HR, 20-09-2011, nr. S 10/01925
ECLI:NL:HR:2011:BQ3787, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
S 10/01925
- LJN
BQ3787
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ3787, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3787
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7890, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Vordering b.p. Het Hof had in het licht van hetgeen namens verdachte t.a.v. de vordering van de b.p. - welke onmiskenbaar uitsluitend betrekking heeft op feit 1 - is aangevoerd en in het licht van de tot het bewijs van feit 1 gebezigde verklaring van de b.p. nader dienen te motiveren waarom hij bij de berekening van de materiële schade is uitgegaan van een periode van 3 weken.
20 september 2011
Strafkamer
nr. S 10/01925
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 maart 2010, nummer 23/006349-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, schriftelijk commentaar gegeven op het beroep van de verdachte.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wat betreft de materiële schade van € 1.800,- ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op tijdstippen gelegen in de periode van 26 mei 2005 tot en met 28 juni 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, en Alkmaar een ander, genaamd [slachtoffer 2], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die ander, en heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde bestaande dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] heeft ondergebracht in een woning in IJmuiden (te weten een woning gelegen aan de [a-straat]) en
- die [slachtoffer 2] van die woning heeft overgebracht of over doen brengen naar de plaats waar die [slachtoffer 2] als prostituee ging werken en
- die [slachtoffer 2] na het verrichten van haar werkzaamheden als prostituee heeft teruggebracht of heeft doen terugbrengen naar die woning en
- daarbij telkens die [slachtoffer 2] verdiensten heeft afgenomen of heeft laten afgeven aan verdachte en
- papieren van die [slachtoffer 2] heeft afgepakt, zulks nadat verdachte had gehoord dat de Hongaarse politie die [slachtoffer 2] zochten nadat die [slachtoffer 2] had gezegd dat ze naar huis, in elk geval, weg wilde en
- vervolgens die [slachtoffer 2] heeft overgebracht naar een andere woning en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij te weinig verdiende en gevraagd of zij geld had verstopt en/of aan een ander had gegeven en
- daarbij die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en aan het haar heeft getrokken en
- die [slachtoffer 2] heeft overbracht naar een woning in IJmuiden;
2. hij in de periode van 4 juni 2005 tot en met 28 juni 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte die [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat hij, verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en gehouden, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- de broek van die [slachtoffer 2] van haar lijf heeft getrokken en
- de onderbroek van die [slachtoffer 2] van haar lijf heeft gescheurd en
- die [slachtoffer 2] met haar rug op de tafel heeft gelegd en
- met één hand de handen van die [slachtoffer 2] op haar buik heeft gedrukt en gedrukt gehouden;
3. hij in de periode van 4 juni 2005 tot en met 28 juni 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet
- die [slachtoffer 2] in een auto van Alkmaar naar een woning gelegen aan de [b-straat] te IJmuiden gebracht en
- die [slachtoffer 2] opgesloten gehouden in die woning waarbij zijn mededader een telefoon buiten bereik van die [slachtoffer 2] heeft bewaard en die [slachtoffer 2] heeft bewaakt en bij voortduring in haar directe aanwezigheid is gebleven."
Het Hof heeft omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] het volgende overwogen en beslist:
"De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft deze vordering betwist door te stellen dat de verdachte zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair wordt door de verdediging de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Dit bestaat uit een post van € 2.500,- wegens immateriële schade en een post van € 1.800,- wegens materiële schade. Bij berekening van de materiële schade is uitgegaan van € 100,- per dag over een periode van drie weken in de periode van 4 juni 2005 tot en 28 juni 2005, waarbij het hof uitgaat van een werkweek van 6 dagen.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] (...) een bedrag van € 4.300,- (vierduizend driehonderd euro) te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
(...)"
3.2.2 De bewezenverklaring van feit 1 steunt onder meer op de verklaring van [slachtoffer 2] voor zover inhoudende:
"Samen met [betrokkene 1] ben ik op donderdagochtend 26 mei 2005 om 8.00 uur in Nederland aangekomen. Ik was om 14.00 uur al aan het werk op de Achterdam. Ik woonde samen met [betrokkene 1] in een appartement in onderhuur. Dat was in Alkmaar.
[Betrokkene 1] heeft op een gegeven moment gezegd dat zij naar Hongarije wilde reizen. Zij vertelde dat zij in Nederland een Hongaarse kennis had, die voor mij zou zorgen. Deze kennis bleek de tolk van [verdachte] (het hof begrijpt telkens: de verdachte) te zijn en [verdachte] bleek een pooier te zijn. [verdachte] heeft mij van [betrokkene 1] gekocht. Voor [verdachte] werken ongeveer 20 meisjes. [Verdachte] zei tegen mij dat ik er niet op moest rekenen dat ik binnenkort naar Hongarije terug mocht keren, omdat hij veel voor mij betaalde en dat zou hem niet lonen. Ik moest voor [verdachte] aan het werk hier in Alkmaar. Maar ik heb zelf geen geld gezien. Als ik geld verdiende dan werd dat door [verdachte] allemaal van mij afgepakt. Elke ochtend bracht [ betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) mij naar de Achterdam. Elke avond haalde [verdachte] mij dan weer op en hij pakte dan al het geld dat ik had verdiend van mij af. Ik heb zo ongeveer een week moeten werken zonder dat ik iets had verdiend. Toen was ik het zat. Ik besloot om niet langer meer te werken op die manier. Ik zorgde dat ik genoeg verdiende om de kamerhuur te betalen en dan nog 20 euro overhield. Ik betaalde die 20 euro dan 's avonds aan [verdachte]. Dat duurde drie dagen, zolang liet [verdachte] dat ook gebeuren. Daarna sloeg hij mij in elkaar. Toen wij uit de stad Alkmaar reden, sloeg hij met zijn vuist op mijn mond. Dat was in de auto. Daarna heeft hij enorm aan mijn haren getrokken en nog twee keer heeft hij mij in mijn gezicht geslagen met zijn vuist. Hij geloofde niet dat ik niet verdiende. Hij dacht dat ik het geld aan mijn Turkse vriend gaf of dat het verstopte. Toen ik in elkaar was geslagen, ben ik door [verdachte] naar het huis van een andere Turkse man gebracht. Ik hoefde daar niets te doen. Ik mocht alleen niet bellen. Ik mocht niet weg. Ik mocht helemaal niets. Ik werd zelfs begeleid naar de wc. Ik vluchtte weg van die Turkse man. Ik was toen drie dagen daar. Ik ben naar een Marokkaanse klant gevlucht. Na twee dagen bracht hij mij naar de Achterdam. Ik ben naar de politie gegaan. Dat was op 28 juni 2005."
3.3.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces". Dit formulier houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Benadeelde
Naam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Materiële schade € 1.800,- (zie toelichting)"
3.3.2. De aan dit voegingsformulier gehechte toelichting houdt, voor zover hier van belang, in:
"Materiële schade
Cliënte heeft haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden aan verdachte moeten afstaan. Ze heeft gedurende een maand 7 dagen per week 14 uur per dag gewerkt. Haar gemiddeld inkomen per dag bedroeg € 400,-.
Ze heeft voor verdachte gewerkt gedurende de periode van 26 mei 2005 tot 28 juni 2005. Dit is ruim 4 weken. Als we er voor het gemak van uitgaan dat een maand 4 weken heeft en dat cliënte 7 dagen per week werkte, dan komt dit neer op totaal 28 dagen. Cliënte heeft gedurende deze periode tenminste 28 maal € 400,- dat is € 11.200,- verdiend.
Als we er van uitgaan dat zij tenminste € 100,- per dag aan verdachte heeft afgestaan, dan komt dit neer op een bedrag van € 2.800,-.
Feitelijk heeft zij steeds al haar inkomen moeten afstaan.
Ik verzoek u aan cliënte een voorschot van € 2.800,- voor materiële schade toe te kennen.(..)"
3.3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2010 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
(..)
Subsidiair: Cliënt heeft [slachtoffer 2] slechts een kleine twee weken meegemaakt. De vordering van de benadeelde partij gaat uit van 28 dagen en slaat alleen om die reden al nergens op. Ik meen in mijn pleidooi te hebben aangetoond dat de verklaringen van [slachtoffer 2] niet alleen op haar rijke fantasie berusten maar dat ook ronduit meinedige verklaringen zijn afgelegd. Haar verklaringen stonden aan de basis van deze strafzaak en hebben ernstige schade toegebracht aan cliënt maar ook aan [getuige 1] die 6 maanden ten onrechte heeft vastgezeten."
3.4. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van materiële schade heeft onmiskenbaar uitsluitend betrekking op feit 1. Gelet op hetgeen namens de verdachte in dit opzicht ten aanzien van die vordering is aangevoerd en in het licht van de tot het bewijs van feit 1 gebezigde verklaring van [slachtoffer 2], had het Hof nader dienen te motiveren waarom het bij de berekening van de materiële schade (de afdracht van verdiensten van [slachtoffer 2] aan de verdachte) is uitgegaan van een periode van drie weken. De op de vordering van [slachtoffer 2] gegeven beslissing is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel is dus gegrond.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 20 september 2011.