Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/184
184 Praktische beslissingen
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS451039:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Hof Amsterdam 8 december 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AV3092.
Van Nispen 2014 (T&C Rv), art. 190, aant. 1.
Vóór de wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 2002 luidde de laatste zin van het toenmalige art. 216 lid 1 Rv (1988) (nu art. 188 Rv): “Een rechterlijk college benoemt één zijner leden tot commissaris voor wie het verhoor zal worden gehouden”. De opname van een algemene bepaling betreffende de verwijzing van een zaak door de meervoudige naar een enkelvoudige kamer, maakte deze zin overbodig. PG Herziening Rv 2002, p. 368.
Rb. Amsterdam 11 september 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0539.
De rechter moet een aantal praktische beslissingen nemen. Ten eerste bepaalt hij waar en wanneer het voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden (art. 189 jo. 166 lid 2 Rv). Een beslissing op een verzoek om het voorlopig getuigenverhoor op een andere dag of ander uur te houden, is een beslissing op een verzoek in de zin van art. 189 jo. 169 Rv, waartegen geen hogere voorziening openstaat. Doorbreking van het appelverbod is niet mogelijk, omdat het bepalen van een datum waarop wel de getuigen, maar – blijkens hun verhinderdata – niet steeds de partijen en/of hun advocaten aanwezig kunnen zijn, niet in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Het vragen van verhinderdata gebeurt slechts om, zo veel als de goede procesorde het toelaat, rekening te houden met verhinderdata.1
Ten tweede bepaalt hij de dag waarop de verzoeker uiterlijk een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen (art. 188 lid 1 Rv). De verzoeker moet zijn wederpartij dus op de hoogte stellen van (het verzoekschrift en) de beschikking. Hij kan dit doen per aangetekende brief of per deurwaardersexploot (art. 190 lid 1 Rv). Doorgaans zal de wederpartij beschikken over het verzoekschrift als de rechter besluit tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Hij heeft het verzoekschrift immers van de griffier ontvangen bij de oproeping voor de behandeling van het verzoekschrift (art. 189 jo. 279 lid 2 Rv). Dat is anders als de wederpartij nog niet bekend was op het moment van de behandeling van het verzoek. Volgens Van Nispen is aannemelijk dat partijen in onderling overleg kunnen afzien van de toezending van (het verzoekschrift en) de beschikking.2
Ten derde kan de rechter bepalen dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn (art. 189 jo. 167 Rv). Zonder het bevel persoonlijk aanwezig te zijn, kunnen partijen ervoor kiezen zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat in advocaatzaken of een gemachtigde in kantonzaken. De wet geeft geen passende sanctie op het niet nakomen van de verplichting om in persoon te verschijnen.3 Als de verzoeker het bevel in persoon aanwezig te zijn niet naleeft, dan zijn naar mijn mening het niet aanhouden of het niet houden van het getuigenverhoor passende sancties. De wederpartij mag sowieso wegblijven in verband met de bewijskracht van getuigenverklaringen in een voorlopig getuigenverhoor indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest (zie art. 192 Rv en par. 5.14). Als de wederpartij, ondanks een bevel daartoe, niet in persoon verschijnt, maar zich wel laat vertegenwoordigen, kan het niet houden van een tegengetuigenverhoor een passende sanctie zijn.
Ten vierde zal een meervoudige kamer de zaak doorgaans verwijzen naar een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris (art. 15 lid 4 en 16 lid 5 Rv).4 Deze rechter-commissaris of raadsheer-commissaris wordt belast met het houden van de getuigenverhoren.
Ten slotte kan de rechtbank, op de gronden genoemd in art. 27 lid 1 Rv, bevelen dat het getuigenverhoor geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren moet worden gehouden. Zo achtte de rechtbank Amsterdam een behandeling achter gesloten deuren gerechtvaardigd voor zover (vertrouwelijke) financiële en bedrijfsgegevens aan de orde kwamen, aangezien partijen voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat hun belangen ernstig zouden worden geschaad als deze gegevens openbaar zouden worden.5