25 van het OESO-modelverdrag 1992, aant.1.
Artikel 27, vierde lid, van het verdrag met Frankrijk geeft aan hoe de procedure verloopt.
(…)
4.24
Snel heeft ter zake van de onderling overleg procedure van artikel 27 Verdrag geschreven:22.
1. Corresponderende bepaling in het OESO-Modelverdrag
Dit artikel correspondeert met art. 25 OESO-Modelverdrag (zie ook het commentaar hierop) zoals dat luidde ten tijde van het sluiten van het verdrag, in de zin dat het dezelfde materie behandelt. Het is echter niet conform die bepaling. De afwijkingen worden in aantekening 2 opgesomd en in aantekening 3 van commentaar voorzien.
4.25
Booij heeft ter zake van de onderlinge overlegprocedure van artikel 25 OESO-Modelverdrag geschreven:23.
Art. 25 bevat een onderlinge overlegprocedure ('mutual agreement procedure') die tracht dubbele belastingheffing die voortvloeit uit de toepassing van een bilateraal belastingverdrag op te lossen. Dit biedt de belastingplichtige de mogelijkheid om de bevoegde autoriteiten te verzoeken met elkaar in overleg te treden zodat dubbele belastingheffing wordt opgeheven. Daarnaast biedt de onderlinge overlegprocedure de autoriteiten de mogelijkheid met elkaar te overleggen om interpretatieproblemen met betrekking tot verdragsproblemen onderling op te lossen.
Art. 25 kenmerkt zich door verschillende soorten onderlinge overlegprocedures. Een belangrijk nadeel van de onderlinge overlegprocedure is echter haar vrijblijvende karakter. De bevoegde autoriteiten hebben alleen een inspanningsverplichting maar geen verplichting om dubbele belastingheffing ook daadwerkelijk op te heffen
5. Beoordeling van de klachten
Ten geleide
5.1
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar € 15.014 aan dividenden ontvangen uit Frankrijk. Op dit dividend is volgens belanghebbende 30% Franse dividendbelasting ingehouden.24.
5.2
In geschil is of belanghebbende ter zake van het door hem ontvangen dividend in Nederland recht heeft op verrekening van: i) 15% dividendbelasting, of ii) 30% ingehouden Franse dividendbelasting. Voorts is in geschil of belanghebbende terecht een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel.
5.3
Belanghebbende heeft bij de Franse autoriteiten een verzoek om teruggaaf van de teveel ingehouden Franse dividendbelasting ingediend. De Franse autoriteiten hebben op dat verzoek negatief beslist omdat belanghebbende geen informatie heeft verstrekt over de ‘établissement payeur’ (de uitbetaler van de dividenden). De Franse autoriteiten delen hem mede dat zij door het ontbreken van deze informatie niet in staat zijn de initiële betaling van de Franse dividendbelasting te verifiëren, en daarom kunnen zij niet overgaan tot teruggaaf van een deel van de ingehouden Franse dividendbelasting.25.
5.4
Belanghebbende klaagt dat hij in Nederland recht heeft op verrekening van 30% Franse dividendbelasting. De Staatssecretaris stelt dat Nederland ingevolge het Verdrag slechts is gehouden 15% bronbelasting te verrekenen.26.
Verdrag – Voorkoming dubbele belasting
5.5
Het Hof heeft geoordeeld: “Gelet op voormelde bepaling van de Overeenkomst27.is Nederland gehouden tot verrekening van buitenlandse bronbelasting met een maximum van 15% van het brutobedrag van de dividenden. De Inspecteur heeft derhalve op grond van dit artikel terecht niet meer dan een bedrag van € 2.252 aan te verrekenen bronbelasting in aanmerking genomen. Dat belanghebbende, naar hij stelt, het meerdere niet in Frankrijk terug kan krijgen, wat hier de reden ook van is, maakt vorenstaande niet anders. Dergelijke omstandigheden kunnen de maximale verrekening van 15% zoals neergelegd in de Overeenkomst niet opzij zetten.”28.
5.6
Artikel 10 Verdrag verdeelt de heffingsbevoegdheid ten aanzien van dividend uitgekeerd door een inwoner van Frankrijk aan een inwoner van Nederland (en omgekeerd). Het primaire heffingsrecht komt toe aan het woonland van de aandeelhouder, maar de bronstaat mag 15% heffen over portfoliodividenden29..30.
5.7
Artikel 24 Verdrag bepaalt de wijze waarop dubbele belasting wordt voorkomen. Voor inkomsten die in Frankrijk beperkt mogen worden belast en die in de Nederlandse grondslag worden begrepen, voorkomt Nederland dubbele belasting door toepassing van de verrekeningsmethode. Deze methode geldt voor dividenden. Ingevolge de verrekeningsmethode van artikel 24, lid 3 Verdrag is het bedrag van de verrekening gelijk aan het laagste van de volgende bedragen: a) het bedrag dat gelijk is aan de in Frankrijk – binnen de grenzen van het in artikel 10, lid 2 bepaalde tarief – geheven belasting, en b) het bedrag van de Nederlandse belasting indien de inkomensbestanddelen onderdeel vormen van het gehele Nederlandse inkomen.
5.8
Ingevolge artikel 24, lid 3, onderdeel a Verdrag is Nederland in onderhavige zaak slechts verplicht 15% bronbelasting te verreken.31.
5.9
De door belanghebbende in de procedure overgelegde correspondentie geeft de indruk dat onduidelijkheid bestaat over de persoon die de betaling van de Franse dividendbelasting heeft gedaan (de établissement payeur). Dit is een aangelegenheid waar de Nederlandse rechter niet in kan treden.
5.10
De klacht van belanghebbende faalt.
Verdrag – Regeling onderling overleg
5.11
Volledigheidshalve merk ik op dat in artikel 27 Verdrag de regeling voor onderling overleg tussen Nederland en Frankrijk is opgenomen. Deze regeling kan worden toegepast ingeval een inwoner van een van de landen van oordeel is dat de maatregelen van Frankrijk/Nederland of van zowel Frankrijk als Nederland voor hem (zullen) leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag. Volledigheidshalve merk ik op dat deze bepaling een inspanningsverplichting voor beide landen bevat, geen resultaatsverplichting.32.
5.12
Om gebruik te kunnen maken van deze regeling van onderling overleg dient belanghebbende alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak (inclusief informatie over alle bij de zaak betrokken partijen) te verstrekken.33.Aannemelijk is dat onder de te verstrekken informatie ook de naam van de ‘établissement payeur’ (de uitbetaler van de dividenden) valt. De mogelijkheid bestaat dat belanghebbende geen gebruik kan maken van de regeling van onderling overleg van artikel 27 Verdrag omdat hij naar het inzicht van de Franse autoriteiten onvoldoende gegevens had verstrekt.34.
Vertrouwensbeginsel
5.13
Belanghebbende stelt voorts dat bij hem vertrouwen is gewekt dat indien de Franse autoriteiten negatief zouden beslissen op zijn verzoek de Franse dividendbelasting te verlagen naar 15%, de Nederlandse belastingdienst zou toestaan dat hij 30% Franse dividendbelasting zou kunnen verrekenen met de door hem verschuldigde inkomstenbelasting (en niet slechts 15%). Dit vertrouwen is gewekt in een hoorgesprek en voorts is dit vertrouwen gewekt doordat het bezwaar van belanghebbende gedurende circa 20 maanden is aangehouden. In deze periode heeft belanghebbende getracht de extra inhouding van 15% terug te krijgen van het ministerie van Financiën in Frankrijk.35.
5.14
Het Hof heeft ter zake van het vertrouwensbeginsel geoordeeld: ”Nu belanghebbende stelt dat hem een toezegging is gedaan op grond waarvan hij in afwijking van de bepalingen van de Overeenkomst recht heeft op verrekening van alle Franse bronbelasting, rust op belanghebbende de last te bewijzen dat hem een dergelijke toezegging is gedaan. Belanghebbende baseert de toezegging op de aanhouding van het bezwaar en hetgeen tijdens het hoorgesprek is besproken. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat tijdens het hoorgesprek nimmer met zoveel woorden is gezegd dat eventueel alsnog volledige aftrek zou volgen. Nu dit niet als zodanig is gezegd en blijkens het hoorverslag aan belanghebbende is medegedeeld dat indien de regeling van onderling overleg niet het voor hem gewenste resultaat geeft, hij niet alsnog het recht van teruggaaf bij de Nederlandse fiscus kan claimen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat (impliciet) een toezegging is gedaan. Dat het bezwaar is aangehouden is daarvoor onvoldoende. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.”36.
5.15
De waardering van de door belanghebbende aangedragen bewijsmiddelen ter zake van het beroep op het vertrouwensbeginsel berust op de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Daarvoor is in cassatie geen plaats. Het oordeel van het Hof is niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk.37.
5.16
Deze klacht van belanghebbende faalt.
6. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑07‑2018
Rechtbank Gelderland 16 december 2016, nr. AWB 16/2624, de uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 oktober 2017, nr. 17/00030, ECLI:NL:GHARL:2017:8564, NTFR 2017/2874 met commentaar Van Wordragen en Belastingadvies 2017/23.6 met wenk van Ancuta.
Zoals in 1.4 vermeld, was bij het Hof tevens de ontvankelijkheid van het bezwaar in geschil.
Originele voetnoten van auteurs zijn in deze conclusie niet opgenomen, tenzij anders aangegeven.
NTFR 2017/2874.
S. Verhees in NDFR, Deel Inkomstenbelasting, Wet IB 2001. Artikel 9.2 Wet inkomstenbelasting 2001 - Voorheffingen. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 27 mei 2018. Online geraadpleegd op 4 juni 2018.
P.F.J. Snel in NDFR, Deel Internationaal en EU-belastingrecht. Verdragsteksten per artikel met commentaar. Artikel 10 NL-Frankrijk Dividenden. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 3 maart 2018. Online geraadpleegd op 4 juni 2018.
Vakstudie Nederlands Internationaal Belastingrecht. Onderdeel 1. Belastingverdragen naar inkomen, vermogen en passiva. Bilaterale verdragen. Frankrijk. Artikel 10 Dividenden (Dividendes), Aantekening 3 Franse uitvoeringsvoorschriften. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 2 juni 2018. Online geraadpleegd op 4 juni 2018.
Vakstudie Nederlands Internationaal Belastingrecht, Onderdeel 1. Belastingverdragen naar inkomen, vermogen en passiva. Bilaterale verdragen. Frankrijk. Artikel 24 Bepaling tot vermijding dubbele belasting (DIspositions pour éliminer les doubles impositions), Aantekening 4 Nederlandse wijze van voorkoming van dubbele belasting: verrekeningsmethode. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 2 juni 2018. Online geraadpleegd op 4 juni 2018.
Bedoeld zal zijn: de in Frankrijk – binnen de grenzen van het Verdrag – over de betreffende inkomensbestanddelen geheven belasting.
P.F.J. Snel in NDFR, Deel Internationaal en EU-belastingrecht. Verdragsteksten per artikel met commentaar. Artikel 24 NL-Frankrijk Bepaling tot vermijding van dubbele belasting. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 3 maart 2018. Online geraadpleegd op 14 juni 2018.
De Jong in NDFR, Deel Internationaal en EU-belastingrecht. OESO-Modelverdrag. Artikel 23B OESO-Modelverdrag CREDIT METHOD. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 10 december 2017. Online geraadpleegd op 19 juni 2018.
De Jong in NDFR, Deel Internationaal en EU-belastingrecht. Algemene leerstukken. Verschillende voorkomingstechnieken. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 10 december 2017. Online geraadpleegd op 19 juni 2018.
Cursus Belastingrecht, IBR.3.3.2.D.a Verrekeningsmethode en IBR.3.3.2.D.b Eerste limiet: de in het buitenland betaalde belasting; tax sparing credit. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 19 april 2018. Online geraadpleegd op 19 juni 2018.
Zie onderdeel 2.4 van deze conclusie.
F.A. Engelen en F.P.G. Pötgens, Mutual agreements, Deventer: Kluwer, 2000, p. 31 – 32.
N. Djebali, Beslechting van transfer pricing geschillen, Deventer: Kluwer, 2012, p. 109-111.
Vakstudie Nederlands Internationaal Belastingrecht, Onderdeel 1. Belastingverdragen naar inkomen, vermogen en passiva. Bilaterale verdragen. Frankrijk. Artikel 27 Regeling voor onderling overleg (Procédure amible). Kernbeschrijving. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 5 mei 2015. Online geraadpleegd op 4 juni 2018.
P.F.J. Snel in NDFR, Deel Internationaal en EU-belastingrecht. Verdragsteksten per artikel met commentaar. Artikel 27 NL-Frankrijk Regeling voor onderling overleg. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 3 maart 2018. Online geraadpleegd op 14 juni 2018.
J.A. Booij in NDFR, Deel Internationaal en EU-belastingrecht. OESO-Modelverdrag. Artikel 25 Mutual Agreement Procedure. Het commentaar is bijgewerkt tot en met 3 april 2018. Online geraadpleegd op 14 juni 2018.
Zie onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van deze conclusie.
Zie onderdelen 2.2 en 2.3 van deze conclusie.
Zie onderdelen 3.1 tot en met 3.3 van deze conclusie.
Het Hof heeft het Verdrag Nederland – Frankrijk gedefinieerd als “Overeenkomst”. Het Hof refereert aan artikel 24, lid 3, onderdeel a Verdrag.
Zie r.o. 4.8 in onderdeel 2.5 van deze conclusie.
De bronstaat mag 5% heffen ingeval sprake is van deelnemingsdividenden.
Zie onderdelen 4.2 tot en met 4.6 en 4.9 (Verdragsteksten) en 4.14 en 4.15 (literatuur) van deze conclusie.
Zie onderdelen 4.1 (wettekst), 4.7 en 4.10 (Verdragsteksten) en 4.12, 4.13 en 4.16 tot en met 4.19 (literatuur) van deze conclusie.
Zie onderdelen 4.8 (Verdragstekst) en 4.20 tot en met 4.25 (literatuur) van deze conclusie.
Zie onderdeel 4.21 (literatuur) van deze conclusie.
Zie voor nadere informatie onderdelen 2.2 en 2.3 (feiten) en onderdeel 5.3 van deze conclusie.
Zie onderdeel 3.3 van deze conclusie.
Zie r.o. 4.9 tot en met 4.11 in onderdeel 2.5 van deze conclusie.
Zie onderdelen 4.11 en 4.12 (literatuur) van deze conclusie.
Beroepschrift 10‑07‑2018
Betr. Beroep in Cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, nr. 17/00030 dd. 4 Oktober 2017 waarvan kopie ingesloten.
In de uitspraak van het Hof is mijn bezwaar tegen de beslissing van de Inspecteur i.z. de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverz. 2012 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak teken ik dit beroep in cassatie aan.
De gronden van dit beroep zijn:
1.
In mijn beleving van het hele proces van bezwaar tot de uitspraak is wel degelijk sprake van het wekken van vertrouwen bij mij o.a. door het aanhouden van het bezwaar gedurende een periode van ca. 20 maanden. In die periode is door mij in overeenstemming met de aanbevelingen van de diverse Inspecties getracht het exces aan bronbelasting bij het Ministerie van Financien in Frankrijk terug te vorderen, wat uiteindelijk — geheel buiten mijn schuld — niet is gelukt. De kanttekening in het verslag van het hoorgesprek, waar het Hof zich op baseert, was inderdaad geen toezegging vooraf maar had tijdens het hoorgesprek het karakter van een toetsing achteraf‘wij kunnen dit NU niet toezeggen, maar dat zal t.z.t. door de bevoegde Inspecteur beoordeeld moeten worden’. Anders had men vanaf het begin — zoals eerder door mij betoogd — gewoon kunnen zeggen ‘u doet uw best maar, maar u krijgt geen verdere aftrek…en we wijzen het bezwaar af en sturen u de definitieve aanslag’; wat dus niet is gebeurd. Vandaar mijn beroep op het vertrouwensbeginsel.
2.
De Overeenkomst dd. 16-03-1973, tussen de Regeringen van Nederland en Frankrijk, had ten doel ‘het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting m.b.t. belasting naar het inkomen en naar het vermogen’
3.
De essentie daarvan is dat de buitenlandse heffing de 15% niet overschreidt en als consequentie daarvan de Nederlandse fiscus geen hogere aftrek van dividendbelasting dan die 15% accepteert… er van uitgaande dat de buitenlandse heffing inderdaad tot die 15% blijft beperkt. Leading is naar mijn mening de maximalisering van de buitenlandse heffing en de maximalisering van de de Nederlandse aftrek is niet ‘leading’ maar een gevolg van de beperking van de buitenlandse heffing. Het Hof heeft naar mijn mening ten onrechte de maximalisering van de Nederlandse heffing ‘leading’ gemaakt. Nu die heffing in mijn geval hoger uitvalt — een onherroepelijk gegeven — dient in mijn opvatting ter vermijding van dubbele belasting ( toch het doel van de overeenkomst ) ook het exces aan buitenlandse bronbelasting voor aftrek in aanmerking te komen. Ik ben immers al aangeslagen voor de vermogensrendementsheffing, waarbij het beginsel van aftrekbaarheid van ingehouden dividendbelasting van toepassing is.
4.
Ik beschouw de uitspraak van het Hof als niet rechtvaardig en ga daarom in beroep in cassatie.
Hoogachtend,