Einde inhoudsopgave
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Artikel 21 [Procedure kinderrechter]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1988
- Bronpublicatie:
10-09-1986, Stb. 1986, 464 (uitgifte: 25-09-1986, kamerstukken: 18129 )
- Inwerkingtreding
01-01-1988
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-10-1987, Stb. 1987, 448 (uitgifte: 01-01-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
1.
De in artikel 18 bedoelde vordering wordt, indien de veroordeelde op dat tijdstip de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, bij de kinderrechter aanhangig gemaakt, tenzij naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie en de kinderrechter
- a.
de zaak niet van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ten aanzien van de beoordeling van de strafbaarheid van het feit of van de veroordeelde naar Nederlands recht, of
- b.
door de rechtbank een vrijheidsstraf dient te worden opgelegd waarvan het alsnog in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte de duur van zes maanden overschrijdt.
Maakt de officier van justitie zijn vordering bij de meervoudige kamer aanhangig, dan neemt de kinderrechter aan het onderzoek ter terechtzitting deel.
2.
De kinderrechter is bevoegd ingevolge deze wet vrijheidsstraf van meer dan zes maanden op te leggen, mits het in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf de duur van zes maanden niet overschrijdt.
3.
Indien de kinderrechter oordeelt dat de zaak door een meervoudige kamer van de rechtbank moet worden behandeld, verwijst hij de zaak daar heen. De zaak wordt alsdan op de bestaande vordering door de meervoudige kamer verder behandeld. De kinderrechter neemt aan het onderzoek ter terechtzitting deel.