Mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, heeft bij faxbericht van 18 mei 2011, waarin hij heeft verklaard dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd om beroep in cassatie in te stellen, een schriftelijke volmacht verleend aan een griffiemedewerker van het gerechtshof te Arnhem om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het hof van 11 februari 2011 in de zaak van de verdachte. Vervolgens heeft [betrokkene], medewerker van de griffie bij het hof, op 18 mei 2011 op de griffie van het hof namens de verdachte cassatieberoep ingesteld.
HR, 25-06-2013, nr. 11/02386
ECLI:NL:HR:2013:8
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-06-2013
- Zaaknummer
11/02386
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:8, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:5
ECLI:NL:PHR:2013:5, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:8
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0289
Uitspraak 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Art. 416.2 Sv. Het Hof heeft mede op de grond dat verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, verdachte ex art. 416.2 Sv n-o verklaard in het h.b. De inhoud van de aan de cassatieschriftuur gehechte kopieën biedt evenwel grond voor het ernstige vermoeden dat namens verdachte een schriftuur houdende grieven is ingediend. Op grond hiervan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur wel is ingediend.
Partij(en)
25 juni 2013
Strafkamer
nr. 11/02386
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2011, nummer 21/003378-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het Hof van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2011 houdt het volgende in:
"De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
is niet verschenen.
De voorzitter deelt mede dat de raadsman mr A.J.M. Bommer per fax, gedateerd 11 februari 2011, heeft laten weten dat hij niet ter terechtzitting zal verschijnen, nu hij geen contact meer heeft met zijn cliënte en niet uitdrukkelijk gemachtigd is om het woord ter verdediging te voeren.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worde voortgegaan.
De advocaat-generaal vordert dat verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
(...)
De voorzitter spreekt het arrest uit:
De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, ingediend. Ook heeft zij niet ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Daarom zal verdachte, gelet op artikel 416 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3.
In het middel wordt gesteld dat namens de verdachte binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Arnhem van 29 september 2010 door haar raadsman een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 410 Sv is ingediend bij de Rechtbank Arnhem. Ter staving van deze stelling zijn aan de cassatieschriftuur kopieën gehecht van:
(i) een schrijven van 13 oktober 2010 van mr. A.J.M. Bommer, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank Arnhem. Dit schrijven houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Hierbij deel ik u de grieven mee.
Verdachte is het niet eens met de onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij acht een voorwaardelijke gevangenisstraf meer passend.
In ieder geval is de opgelegde gevangenisstraf te zwaar.
Tenslotte is ten onrechte een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegekend."
(ii) een "verzend controle rapport" waaruit kan worden afgeleid dat het onder (i) bedoelde schrijven op 13 oktober 2010 om 21.42 uur per fax is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van de Rechtbank Arnhem;
(iii) een journaaloverzicht van het faxapparaat van het kantoor van de raadsman waaruit kan worden afgeleid dat op 13 oktober 2010 om 21.42 uur een faxbericht is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van de Rechtbank Arnhem met als "result" de vermelding: "OK".
2.4.
Het Hof heeft mede op de grond dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De inhoud van de onder 2.3 genoemde stukken biedt evenwel grond voor het ernstige vermoeden dat namens de verdachte een schriftuur houdende grieven is ingediend. Op grond hiervan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur wel is ingediend.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 juni 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Art. 416.2 Sv. Het Hof heeft mede op de grond dat verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, verdachte ex art. 416.2 Sv n-o verklaard in het h.b. De inhoud van de aan de cassatieschriftuur gehechte kopieën biedt evenwel grond voor het ernstige vermoeden dat namens verdachte een schriftuur houdende grieven is ingediend. Op grond hiervan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur wel is ingediend.
Nr. 11/02386 Zitting: 23 april 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 11 februari 2011 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Arnhem van 29 september 2010, waarbij de verdachte wegens “diefstal” op tegenspraak is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en waarbij de politierechter voorts de vordering van de benadeelde partij deels heeft toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting heeft opgelegd, een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2. Namens de verdachte heeft een medewerker van de griffie bij het hof beroep in cassatie ingesteld1.en heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte art. 416, tweede lid, Sv heeft toegepast, nu het hof ten onrechte heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven heeft ingediend.
4. De politierechter in de rechtbank te Arnhem heeft de verdachte bij vonnis van 29 september 2010 op tegenspraak veroordeeld.2.Op 29 september heeft mr. Bommer namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij faxbericht van 11 februari 2011, gericht aan de voorzitter van het hof, heeft mr. Bommer medegedeeld dat hij niet op de terechtzitting in hoger beroep zal verschijnen, omdat hij geen contact met de verdachte heeft kunnen krijgen en hij niet uitdrukkelijk is gemachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren, en dat de verdachte zelf volgens hem evenmin ter terechtzitting in hoger beroep zal verschijnen, nu zij Nederland inmiddels zou zijn uitgezet en zou zijn teruggekeerd naar Mongolië. Op de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2011 (van het gerechtshof te Arnhem) zijn de verdachte en haar raadsman niet verschenen, waarna het hof op vordering van de advocaat-generaal verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte. Ten slotte heeft het hof bij arrest van diezelfde datum de verdachte gelet op art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, nu de verdachte niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven heeft ingediend, de verdachte evenmin op de terechtzitting in hoger beroep mondeling haar bezwaren tegen het vonnis van de politierechter heeft opgegeven en het hof ambtshalve geen redenen heeft gezien voor een inhoudelijke behandeling van de zaak.3.
5. Aan de cassatieschriftuur zijn de volgende stukken gehecht:
(i) Een afschrift van een schrijven van 13 oktober 2010 van mr. Bommer, gericht aan de strafgriffie van de rechtbank te Arnhem, betreffende “mededeling grieven tegen vonnis politierechter Arnhem dd 29-09-2010” onder vermelding van het parketnummer in eerste aanleg van de strafzaak tegen de verdachte (05/119659-10). Dit als appelschriftuur aan te merken schrijven houdt in dat de opgelegde gevangenisstraf te zwaar is, nu de verdachte het niet eens is met de onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zij een voorwaardelijke gevangenisstraf meer passend acht, en dat ten onrechte een schadevergoeding aan de benadeelde partij is toegekend.
(ii) Een “verzend controle rapport” waaruit kan worden afgeleid dat dit schrijven op 13 oktober 2010 om 21:42 uur per fax is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van de rechtbank te Arnhem (026-3592600).
(iii) Een afschrift van een schrijven van 13 oktober 2010 van mr. Bommer, gericht aan de strafsector van het gerechtshof te Arnhem, onder vermelding van het parketnummer in hoger beroep van de strafzaak tegen de verdachte (21/003378-10). Deze brief betreft een begeleidend schrijven behorende bij de toezending van een afschrift van de “grievenschriftuur” die de raadsman per fax aan de strafgriffie van de rechtbank te Arnhem heeft verzonden.
(iv) Een “verzend controle rapport” waaruit kan worden afgeleid dat dit schrijven op 13 oktober 2010 om 21:47 uur per fax is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van het gerechtshof te Arnhem (026-3592300).
(v) Een “journaal” van 15 oktober 2010, kennelijk afkomstig van het faxapparaat van het advocatenkantoor van mr. Bommer, waaruit blijkt dat op 13 oktober om 21:42 uur een faxbericht is verzonden naar het faxnummer van de strafgriffie van de rechtbank te Arnhem en op diezelfde datum om 21:47 uur een faxbericht is verzonden naar de strafgriffie van het gerechtshof te Arnhem.
6. De aan de cassatieschriftuur gehechte stukken bevinden zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Bij de cassatieschriftuur zijn niet overgelegd brieven van de griffier van de rechtbank en de griffier van het hof waarin de ontvangst van de hiervoor onder 5 sub (i) en (iii) genoemde schriftuur houdende grieven is bevestigd. Dergelijke ontvangstbevestigingen bevinden zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de appelschriftuur van de raadsman van de verdachte niet aanwezig was in het dossier dat het hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep. De inhoud van het - hiervoor onder 5 sub (ii) weergegeven - “verzend controle rapport” en de inhoud van het - hiervoor onder 5 sub (v) weergegeven - “journaal” bieden echter voldoende grond voor het ernstige vermoeden dat die appelschriftuur met daarin de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter wel namens de verdachte overeenkomstig art. 410, eerste lid, Sv binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de rechtbank is ingediend en ook op die griffie is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.4.Gelet hierop is de overweging van het hof dat de verdachte niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur houdende grieven heeft ingediend, niet begrijpelijk. Aldus heeft het hof ten onrechte de verdachte gelet op art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.5.
7. Het middel slaagt.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
De verdachte is niet ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2010 verschenen maar haar raadsman (mr. Bommer) wel. Hoewel het proces-verbaal van die terechtzitting niet expliciet vermeldt dat de raadsman is gemachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren, was dat kennelijk wel het geval. Het proces-verbaal vermeldt immers niet dat op vordering van de officier van justitie verstek is verleend tegen de verdachte, terwijl de losse (doorgehaalde) aantekening mondeling vonnis zoals bedoeld in art. 378a Sv de aanduiding “tegenspraak” vermeldt. Bovendien is de raadsman in de gelegenheid gesteld meer verweren te voeren dan alleen het geven van een toelichting op de afwezigheid van de verdachte (door de raadsman gedaan) en het verzoeken om aanhouding (niet gedaan). Voorts bevindt zich bij de stukken een stelbrief van de raadsman voor de eerste aanleg en heeft hij op de dag van de zitting en de uitspraak in eerste aanleg namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het arrest vermeldt enkel de ongemotiveerde beslissing dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep, terwijl de motivering van deze beslissing is weergegeven in een apart proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2011 betreffende het uitspreken van het arrest door de voorzitter (dit proces-verbaal is gehecht aan het proces-verbaal waarin het verloop van de terechtzitting is weergegeven; p. 2).
De veertien-dagentermijn voor het indienen van een appelschriftuur is geëindigd op woensdag 13 oktober 2010, nu namens de verdachte op 29 september 2010 hoger beroep is ingesteld. Derhalve is de appelschriftuur tijdig en bij de juiste instantie ingediend, nu deze op 13 oktober 2010 om 21:42 uur per fax is verzonden naar de strafgriffie van de rechtbank.
Zie HR 29 mei 2012, LJN BW6660 en HR 12 oktober 2010, LJN BN4306. Vgl. jurisprudentie betreffende het niet naleven van art. 51 Sv waarin de Hoge Raad op grond van aan de schriftuur gehechte stukken tot vernietiging komt: HR 19 maart 2013, LJN BZ3924, rov. 3, HR 8 maart 2011, LJN BO6743, HR 16 juni 2009, LJN BI1375 en HR 22 juni 2004, LJN AO8811, rov. 4.