Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2021, nr. 21-005727-19
ECLI:NL:GHARL:2021:11582
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-12-2021
- Zaaknummer
21-005727-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:11582, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1475
Uitspraak 17‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden heeft een verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden onvoorwaardelijk. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te poging tot zware mishandeling van een penitentiair inrichtingswerker. Verdachte is het slachtoffer op de rug gesprongen en heeft enige tijd met zijn arm de keel van het slachtoffer dichtgeknepen. Het hof is van oordeel dat het gewelddadige gedrag van verdachte uiterst verwerpelijk is.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005727-19
Uitspraak d.d.: 17 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2019 met parketnummer
16-133888-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Rijnmond – Gevangenis De IJssel,
te Krimpen aan den IJssel.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 januari 2021, 17 november 2021 en 3 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd de vordering van de benadeelde partij aangever onder nummer [nummer] toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] deels af te wijzen en de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K. Canatan, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft tevens de vordering van de benadeelde partij aangever onder nummer [nummer] toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering voor wat betreft het meer gevorderde afgewezen. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] afgewezen met betrekking tot een bedrag van € 225,-. Deze benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aangever [nummer] opzettelijk van het leven te beroven, (nadat die aangever [nummer] een mobiele telefoon van verdachte had afgepakt)
- meerdere malen (dreigend) tegen die aangever [nummer] heeft geschreeuwd: ‘Wat doe je?’ en/of
- ( vervolgens) op de rug van die aangever [nummer] is gesprongen en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, arm om de hals en/of de nek van die aangever [nummer] heeft gedaan en/of gehouden en/of met zijn, verdachtes, arm (met kracht) (gedurende enige tijd) heeft gedrukt op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die aangever [nummer] , althans met zijn, verdachtes, arm (gedurende enige tijd) kracht heeft uitgeoefend op de hals en/of nek en/of keel van die aangever [nummer] , waardoor die aangever [nummer] niet meer kon ademen en aldus de ademhaling van die aangever [nummer] gedurende enige tijd heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan aangever [nummer] , zijnde een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (nadat die aangever [nummer] , in zijn/haar hoedanigheid als penitentiair inrichtingswerker, een mobiele telefoon van verdachte had afgepakt)
- meerdere malen (dreigend) tegen die aangever [nummer] heeft geschreeuwd: ‘Wat doe je?’ en/of
- ( vervolgens) op de rug van die aangever [nummer] is gesprongen en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, arm om de hals en/of de nek van die aangever [nummer] heeft gedaan en/of gehouden en/of met zijn, verdachtes, arm (met kracht) (gedurende enige tijd) heeft gedrukt op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die aangever [nummer] , althans met zijn, verdachtes, arm (gedurende enige tijd) kracht heeft uitgeoefend op de hals en/of nek en/of keel van die aangever [nummer] , waardoor die aangever [nummer] niet meer kon ademen en aldus de ademhaling van die aangever [nummer] gedurende enige tijd heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden;
hij op of omstreeks 2 juni 2019 te [plaats] , een ambtenaar, aangever [nummer] , gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (nadat aangever [nummer] in zijn/haar hoedanigheid als penitentiair inrichtingswerker een mobiele telefoon van verdachte had afgepakt) heeft mishandeld door
- op de rug van die aangever [nummer] te springen en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, arm om de hals en/of de nek van die aangever [nummer] te doen en/of te houden en/of met zijn verdachtes, arm (met kracht) (gedurende enige tijd) te drukken op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die aangever [nummer] , althans met zijn, verdachtes, arm (gedurende enige tijd) kracht uit te oefenen op de hals en/of nek en/of keel van die aangever [nummer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de tenlastelegging van het meer subsidiair tenlastegelegde feit (mishandeling) onvoldoende feitelijk is omdat het niet duidelijk is wat de uiterlijke verschijningsvorm is van het ‘op de rug springen’ en dit wel is vereist om als grondslag voor een bewezenverklaring te kunnen gelden, in het bijzonder omdat niet elk ‘op de rug springen’ zonder meer als mishandeling is te kwalificeren. De dagvaarding dient, aldus de raadsman, ten aanzien van dit feit daarom partieel nietig te worden verklaard.
Oordeel van het hof
Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde feit een voldoende feitelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat aan verdachte ten laste is gelegd in de zin van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. In het licht van het dossier bezien is het naar het oordeel van het hof voor de verdediging voldoende duidelijk waartegen verdachte zich heeft te verdedigen. Daarbij komt dat de aan verdachte verweten gedraging nader is gespecificeerd met de omschrijving achter het tweede gedachtestreepje van het meer subsidiair tenlastegelegde en het ‘op de rug springen’, slechts een onderdeel is van de aan verdachte verweten gedragingen. De omstandigheid dat niet expliciet wordt aangegeven op welke manier verdachte bij aangever op de rug is gesprongen doet aan het voorgaande niet af. De dagvaarding is ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde daarom geldig.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Alternatieve lezing verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij geen telefoon op zijn cel had en dat het ging om een afstandsbediening. Het slachtoffer zou de afstandsbediening afgepakt hebben en daarop zou een stoeipartij zijn gevolgd waarbij beiden ten val zijn gekomen. Verdachte heeft ontkend dat hij op het slachtoffer is gesprongen en een arm om zijn nek heeft gedaan als in een wurggreep of iets dergelijks.
Beoordeling hof.
Het hof volgt verdachte niet in dit verweer. Verdachtes lezing wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van het slachtoffer en van getuigen alsmede de stukken met betrekking tot het letsel van het slachtoffer die hetgeen aangever en getuigen verklaren ondersteunen. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat de lezing van de verdachte – die ook overigens niet aannemelijk is geworden - terzijde moet worden gesteld.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
De raadsman heeft – kort gezegd - betoogd dat niet buiten gerede twijfel is vast te stellen wat er precies is gebeurd tijdens de schermutseling tussen verdachte en het slachtoffer, nu de verklaringen van het slachtoffer en getuigen tegenstrijdig zijn en objectief bewijs ontbreekt.
Voor zover de raadsman heeft willen bepleiten dat de verklaringen van het slachtoffer afgelegd bij de politie en de raadsheer-commissaris niet betrouwbaar zijn, verwerpt het hof dit verweer.
Hetgeen de verdediging heeft aangedragen ter onderbouwing van de stelling dat de verklaringen van het slachtoffer niet consistent zijn en niet op alle punten overeenstemmen met de overige verklaringen in het dossier, acht het hof niet zodanig zwaarwegend dat daaruit zou moeten worden geconcludeerd dat zijn verklaringen niet betrouwbaar zijn. Het hof stelt vast dat het slachtoffer gedurende het opsporingsonderzoek meerdere verklaringen heeft afgelegd. Reeds in zijn eerste verklaring tegenover de politie van kort na het incident heeft hij duidelijk verwoord dat hij in de cel van verdachte een telefoon zag en die heeft gepakt omdat telefoons niet zijn toegestaan, hoe verdachte op zijn rug is gesprongen, een arm stevig om zijn keel klemde, deze arm aantrok, waardoor de ademhaling direct werd bemoeilijkt, dat zij samen ten val kwamen en dat hij geen lucht kreeg en het gevoel had dat hij ‘out’ zou gaan. Tijdens het tweede verhoor bij de politie en ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft het slachtoffer daarna deze verklaring in grote lijnen bevestigd. Deze verklaringen zijn in de kern consistent.
Dat het slachtoffer na de eerste verklaring in de volgende verklaringen, nadat hem aanvullende vragen zijn gesteld, op sommige punten meer gedetailleerd heeft verklaard en andere elementen heeft genoemd, maakt zijn verklaringen niet onbetrouwbaar. Dit laat zich verklaren door de vragen die hem zijn gesteld in die verhoren.
Daarbij komt dat de verklaringen van het slachtoffer op de essentiële onderdelen worden ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die meteen na het incident zijn gehoord, [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een van zijn armen om de keel van het slachtoffer had, dat het slachtoffer blauw aanliep en dat verdachte de greep hard aantrok. [getuige 1] schrok hier dusdanig van dat hij snel naar buiten is gerend om hulp te halen. Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] weliswaar verklaard dat hij zich niet veel meer van het incident kan herinneren, maar hij heeft nog wel verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte het slachtoffer bij zijn nek vasthad. Getuige [getuige 2] heeft een paar dagen na het incident bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte het slachtoffer vasthield en dit (blijkbaar) op zo’n manier was dat hij in shock was en niet kon geloven wat hij zag. Het feit dat [getuige 2] zich bij de raadsheer-commissaris niets meer kon herinneren van het incident maakt zijn eerder afgelegde verklaring niet onbetrouwbaar.
De verklaringen van het slachtoffer vinden ook steun in het letsel dat bij hem is geconstateerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 2 juni 2019, blijkt dat verbalisanten korte tijd na het incident zagen dat het slachtoffer rechts onder zijn kin twee tipjes bloed had zitten, met een kleine schaafplek, dat het slachtoffer in zijn nek, zowel links als rechts, rode striemen had en dat er op het achterhoofd van het slachtoffer een rode afdruk zat. Het dossier bevat ook foto’s waarop is te zien dat het slachtoffer letsel had aan zijn kin, zijn nek, zijn hals en bij zijn oog.
Tot slot wordt in de geneeskundige verklaring van de GGD, d.d. 6 juni 2019, opgesteld door drs. J.A. Kortmann, forensisch arts, vermeld dat het door hem beschreven letsel - aan een arm en onderhuidse bloeduitstortingen onder het ooglid - goed kan passen bij de aangegeven toedracht. Ook blijkt uit deze geneeskundige verklaring dat de huisarts van het slachtoffer tijdens het consult d.d. 3 juni 2019 heeft geconstateerd dat het slachtoffer een zwelling had in de hals, rechts onder de kaaklijn, dat er sprake was van lokale roodheid daar en dat er sprake was van kneuzingen.
Het hof heeft alles afwegende geen twijfel over de betrouwbaarheid over hetgeen het slachtoffer en de getuigen hebben verklaard. Het hof zal de verklaringen derhalve gebruiken voor het bewijs.
Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel
Door de verdediging is in hoger beroep - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - opnieuw bepleit dat de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel en dat eveneens niet blijkt dat verdachte hierop (voorwaardelijk) opzet heeft gehad, zeker niet nu verdachte aangever heeft losgelaten voordat de gevolgen zijn ingetreden.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is onder meer vereist dat het opzet van de verdachte minst genomen in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op basis van het dossier staat naar het oordeel van het hof het volgende vast.
Het slachtoffer heeft bij de politie verklaard dat de verdachte hem – nadat het slachtoffer een telefoon van verdachte had gepakt - op zijn rug is gesprongen en dat hij zag en voelde dat verdachte een arm om zijn keel klemde. Het slachtoffer voelde dat deze arm werd aangetrokken en hij merkte meteen dat het ademhalen direct werd bemoeilijkt door deze stevige greep. Het slachtoffer probeerde zichzelf los te trekken, maar dit lukte niet. Hierna kwamen beiden ten val, waarbij verdachte de keel van het slachtoffer omklemd bleef houden. Het slachtoffer voelde zich paniekerig worden, omdat hij zichzelf niet uit de greep kon bevrijden en omdat hij merkte dat hij geen lucht meer kreeg. Het slachtoffer had het gevoel dat hij ‘out’ zou gaan. Kort na het incident heeft het slachtoffer bloed opgespuugd, had hij veel pijn in zijn keel en last met slikken. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft het slachtoffer verklaard dat hij een week niet heeft kunnen eten door het letsel.
Ten gevolge van het handelen van de verdachte zijn bij het slachtoffer korte tijd nadat het incident had plaatsgevonden rode striemen in de nek, lichte bloeduitstortingen bij het oog, een zwelling in de hals en kneuzingen waargenomen.
Het hof overweegt dat de verdachte aldus, met kracht, met zijn arm de keel van het slachtoffer heeft afgeklemd en afgeklemd heeft gehouden, zodanig dat het slachtoffer geen lucht meer kreeg, dat hij het gevoel kreeg dat hij het bewustzijn zou verliezen en dat pijn en verwondingen zijn ontstaan in de nek en in de keel. Getuige [getuige 1] heeft verklaard te hebben gezien dat aangever blauw aanliep. Van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat de keel/hals een kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam, waar zich meerdere verbindingen bevinden van vitale organen en dat het omvatten van de nek/hals kan leiden tot bijvoorbeeld hersenletsel door zuurstofgebrek of schade aan het strottenhoofd en/of de (nek)wervels. De aard, hevigheid en het voortduren van het door de verdachte uitgeoefende geweld maakt dat de kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk was.
De gedragingen die de verdachte heeft verricht kunnen naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het gevolg van het intreden van zwaar lichamelijk letsel dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Daaraan doet niet af dat de verdachte op enig moment zijn handelingen heeft gestaakt. Het zwaar lichamelijke letsel had immers, gelet ook op het letsel van het slachtoffer, daarvoor reeds kunnen zijn ingetreden.
Dat leidt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, die in een eventueel later op te maken aanvulling op dit verkorte arrest zullen worden opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juni 2019 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan aangever [nummer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, nadat die aangever [nummer] een mobiele telefoon van verdachte had afgepakt, meerdere malen tegen die aangever [nummer] heeft geschreeuwd: ‘Wat doe je?’ en vervolgens op de rug van die aangever [nummer] is gesprongen en vervolgens zijn arm om de hals en de nek van die aangever [nummer] heeft gedaan en gehouden en met zijn arm met kracht gedurende enige tijd heeft gedrukt op/tegen de hals en nek en keel van die aangever [nummer] , waardoor die aangever [nummer] niet meer kon ademen en aldus de ademhaling van die aangever [nummer] gedurende enige tijd heeft belet en belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt een ernstig strafbaar feit, te weten poging tot zware mishandeling van een penitentiair inrichtingswerker. Het hof is van oordeel dat het gewelddadige gedrag van verdachte uiterst verwerpelijk is. Het slachtoffer wilde verdachte een blikje drinken geven. Hiertoe kwam het slachtoffer in de cel van verdachte en toen zag hij dat verdachte in het bezit was van een telefoon, hetgeen niet is toegestaan in de penitentiaire inrichting. Op het moment dat het slachtoffer deze telefoon wilde meenemen heeft verdachte uiterst gewelddadig gehandeld. Verdachte is het slachtoffer op de rug gesprongen en heeft enige tijd met zijn arm de keel van het slachtoffer dichtgeknepen. Dit om het slachtoffer te dwingen de telefoon los te laten. Hierdoor kreeg het slachtoffer geen adem meer en heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij doodsangsten heeft uitgestaan en dat hij op dat moment dacht dat verdachte hem zou vermoorden. Ook heeft het slachtoffer een slachtofferverklaring overgelegd waaruit blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact op hem heeft (gehad). Dat uiteindelijk geen zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, is niet aan verdachte te danken.
Uit de gedraging van verdachte komt het beeld naar voren dat verdachte weinig tot geen respect heeft voor ambtenaren en het gezag dat zij vertegenwoordigen. Zowel om passend te vergelden als om, ter generale preventie, de geldende norm duidelijk te bevestigen moet een pleger van dergelijk gedrag streng worden bestraft.
Evenals de rechtbank houdt het hof in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte dit feit heeft gepleegd terwijl hij een langdurige gevangenisstraf van 18 jaren onderging wegens zware geweldsfeiten. Er is dus sprake van recidive. De hiervoor genoemde straf is in 2014 aan verdachte opgelegd. De tijd die verdachte inmiddels in detentie heeft doorgebracht heeft hem er niet van weerhouden opnieuw tot een ernstig geweldsfeit te komen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 15 oktober 2021 waaruit, zoals hiervoor overwogen, volgt dat verdachte eerder voor zware geweldsfeiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter zitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het hof de straf zoals opgelegd door de rechtbank, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden onvoorwaardelijk, passend en geboden. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij aangever onder nummer [nummer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.385,- (€ 385,- aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500, - aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof grondt deze toewijzing op het volgende.
Ook in hoger beroep staat verdachtes betrokkenheid bij het jegens de benadeelde partij gepleegde strafbare feit vast en heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens hem, welk onrechtmatig handelen hem toegerekend kan worden. De verdachte is derhalve verplicht de door de benadeelde partij dientengevolge geleden schade te vergoeden. De door de benadeelde partij geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b Sv. Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
De grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding is in het onderhavige geval gerechtvaardigd nu aangever als gevolg van het handelen van verdachte letsel heeft ondervonden. Uit de aangifte en toelichting volgt bovendien dat de gebeurtenis bijzonder angstaanjagend voor aangever is geweest en een grote impact heeft gehad. Het door verdachte gepleegde feit vormt daarmee ook een ernstige aantasting van de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof voorts het volgende. Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, de impact daarvan in het concrete geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op zijn persoonlijk leven en op de wijze waarop hij nadien hinder ondervond van het feit. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van die omstandigheden leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500, -. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering deels zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.103,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 225,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij aangever onder nummer [nummer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij aangever onder nummer [nummer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd aangever onder nummer [nummer] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 juni 2019.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 17 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.