Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/1.3
1.3 Afbakening
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS585267:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hoofdstuk 1, par. 1.2 en de uitwerking in de Hoofdstukken 4, 5, 6 en 7.
Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319). Over de privaatrechtelijke aspecten van Europese regelgeving over het girale en elektronische betalingsverkeer: Van Esch (2004) p. 17-37; over de SEPA: Berkvens (2005) p. 37-50.
Ik volsta met een korte opsomming: over de uitgifte van chartaal geld: de Muntwet 2002(Stb. 2001, 631) en de Bankwet 1998(Stb. 1999, 507). Over het aanbieden en verrichten van girale betaaldiensten: de Wet op het financieel toezicht (Stb. 2006, 475), de Wet grensoverschrijdende betaaldiensten(Stb. 1998, 686), de Wet inzake de geldtransactie-kantoren (Stb. 2002, 380) en de Sanctiewet 1977(Stb. 1980, 93). Over controle- en rapportageverplichtingen: de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994(Stb. 1994, 258) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme(Stb. 2008, 303). Over de aantastbaarheid van girale betalingen: de `Finaliteitswer neergelegd in Titel I, Afdeling 11A Fw (Stb. 1998, 714). Bij verstoringen van de markt: de Noodwet financieel verkeer(Stb. 1978, 348).
In de context van het girale betalingsverkeer gaat het meestal om derdenbeslag (artikel 475 Rv), waarover uitvoerig Broekveldt (2003). De rechtsvragen die zich bij derdenbeslag aandienen lijken minder problematisch dan de vragen die in deze studie aan de orde komen. Zie hoofdstuk 3, par. 4.2 voor enkele opmerkingen over beslag op 'kredietruimte.'
Het onderzoeksgebied van deze studie is begrensd tot revindicatoire aanspraken op giraal geld. Het onderzoek naar de mogelijke toepassingen in de praktijk, heb ik beperkt tot vier typen rechtsvragen zoals die zich hebben aangediend in de Nederlandse jurisprudentie en die, als gezegd, problematisch zijn gebleken.1 Het is echter niet uitgesloten dat in de praktijk zich andere situaties kunnen voordoen waarbij de erkenning van een revindicatoire aanspraak uitkomst biedt bij het reguleren van verhaal op giraal geld. De algemene uiteenzetting en de vier `praktijk'-hoofdstukken bieden tezamen voldoende houvast bij het bepalen van de mogelijkheden daartoe en de grenzen die daarbij moeten worden gesteld.
Voor wat betreft wettelijke bepalingen, beperkt deze studie zich in hoofdzaak tot het BW en enkele bepalingen uit de Faillissementswet. Het thema 'geld en betalingsverkeer' raakt echter aan veel meer, overwegend publiekrechtelijke, wet- en regelgeving. In het bijzonder wijs ik daarbij op de Richtlijn Betaaldiensten, die tot stand is gekomen als complementair juridisch kader van de Single European Payment Area (`SEPA').2 Deze richtlijn dient op 1 november 2009 te zijn omgezet in de Nederlandse wetgeving en verschaft onder meer voorschriften over voorwaarden, informatievereisten en risicoverdeling tussen een bank en haar cliënt. Hoe ingrijpend de SEPA en de Richtlijn Betaaldiensten ook zullen zijn ten aanzien van betaalproducten en -diensten, zij betreffen niet primair de hier voorliggende vraag, namelijk de vermogensrechtelijke theorievorming over geld en het girale betalingsverkeer.
Toezichts- en monetaire wetgeving worden, op enkele uitzonderingen na, evenmin besproken.3 Ook het procesrecht, dat vaak een grote invloed heeft op de uitkomst van een arrest, blijft buiten beschouwing. Wel zal ik soms wijzen op de invloed die de procesgang heeft gehad op een rechterlijk oordeel. Het beslagrecht komt een enkele maal aan de orde bij de bespreking van de samenloop van rechten, maar zal niet afzonderlijk als leerstuk worden besproken.4 Verder heb ik mij op onderdelen laten inspireren door literatuur uit ons omringende rechtsstelsels, echter zonder dat van rechtsvergelijking kan worden gesproken. De daarvoor noodzakelijke beschrijving van een groot aantal en uiteenlopende buitenlandse rechtsfiguren, zoals bijvoorbeeld het gebruik van de constructive trust in het Anglo-Amerikaanse recht, valt buiten de reikwijdte van deze studie.