Vgl. HR 22 februari 2011, LJN: BO5823.
HR (A-G), 12-04-2011, nr. 10/01925
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3787
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
10/01925
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BQ3787
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3787, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ3787
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7890
Conclusie 12‑04‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 17 maart 2010 verdachte wegens 1, 4, 5, 6 en 7 ‘mensenhandel, meermalen gepleegd’, 2. ‘verkrachting’, 3. ‘medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden’ en 8. ‘gewoontewitwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd. Het arrest bevat tevens enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest weergegeven.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 2] en [slachtoffer 2] heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen.
4.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2009 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De voorzitter stelt vast dat de getuigen [verbalisant 3] en [getuige 1]l ter terechtzitting zijn verschenen.
De getuigen [getuige 2] en [slachtoffer 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter maakt melding van een binnengekomen geschrift van [slachtoffer 2], gericht aan het hof d.d. 25 november 2009, inhoudende dat zij niet in staat is om in persoon ter terechtzitting van heden te verschijnen en dat tevens geen juridische vertegenwoordiger zal verschijnen.
De raadsvrouw van de verdachte voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik persisteer bij het verzoek tot het horen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] als getuigen. De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn zeer belastend voor cliënt. Bovendien zijn haar verklaringen tegenstrijdig en onbetrouwbaar.
Met betrekking tot de getuige [getuige 2] heb ik begrepen dat hij te ziek is om ter terechtzitting te verschijnen. Ik heb derhalve geen bezwaar tegen het horen van [getuige 2] bij hem thuis. [Getuige 2] is een paar dagen na de behandeling van de onderhavige zaak in eerste aanleg door verbalisanten thuis bezocht. De verdediging is destijds niet op de hoogte gesteld van hetgeen in dit informele gesprek met [getuige 2] is besproken. Pas nadat ik hierover had geklaagd, heb ik een aanvullend proces-verbaal ontvangen waarin dit verhoor is gerelateerd. Met betrekking tot dit aanvullende proces-verbaal heeft de verdediging tot op heden geen nadere vragen kunnen stellen. Graag wil ik [getuige 2] horen, zodat ik kan vragen wat er tijdens het informele bezoek met [getuige 2] is besproken.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
De getuige [getuige 2] is ernstig ziek. De raadsvrouw verwijst naar een verhoor van [getuige 2] dat heeft plaatsgevonden in het kader van de ontnemingsprocedure tegen de verdachte. Deze verklaring van [getuige 2] is ook in de strafzaak ingebracht. Er is niet geheimzinnig met zijn verklaring omgesprongen. [getuige 2] kan wellicht een en ander verklaren over de financiën van de verdachte. Over de feiten waar het vandaag om gaat, waaronder de vermoedelijke mensenhandel door de verdachte weet [getuige 2] niets. De verdachte heeft zelf immers ook verklaard dat [getuige 2] hieromtrent niets mocht weten, omdat zijn vader hier anders aan zou bezwijken. Mijns inziens kan derhalve, wat betreft de getuige [getuige 2], vandaag met de behandeling van de zaak worden doorgegaan.
Wat betreft de getuige [slachtoffer 2] wil ik het volgende opmerken. De afgelopen weken is alles in het werk gesteld om haar te kunnen horen. Het horen van een getuige door middel van een videoverhoor is in Nederland iets dat nog van de grond moet komen, laat staan dat dat in Hongarije reeds werkt. Voorts heb ik, met tussenkomst van [betrokkene 3], contact gehad met de politie te Pècs. Ik heb hen gevraagd om op adressen die van [slachtoffer 2] bekend zijn, langs te gaan. De politie is bij deze adressen langsgeweest, doch heeft geen contact met [slachtoffer 2] kunnen krijgen. Eergisteren is er wel contact geweest tussen [betrokkene 3] en [slachtoffer 2]. Uit dit gesprek is gebleken dat [slachtoffer 2] een zielig hoopje mens is, en wordt niet verwacht dat zij naar Nederland zal komen. [Slachtoffer 2] is eerder in Nederland gehoord door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging. Destijds was sprake van dezelfde problematiek. Uiteindelijk zijn toen een politieman en de moeder van [slachtoffer 2] met haar meegereisd om haar in Nederland te krijgen. Ook naar aanleiding van de brief van [slachtoffer 2] d.d. 25 november 2009, die zij met behulp van het consulaat heeft geschreven, heeft de politie ter plaatse getracht contact met haar te krijgen. Er is met andere woorden alles aan gedaan om [slachtoffer 2] naar Nederland te laten komen. De enige mogelijkheid is dat de rechter-commissaris of de raadsheer-commissaris naar Hongarije toegaat om [slachtoffer 2] ter plaatse te horen. Om dit te kunnen bewerkstelligen zou de zaak moeten worden aangehouden en een rechtshulpverzoek worden gedaan. Dit kan worden gerealiseerd, maar het duurt zeker vijf à zes maanden voordat alles is geregeld. Ondertussen wacht de zaak op berechting. Gelet op de redelijke termijn waarbinnen strafzaken moeten worden afgedaan, kunnen zaken niet oneindig worden aangehouden. [Slachtoffer 2] is meermalen gehoord, zowel in Nederland als in Hongarije. Daarbij is [slachtoffer 2] in Nederland gehoord door de rechter-commissaris in aanwezigheid van drie raadslieden. Op een bepaald moment houdt het mijns inziens op en moeten we overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak. Ik heb overigens nog contact gehad met mr. Koopsen, die namens [slachtoffer 2] optreedt. Ook zij geeft aan dat het contact met [slachtoffer 2] moeizaam verloopt.
Het hof trekt zich terug voor beraad.
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede dat het afziet van de hernieuwde oproeping van de getuige [getuige 2], omdat het van oordeel is dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal kunnen verschijnen. Op grond van de gegevens die het hof ter beschikking staan, zoals ook volgt uit de woorden van de raadsvrouw en de advocaat-generaal, moet worden geconcludeerd dat de gezondheid van de getuige het niet toelaat dat hij ter terechtzitting wordt gehoord. Het verzoek tot het horen van [getuige 2] bij hem thuis wordt door het hof aangemerkt als een verzoek tot een onderzoek door de rechter- of raadsheer-commissaris, als bedoeld in artikel 316 Sv. Dit verzoek wordt afgewezen, wegens gebrek aan noodzaak daartoe, op de door de advocaat-generaal verwoorde gronden.
Voorts ziet het hof af van de hernieuwde oproeping van de getuige [slachtoffer 2], omdat het van oordeel is dat het -gelet op het schrijven van [slachtoffer 2] d.d. 25 november 2009, inhoudende dat zij niet ter terechtzitting zal verschijnen -eveneens onaannemelijk is dat deze getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Met betrekking tot de ter terechtzitting aan de orde gekomen alternatieven voor een oproep ter zitting, overweegt het hof dat dit zou moeten worden gerealiseerd middels een opdracht als bedoeld in artikel 316 Sv. De noodzaak daartoe is echter niet gebleken. De getuige [slachtoffer 2] is zowel in Nederland als in Hongarije diverse malen gehoord.
[Slachtoffer 2] is daarbij in Nederland door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord, die in de gelegenheid is geweest haar te ondervragen. De stelling dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar moeten worden geacht, is in dat verband onvoldoende om die noodzaak aan te nemen.’
4.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2009 zijn de getuigen [getuige 2] en [slachtoffer 2], hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen. De raadsvrouwe van de verdachte heeft het verzoek tot het horen van de getuigen ter terechtzitting herhaald.
4.4.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 2] afgewezen, nu het, gelet op de gezondheid van de getuige, onaannemelijk is dat hij binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Aldus heeft het Hof ingevolge art. 288 lid 1 onder a in verbinding met art. 415 Sv de juiste maatstaf gehanteerd. In aanmerking genomen hetgeen door de Advocaat-Generaal en de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de gezondheid van voornoemde getuige is aangevoerd, is het oordeel niet onbegrijpelijk.
4.5.
Het Hof heeft het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [getuige 2] bij hem thuis verstaan als een verzoek als bedoeld in art. 316 Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is ingevolge art. 316 lid 1 Sv of de noodzaak daartoe is gebleken. Het Hof heeft het verzoek afgewezen wegens gebrek aan noodzaak en aldus de juiste maatstaf gehanteerd. Ter onderbouwing van zijn beslissing verwijst het Hof naar de door de Advocaat-Generaal verwoorde gronden, inhoudende dat [getuige 2] slechts zou kunnen verklaren over de financiën van de verdachte, doch niet over de mensenhandel nu verdachte zelf heeft verklaard dat de getuige hieromtrent niets mocht weten omdat laatstgenoemde hier anders aan zou bezwijken. In aanmerking genomen dat de door de Advocaat-Generaal genoemde gronden door de verdediging niet zijn betwist, is het oordeel van het Hof toereikend gemotiveerd.
4.6.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuige [slachtoffer 2] afgewezen, nu het, gelet op het schrijven van [slachtoffer 2], niet aannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Aldus heeft het Hof ingevolge art. 288 lid 1 in verbinding met art. 415 Sv de juiste maatstaf gehanteerd. Het oordeel is voorts niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat [slachtoffer 2] in een brief aan het Hof heeft laten weten dat zij niet in staat is om in persoon ter terechtzitting te verschijnen en voorts dat uit hetgeen de Advocaat-Generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat [slachtoffer 2], die in Hongarije verblijft, ‘een zielig hoopje mens is’ en dat niet wordt verwacht dat zij naar Nederland zal komen. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de redenen van [slachtoffer 2] voor haar niet-verschijnen zijn gelegen in haar beperkte financiële mogelijkheden, dat [slachtoffer 2] echter recht zou hebben op vergoeding van de reiskosten en dat 's Hofs afwijzing van het verzoek derhalve ontoereikend is gemotiveerd. Nu dit voor het eerst in cassatie wordt aangevoerd, behoefde de beslissing van het Hof in zoverre geen nadere motivering.
4.7.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuige [slachtoffer 2] door middel van een videoverhoor verstaan als een verzoek als bedoeld in art. 316 Sv. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft het bewuste verzoek afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de getuige zowel in Nederland als in Hongarije diverse malen is gehoord, dat de getuige in Nederland door de rechter-commissaris is gehoord in aanwezigheid van de verdediging, die in de gelegenheid is geweest haar te ondervragen, en dat de stelling dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar moeten worden geacht onvoldoende is om de noodzaak aan te nemen. Aldus heeft het Hof het verzoek aan de hand van het juiste criterium afgewezen. Het oordeel van het Hof is voorts niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat [slachtoffer 2] reeds eerder in aanwezigheid van de verdediging is gehoord en de door de verdediging opgegeven redenen voor het horen van de getuige niet zodanig klemmend waren dat daaruit de noodzaak tot het horen van [slachtoffer 2] kon worden afgeleid.
4.8.
Het middel behelst voorts de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2010 gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van voornoemde getuigen.
4.9.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2010 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder ‘Inleiding’, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Gelet op deze voorgeschiedenis kunt u zich voorstellen dat de verdediging zeer onaangenaam verrast was door de beslissing van Uw Hof dat van het horen van twee voor de verdediging zeer belangrijke getuigen kon worden afgezien. De verdediging heeft vanaf 13 mei 2009 moeten wachten op het horen van de getuigen. Getuige [slachtoffer 2] is weliswaar bij de R-C gehoord maar toen had cliënt nog een andere raadsman. Nadien zijn er zoveel vragen gerezen over de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen dat het Openbaar Ministerie van mening was dat het noodzakelijk was dat [slachtoffer 2] opnieuw zou worden gehoord op de zitting in hoger beroep (zie bijlage 2 brief A-G). Op de zitting van Uw Hof d.d. 12 oktober jl. is dat nogmaals bevestigd (zie bijlage 3 p–v zitting Gerechtshof d.d. 12 oktober2009) en vond ook Uw Hof het noodzakelijk dat [slachtoffer 2] op zitting zou worden gehoord nu het gaat om 3 zeer ernstige beschuldigingen. Het is bovendien de laatste mogelijkheid voor de verdediging om inhoudelijk op de feiten in te gaan. Het feit dat de A-G op de zitting d.d. 17 december jl. vrijspraak vroeg voorde verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] zegt wel iets over de betrouwbaarheid van [slachtoffer 2] maar laat onverlet dat het Openbaar Ministerie de mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] nog wel bewezen acht terwijl ook op dit punt aantoonbaar meinedige verklaringen zijn afgelegd. [slachtoffer 2] is betrokken bij 3 van de 8 feiten die cliënt ten laste worden gelegd. Daarnaast kleurt de zaak [slachtoffer 2] de strafzaak enorm. Door het niet horen van [slachtoffer 2] wordt de verdediging zwaar in haar belangen geschaad. De verdediging is dan ook van mening dat alleen van het horen van [slachtoffer 2] kan worden afgezien indien cliënt van alle drie de feiten die betrekking hebben op [slachtoffer 2] zou worden vrijgesproken.
Wat betreft het horen van [getuige 2]. Pas in hoger beroep bleek dat [getuige 2] was gehoord zonder dat zich van dat verhoor een proces-verbaal in het dossier bevond. Nadat het bewuste proces-verbaal aan het dossier was toegevoegd achtte de verdediging het noodzakelijk dat [getuige 2] zou worden gehoord. De verdediging heeft hem niet eerder kunnen horen omdat de verdediging pas in september 2009 de beschikking kreeg over het bewuste proces-verbaal. Het horen van [getuige 2] is niet alleen van belang voor de ontnemingszaak maar ook van belang voor de beschuldiging van witwassen (feit 8). Daarnaast vindt de verdediging het horen van [getuige 2] noodzakelijk omdat het Openbaar Ministerie eerder heeft verklaard dat de politie de vader van cliënt nooit heeft kunnen traceren. Cliënt heeft gedurende het voorarrest nooit toestemming gekregen om zijn 80-jarige vader te bezoeken die was opgenomen in het ziekenhuis na een beroerte en er in. het ziekenhuis nog een beroerte overheen kreeg. Het verzoek om toestemming om zijn vader te bezoeken in het ziekenhuis werd bot afgewezen, ik citeer uit de bewuste brief: ‘Bovendien heeft het parket Haarlem ernstige bezwaren tegen een tijdelijk verlaten (van de inrichting) van betrokkene. Mede vanwege het feit dat onvoldoende is gebleken van de relatie tussen betrokkene en de persoon bedoeld in de medische verklaring. Tijdens het onderzoek is de politie op zoek geweest naar de vader en heeft hem nooit kunnen traceren. Derhalve is een gemeentelijk uittreksel van het geboorteregister, met daarop de relaties van genoemde personen, zeer wenselijk. Zolang deze niet in ons bezit is kunnen we niets in behandeling nemen’. Cliënt moest dus bewijzen dat zijn vader zijn vader was terwijl [getuige 2] in het strafdossier de hele tijd als de vader van cliënt wordt aangemerkt en het dossier al zijn gegevens inclusief zijn adres: [a-straat 1] vermeldt. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien dat de politie wel degelijk met de vader van cliënt heeft gesproken, wat eerder keihard werd ontkend en dat de politie hem wel degelijk kon traceren. Door het niet horen van [getuige 2] wordt de verdediging zwaar in haar belangen geschaad.’
4.10.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2010 houdt voorts het volgende in:
‘De raadsvrouw van de verdachte voert aan, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van de getuigen wil ik erop wijzen dat ter terechtzitting van 20 juli 2009 het openbaar ministerie zelf van oordeel was dat het van belang was dat vier getuigen, waaronder [slachtoffer 2], opnieuw ter terechtzitting zouden worden gehoord. Op de pro forma zitting van 12 oktober 2009 werd dit door het openbaar ministerie bevestigd.
Ik heb niet alleen vrijspraak gevorderd ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 2], maar ook ten aanzien van de hem ten laste gelegde vrijheidsberoving van [slachtoffer 2].
Het enige dat de verdediging stelt is dat zij niet wettig en overtuigend bewezen acht waarvan de verdachte wordt beschuldigd. De verklaringen van [slachtoffer 2] kloppen niet.’
4.11.
Het Hof heeft het betoog van de raadsvrouwe kennelijk uitgelegd als een betwisting van de juistheid van de door het Hof gegeven afwijzende beslissing op het ter terechtzitting van 17 december 2009 gedane verzoek tot het horen van getuigen en niet als een uitdrukkelijk gedaan nieuw voorwaardelijk verzoek waarop, indien aan de voorwaarde zou zijn voldaan, een beslissing was vereist. Aldus heeft het Dat is gelet op de door de raadsvrouwe gebezigde bewoordingen niet onbegrijpelijk. In zoverre mist het middel dus feitelijke grondslag.1.
4.12.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het Hof niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft gereageerd op een door de verdediging ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de verklaringen van de getuige [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn en van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
5.2.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
- ‘1.
hij op tijdstippen gelegen inde periode van 26 mei 2005 tot en met 28 juni 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, en Alkmaar een ander, genaamd [slachtoffer 2], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die ander, en heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde, bestaande dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie hierin dat hij, verdachte,
- —
die [slachtoffer 2] heeft ondergebracht in een woning in IJmuiden (te weten een woning gelegen aan de [a-straat]) en
- —
die [slachtoffer 2] van die woning heeft overgebracht of over doen brengen naar de plaats waar die [slachtoffer 2] als prostituee ging werken en
- —
die [slachtoffer 2] na het verrichten van haar werkzaamheden als prostituee heeft teruggebracht of heeft doen terugbrengen naar die woning en
- —
daarbij telkens die [slachtoffer 2] verdiensten heeft afgenomen of heeft laten afgeven aan verdachte en
- —
papieren van die [slachtoffer 2] heeft afgepakt, zulks nadat verdachte had gehoord dat de Hongaarse politie die [slachtoffer 2] zocht en nadat die [slachtoffer 2] had gezegd dat ze naar huis, in elk geval, weg wilde en
- —
vervolgens die [slachtoffer 2] heeft overgebracht naar een andere woning en
- —
tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij te weinig verdiende en gevraagd of zij geld had verstopt en/of aan een ander had gegeven en
- —
daarbij die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht heelt gestompt en/of geslagen en aan het haar heeft getrokken en
- —
die [slachtoffer 2] heeft overbracht naar een woning in IJmuiden;
- 2.
hij in de periode van 4 juni 2005 tot en met 28 juni 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte die [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat hij verdachte, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] heeft geduwd en gehouden, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- —
de broek van die [slachtoffer 2] van haar lijf heeft getrokken en
- —
de onderbroek van die [slachtoffer 2] van haar lijf heeft gescheurd en
- —
die [slachtoffer 2] met haar rug op de tafel heeft gelegd en
- —
met één hand de handen van die [slachtoffer 2] op haar buik heeft gedrukt en gedrukt gehouden;
- 3.
hij in de periode van 4 juni 2005 tot en met 28 juni 2005 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander,opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet
- —
die [slachtoffer 2] in een auto van Alkmaar naar een woning gelegen aan de [b-straat] te IJmuiden gebracht en
- —
die [slachtoffer 2] opgesloten gehouden in die woning waarbij zijn mededader een telefoon buiten bereik van die [slachtoffer 2] heeft bewaard en die [slachtoffer 2] heeft bewaakt en bij voortduring in haar directe aanwezigheid is gebleven.’
5.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ken [slachtoffer 2], [betrokkene 4] en [slachtoffer 1]. Met [slachtoffer 1] en [betrokkene 4] heb ik een relatie gehad. Met [slachtoffer 2] heb ik enkel een seksrelatie gehad. Ik heb voor deze drie dames tevens onderdak verzorgd. Zo heb ik voor [slachtoffer 2] onderdak in meerdere woningen geregeld. Ik huurde de woning voor de vrouwen.
[Slachtoffer 2] heb ik leren kennen via een vriend van kennissen. Ik hoorde van hem dat twee dames in Alkmaar stonden zonder onderdak. Ik ben daarop naar Alkmaar gereden en ik heb daar de dames opgehaald. Ik heb vervolgens mijn vader gebeld en gevraagd of hij nog een kamer over had. Toen dit het geval bleek te zijn, heb ik de dames in de woning van mijn vader ondergebracht.
Als ik met de auto werd gecontroleerd, moest ik altijd mijn paspoort en rijbewijs laten zien. Vaak moesten de vrouwen die ik bij me had zich ook identificeren. Ik had [slachtoffer 2] een identiteitskaart gegeven en deze was ze kwijt geraakt. Ik heb haar proberen duidelijk te maken dat ik daar problemen mee zou krijgen. Ik heb aan haar (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) altijd een vergoeding gevraagd voor het feit dat ik haar naar haar werk bracht en haar daar ook weer ophaalde. [Betrokkene 2] bracht [slachtoffer 2] ook naar haar werk. Ik word pas om acht uur 's avonds wakker en ga dan werken. Overdag werk ik niet. Ik had daarom [betrokkene 2] gevraagd of ze [slachtoffer 2] naar het werk wilde brengen. Zij deed dit voor mij en had daarvoor tijd, omdat ze zwanger was. [Slachtoffer 2] ging 's morgens weg en kwam eerder van haar werk terug. [Betrokkene 2] vroeg aan [slachtoffer 2] geld voor de benzine. (…)
- 2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 november 2008.
Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven.
Ik word ook wel [verdachte] genoemd. Ik breng vrouwen naar hun werk en haal hen ook weer op. Tot deze vrouwen behoren [slachtoffer 2], [betrokkene 4] en [slachtoffer 1]. lk heb [slachtoffer 2] gehuisvest omdat zij geen woonruimte had. Eerst op de [a-straat] vervolgens op de [d-straat] en daarna op de [b-straat], allemaal in IJmuiden. In de auto op weg naar de woning van [getuige 1] hebben wij ruzie gemaakt. In de woning heb ik in het bijzijn van [getuige 1] op de tafel seks met [slachtoffer 2] gehad. [Slachtoffer 2] is hierna in de woning bij [getuige 1] gebleven. Ik kreeg de volgende dag een telefoontje van [getuige 1] dat zij zonder afscheid te nemen was vertrokken. (…)
- 3.
Een proces-verbaal van verhoor van 12 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 341 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 maart 2008 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
‘Bij zakelijke contacten zeg ik dat ik [verdachte] heet. Ik heb een rekening bij de ING bank in IJmuiden. Ik heb in Turkije 5 of 6 bankrekeningen. Een ervan is nog actief. Er staat Turks geld op, omgerekend ongeveer € 34.000. De euro's die op het adres [c-straat 1] zijn aangetroffen zijn van [betrokkene 4]. Zij werkt in de prostitutie. De buitenlandse valuta zijn van mij. Ik heb iets van € 12.000 van [betrokkene 4] gekregen. Ik heb ook weleens geld van [betrokkene 4] naar Hongarije gestuurd en naar Turkije. De bankrekening in Turkije staat niet op naam van [betrokkene 4]. Wij hebben de rekening op mijn naam gezet. Ik weet niet of [betrokkene 4] geld van die rekening kan opnemen.’
- 4.
(…)
- 5.
Een proces-verbaal van aangifte van 20 juli 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina's 495 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 juli 2005 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
‘Samen met [betrokkene 1] ben ik op donderdagochtend 26 mei 2005 om 8.00 uur in Nederland aangekomen. Ik was om 14.00 uur al aan het werk op de Achterdam. Ik woonde samen met [betrokkene 1] in een appartement in onderhuur. Dat was in Alkmaar. [Betrokkene 1] heeft op een gegeven moment gezegd dat zij naar Hongarije wilde reizen. Zij vertelde dat zij in Nederland een Hongaarse kennis had, die voor mij zou zorgen. Deze kennis bleek de tolk van [verdachte] (het hof begrijpt telkens: de verdachte) te zijn en [verdachte] bleek een pooier te zijn. [Verdachte] heeft mij van [betrokkene 1] gekocht. Voor [verdachte] werken ongeveer 20 meisjes. [Verdachte] zei tegen mij dat ik er niet op moest rekenen dat ik binnenkort naar Hongarije terug mocht keren, omdat hij veel voor mij betaalde en dat zou hem niet lonen. Ik moest voor [verdachte] aan het werk hier in Alkmaar. Maar ik heb zelf geen geld gezien. Als ik geld verdiende dan werd dat door [verdachte] allemaal van mij afgepakt. Elke ochtend bracht [betrokkene 2] (het hof begrijpt:[betrokkene 2]) mij naar de Achterdam. Elke avond haalde [verdachte] mij dan weer op en hij pakte dan al het geld dat ik had verdiend van mij af. Ik heb zo ongeveer een week moeten werken zonder dat ik iets had verdiend. Toen was ik het zat. Ik besloot om niet langer meer te werken op die manier. Ik zorgde dat ik genoeg verdiende om de kamerhuur te betalen en dan nog 20 euro overhield. Ik betaalde die 20 euro dan 's avonds aan [verdachte]. Dat duurde drie dagen, zolang liet [verdachte] dat ook gebeuren. Daarna sloeg hij mij in elkaar. Toen wij uit de stad Alkmaar reden, sloeg hij met zijn vuist op mijn mond. Dat was in de auto. Daarna heeft hij enorm aan mijn haren getrokken en nog twee keer heeft hij mij in mijn gezicht geslagen met zijn vuist. Hij geloofde niet dat ik niet verdiende. Hij dacht dat ik het geld aan mijn Turkse vriend gaf of dat het verstopte. Toen ik in elkaar was geslagen, ben ik door [verdachte] naar het huis van een andere Turkse man gebracht. Ik hoefde daar niets te doen. Ik mocht alleen niet bellen. Ik mocht niet weg. Ik mocht helemaal niets. Ik werd zelfs begeleid naar de wc. Ik vluchtte weg van die Turkse man. Ik was toen drie dagen daar.
Ik ben naar een Marokkaanse klant gevlucht. Na twee dagen bracht hij mij naar de Achterdam. Ik ben naar de politie gegaan. Dat was op 28 juni 2005.’
- 6.
Een geschrift van 15 januari 2008, opgemaakt in het kader van het rechtshulpverzoek van de officier van justitie te Haarlem aan de bevoegde autoriteiten in Hongarije. De vertaalde stukken opgemaakt ter uitvoering van het rechtshulpverzoek zijn opgenomen op doorgenummerde pagina's 125 e.v. Het geschrift van horen getuige [slachtoffer 2] is opgemaakt door de Hongaarse verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] in aanwezigheid van de Nederlandse opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina's 127 e.v.).
Dit geschrift houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 januari 2008 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
‘Toen ik bij [verdachte] kwam, woonde ik niet bij hem in. Ik woonde in een klein hokje, waar alleen een bed stond. Ik was hier helemaal alleen, ongeveer een week. Toen belde [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) naar [verdachte] dat mijn moeder mij door de politie liet zoeken. Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd dat ik naar huis wilde gaan. Hij antwoordde hierop dat ik eerst het geld moest terugverdienen dat hij voor mij aan [betrokkene 1] had betaald, waarna hij al mijn papieren afpakte. Vervolgens heeft [verdachte] mij naar een andere woning in dezelfde stad gebracht. Daar woonde nog een ander Hongaars meisje. In deze woning ben ik drie dagen geweest. Op de derde dag verdiende ik haast geen geld en toen kwam [verdachte] en vroeg om mijn inkomsten van die dag. Ik overhandigde hem het geld, maar hij vond het te weinig en beschuldigde mij ervan dat ik het geld verstopte of aan Orhan gaf. Ik ontkende het, maar hij geloofde mij niet en hij sleurde mij in zijn auto en sloeg mij. In de auto heeft [verdachte] met zijn vuist meerdere keren mijn gezicht geslagen en aan mijn haren getrokken. Daarna bracht [verdachte] mij met zijn auto in de stad waar ik woonde naar een Turkse man. Bij deze Turkse man heeft [verdachte] mij weer geslagen en daarna verkracht De Turkse man keek toe terwijl ik werd geslagen en verkracht. Dit was in juli 2005 (het hof begrijpt: juni 2005). Ik heb dat in mijn eerdere aangifte niet verteld, omdat ik zo snel mogelijk terug wilde naar Hongarije. Ik dacht toen dat ik langer in Nederland moest blijven en mijn terugkeer zou worden uitgesteld als ik dit verhaal zou vertellen. [Verdachte] heeft mij op de volgende manier verkracht. Hij heeft mijn pantalon van mijn lijf getrokken, mijn onderbroek van mijn lijf gescheurd en mij met mijn rug op de tafel gelegd. Hij schoof zijn broek omlaag en penetreerde mij. Ondertussen schreeuwde bij tegen mij, met zijn ene hand drukte hij mijn twee handen op mijn buik en met zijn andere hand sloeg hij meerdere keren in mijn gezicht. Toen [verdachte] klaar was, kleedde hij zich aan en ging weg. Hij liet mij bij de Turk achter. Ik ben een dag of 3–4 bij de Turk geweest. In de tijd dat ik bij de Turk was, zaten alle deuren naar buiten op slot. De Turk hield ook altijd zijn telefoon in zijn broekzak. Op de derde of vierde dag van mijn verblijf kreeg hij bezoek van zijn dochter. Toen de Turkse man zijn dochter naar huis wilde brengen, ben ik gevlucht.’
- 7.
Een proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina's 161 e.v. m.n. pagina's 164, 168,173–175).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belangen zakelijk weergegeven, als de op 22 februari 2008 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
‘Bij de Turk heeft [verdachte] mijn broek uitgetrokken. Hij heeft mijn onderbroek van mij afgescheurd en hij heeft mij op de tafel gelegd. Ik probeerde met te verzetten met mijn armen en benen. Hij sloeg me intussen met zijn vuisten trok aan mijn haren. [Verdachte] heeft zijn geslachtsdeel in mij gestoken. Tijdens de seksuele act greep hij mij bij mijn keel met één hand. Met de andere hand hield hij mijn handen op mijn buik nog vast.
De Turk heeft constant de telefoon bij zich gehouden en de deur op slot gehouden. Hij was de hele dag thuis. Hij bepaalde wat en wanneer ik moest eten. Hij bepaalde ook wanneer ik moest slapen. In de slaapkamer sliep hij samen met mij in een tweepersoonsbed.’
- 8.
Een proces-verbaal van 22 mei 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. l.K. van Acker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Haarlem (pagina's 1 tot en met 8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belangen zakelijk weergegeven, als de op 22 mei 2008 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
‘Nadat [verdachte] en ik op de eettafel in de woning van de Turkse man seks hebben gehad, is hij (het hof begrijpt: de verdachte) vertrokken. De Turk heeft toen de deur op slot gedaan. Ik ben daar drie nachten blijven slapen. Op een dag kwam de dochter van de Turk. Toen hij haar naar huis wilde brengen, moest ik mee. Ongeveer 15 minuten nadat wij buiten zijn gekomen, ben ik weggerend. Mijn handtas is in de woning van de Turk achtergebleven. Die Turkse man zorgde ervoor dat ik de woning niet verliet. Ik heb 's nachts geprobeerd of ik de deur open kon krijgen. In de drie dagen dat ik opgesloten heb gezeten in de woning van de Turk, heb ik elke dag gecontroleerd of de deur nog op slot zat. Het balkon was niet op slot. Ik durfde niet van de eerste verdieping naar beneden te springen.’
- 9.
De verklaring van de getuige [getuige 1]l, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Het incident van juli 2005 (het hof begrijpt: juni 2005) kan ik mij vrij goed herinneren. Mijn woning betreft een 3-kamerappartement.
Toen [getuige 2] met [slachtoffer 2] bij mij langskwam, heeft [slachtoffer 2] zich aan mij voorgesteld.
Op het moment dat [getuige 2] en [slachtoffer 2] seks op de tafel hadden, zat ik op de bank. De bank staat 2,5 à 3 meter af van de betreffende tafel. Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] met [verdachte] mee naar de tafel is gelopen. Ik heb niet gezien hoe [slachtoffer 2] op de tafel is beland. Op het moment dat ik van de bank naar de keuken liep, zag ik dat [verdachte] en [slachtoffer 2] seks hadden. Het zag er ongemakkelijk uit. Het was geen gemakkelijke houding waarin zij seks hadden.
[Verdachte] heeft aan mij gevraagd of [slachtoffer 2] een tijdje bij mij kon verblijven. Mijn stiefdochter is, toen [slachtoffer 2] bij mij verbleef, bij mij langsgekomen. Mijn stiefdochter heeft niet bij mij gelogeerd [slachtoffer 2] sliep bij mij in bed. [Slachtoffer 2] is weggegaan zonder iets te zeggen en zonder dat ze een woon-of verblijfplaats had. [Slachtoffer 2] had haar tas bij mij achtergelaten. Op het moment dat [slachtoffer 2] was weggelopen, heb ik samen met [betrokkene 5], een vriend van mij, met de auto gekeken of ik [slachtoffer 2] ergens zag. Mijn telefoon heb ik altijd aan mijn riem zitten.
- 10.
De verklaring van de getuige [verbalisant 3], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover hiervan belangen zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer 2] gesproken bij het informatieve gesprek op 28 juni 2005 en bij haar aangifte op 20juli 2005. Bij een aangifte wordt om legitimatie gevraagd. Ik denk dat ze zich bij de aangifte heeft gelegitimeerd met een kopie van een identiteitskaart, later had zij een kopie van haar paspoort. Ik ben met haar naar de ambassade in Den Haag gereden voor een nieuw paspoort.’
5.4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer in het verkorte arrest als volgt samengevat en verworpen:
‘Bewijsverweer
De raadsvrouw van verdachte heeft —zakelijk— het volgende betoogd.
De verklaringen van [slachtoffer 2] (hierna te noemen [slachtoffer 2]) kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt omdat die verklaringen onbetrouwbaar zijn. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de eerste drie ten laste gelegde feiten.
Immers, [slachtoffer 2] heeft op 28 juni 2005 een gesprek gehad met de politie en heeft op 20 juli 2005 aangifte gedaan van mensenhandel, waarbij zij niet heeft verklaard over de als feit 2 tenlastegelegde verkrachting. Hiervan heeft zij pas op 26 februari 2008 aangifte gedaan. Reeds hierdoor is de aangifte van verkrachting niet geloofwaardig.
Ook de op 20 juli 2005 gedane aangifte is niet geloofwaardig. [slachtoffer 2] heeft toen verklaard dat zij als gevolg van mishandeling door de verdachte letsel in haar gezicht had opgelopen, maar uit het dossier en uit de verklaring van de getuige [verbalisant 3] ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat sprake was van enig letsel.
Ook heeft [slachtoffer 2] na de aangifte van 20 juli 2005 slechts de woning in de [b-straat] in IJmuiden kunnen aanwijzen waar zij van haar vrijheid zou zijn beroofd, maar niet de woning van de vader van de verdachte in de [a-straat] in IJmuiden noch een andere woning waar zij heeft verbleven.
Ook zijn er tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer 2], onder meer over de omvang van haar inkomsten en het aandeel dat de verdachte volgens [slachtoffer 2] daarvan opeiste.
Het hof oordeelt als volgt.
[Slachtoffer 2] heeft in haar verklaringen hij de politie en (tot tweemaal toe) bij de rechter-commissaris consistent verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij de mensenhandel, over de vrijheidsberoving en over het feit dat de verdachte haar heeft verkracht.
[Slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met [betrokkene 1] naar Nederland is gekomen om in de prostitutie te werken en over welke rol de verdachte daarin heeft gespeeld, waaronder dat hij voor haar onderdak regelde en zorgde voor vervoer naar en van haar werkadres in Alkmaar.
De verdachte heeft haar verklaring op die onderdelen ook bevestigd, maar alleen weersproken dat hij meer van haar verdiensten opstreek dan de kosten van vervoer.
Op dit onderdeel hecht het hof echter geloof aan de verklaring van [slachtoffer 2], mede ook in het licht van de verklaringen van [betrokkene 4] en [slachtoffer 1], die in een vergelijkbare positie als [slachtoffer 2] verkeerden en eveneens (een deel van) hun verdiensten aan de verdachte afdroegen, Ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving vindt de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steun in de verklaring van de getuige [getuige 1], onder meer inhoudend dat de verdachte [slachtoffer 2] bij hem heeft gebracht en achtergelaten, dat [slachtoffer 2] bij hem in bed sliep, terwijl een andere slaapkamer beschikbaar was, en dat hij, [getuige 1], nadat zij er vandoor was gegaan, een zoekaktie heeft georganiseerd. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet het hof in deze zoekactie, die er kennelijk op was gericht [slachtoffer 2] te vinden en terug te brengen naar de betreffende woning, een ondersteuning voorde verklaring van [slachtoffer 2] dat zij onvrijwillig in de betreffende woning verbleef.
[Getuige 1] heeft als getuige bevestigd dat in zijn aanwezigheid de verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer 2] op de tafel in zijn woonkamer en dat dat er ongemakkelijk uitzag. Het hof ziet hierin, gegeven de omstandigheden waaronder [slachtoffer 2] in de woning van [getuige 1] was beland, voldoende ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer 2], —zakelijk— inhoudend dat deze seks door geweld of andere feitelijkheden is afgedwongen.
Daaraan doet niet af dat [slachtoffer 2] in 2005 wel aangifte heeftgedaan van mensenhandel en wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar niet tevens van verkrachting.
De verklaring van [slachtoffer 2] daarover, dat zij vreesde dat haar terugkeer naar Hongarije mogelijk door het doen van zo'n aangifte vertraagd zou worden, is niet onaannemelijk. In dat verband wordt in aanmerking genomen dat het heel wel mogelijk is dat voor [slachtoffer 2] die als prostituee en slachtoffer van mensenhandel bij voortduring in de omstandigheid verkeerde dat zij ‘onvrijwillig’ seksueel contact met mannen had, de vrijheidsberoving en het feit dat zij gedwongen werd (een deel van) haar inkomsten af te staan aan de verdachte op dat moment op de voorgrond heeft gestaan.
Evenmin ziet het hof in het feit dat [slachtoffer 2] — die nog maar zeer korte tijd in Nederland verbleef en weinig bewegingsvrijheid had — een woning in IJmuiden niet direct kon aanwijzen, reden om haar verklaringen onbetrouwbaar te achten.
Dat tenslotte door de politie en de getuige [getuige 1] geen letsel is waargenomen bij [slachtoffer 2] doet evenmin af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen, nu — nog daargelaten dat de politie in 2005 niet op letsel opmerkzaam was gemaakt — dat niet uitsluit dat er letsel was dat niet is waargenomen of niet kon worden waargenomen.
Dit alles overziend acht het hof de voor het bewijs gebezigde onderdelen van de verklaringen van [slachtoffer 2] betrouwbaar en bruikbaar voor bet bewijs.
Het verweer wordt verworpen.’
5.5.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof niet heeft gereageerd op het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2], faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
5.6.
Het Hof heeft in het bestreden arrest uitvoerig gemotiveerd dat en waarom het de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuige [slachtoffer 2] betrouwbaar achtte. Daarbij heeft het Hof, anders dan in de toelichting op het middel wordt gesuggereerd, niet overwogen dat de verklaringen van [slachtoffer 2] in hun geheel consistent waren, maar dat [slachtoffer 2] consistent heeft verklaard over d
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2011