ABRvS, 06-12-2017, nr. 201608189/2/R3
ECLI:NL:RVS:2017:3369
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-12-2017
- Zaaknummer
201608189/2/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:3369, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑12‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 06‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Bij tussenuitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1230, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van overweging 5 de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van 26 september 2016, waarbij het bestemmingsplan "Roelofarendsveen-Zuid" is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
201608189/2/R3.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
appellant,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1230, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van overweging 5 de daar omschreven gebreken in het besluit van de raad van 26 september 2016, waarbij het bestemmingsplan "Roelofarendsveen-Zuid" is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft de raad medegedeeld dat hij naar aanleiding van de tussenuitspraak op 3 juli 2017 het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld.
[appellant A] en [appellant B] en [appellant C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad gereageerd op de zienswijze van [appellant A]. Voorts zijn [appellant A] en [appellant] in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en hebben zij een reactie ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is onder 4.2 overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hij niet heeft beoogd de aanduiding "opslag" toe te kennen aan de schuur van [appellant A] op het perceel aan het [locatie 1] te Roelofarendsveen, maar uitsluitend heeft beoogd te regelen dat de opslag van bollen, bloemen en planten ter plaatse van de schuur op het perceel aan het [locatie 2] is toegestaan. Nu het plan op dit punt anders is vastgesteld dan de raad heeft beoogd, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Voorts is onder 4.3 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het als zodanig bestemmen van het gebruik van de schuur op het perceel aan het [locatie 2] in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat niet is gebleken dat bij de voorbereiding van het plan een akoestisch onderzoek is verricht.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak de onder 4.2 en 4.3 omschreven gebreken in het besluit van 26 september 2016 te herstellen. De raad diende daartoe alsnog te onderzoeken of, en zo ja, toereikend te motiveren dat het als zodanig bestemmen van het gebruik van de schuur op het perceel aan het [locatie 2] in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en daarbij voor de schuur op het perceel aan het [locatie 2] te voorzien in de aanduiding "opslag" zodat het ter plaatse aanwezige gebruik ook als zodanig wordt bestemd, dan wel een ander besluit te nemen.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 3 juli 2017 het bestemmingsplan "Roelofarendsveen-Zuid" gewijzigd vastgesteld door aan een deel van de woonbestemming op het perceel [locatie 2] te Roelofarendsveen de aanduiding "opslag" toe te kennen, waardoor ter plaatse van de bestaande schuur de (gekoelde) opslag van bollen, bloemen en planten, zulks met inachtname van het bepaalde in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), planologisch is toegestaan.
4. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Het besluit van 3 juli 2017 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van geschil.
5. [appellant A] heeft naar aanleiding van het besluit van 3 juli 2017 een zienswijze naar voren gebracht. Hij kan zich blijkens zijn zienswijze en nadere reactie niet met het gewijzigde bestemmingsplan verenigen.
6. [appellant A] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "opslag" is toegekend aan het perceel aan het [locatie 2] te Roelofarendsveen. Hij stelt ondanks de getroffen geluidisolerende maatregelen geluidsoverlast te ondervinden van de koelmotoren in de tuin van [appellant] die de koelcel in de schuur koelen. Hij voert aan dat niet is onderbouwd dat het als zodanig bestemmen van het bestaande gebruik van de schuur in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij stelt dat het akoestisch rapport geen ruimtelijke onderbouwing is. Volgens hem is voor het mogen veroorzaken van geluidsoverlast, hoewel blijkens het akoestisch rapport na een correctie theoretisch aan de toetswaarde zou worden voldaan, geen goede ruimtelijke onderbouwing gegeven. In dit verband voert [appellant A] aan dat [appellant] is geïnformeerd wanneer de geluidmetingen zouden plaatsvinden. Volgens hem is op 26 mei 2017 nog een geluidmeting verricht en blijkt uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 19 juni 2017 dat de toetswaarde bij die meting ruim werd overschreden. Voorts voert [appellant A] aan dat in het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad staat dat sprake is van een geluidreducerende omkasting rond de koelmotoren in de schuur, terwijl de koelmotoren niet in de schuur maar buiten de schuur staan.
6.1. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen is niet in geschil dat het huidige bedrijfsmatige gebruik van de schuur op het perceel aan het [locatie 2] te Roelofarendsveen onder het overgangsrecht van het vorige plan "Braassemerland" viel. De Afdeling stelt vast dat de raad thans door op de verbeelding de aanduiding "opslag" toe te kennen aan de schuur op het perceel aan het [locatie 2], de (gekoelde) opslag van bollen, bloemen en planten als zodanig heeft bestemd. De raad heeft gemotiveerd met verwijzing naar het rapport "Rapportage geluidmetingen [appellant B] [locatie 2], Roelofarendsveen" van de Omgevingsdienst West-Holland van 16 mei 2017 waarom volgens hem het als zodanig bestemmen van het bestaande gebruik van de schuur niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A]. In dit rapport is vermeld dat er op 16 mei 2017 ter plaatse van de achtergevel van de woning aan het [locatie 1] geluidmetingen zijn uitgevoerd teneinde het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,Lt als gevolg van de koelinstallatie op het perceel aan het [locatie 2] te bepalen. Uit dit rapport blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,Lt inclusief meetnauwkeurigheid 35 dB(A) bedraagt in de nachtperiode. In het rapport is gelet hierop geconcludeerd dat uit de meting op 16 mei 2017 is gebleken dat de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit genoemde geluidnorm van 35 dB(A) niet wordt overschreden. Dat [appellant] ervan op de hoogte was wanneer de geluidmetingen zouden plaatsvinden, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat de geluidmetingen niet correct zijn uitgevoerd.
Voor zover [appellant A] wijst op de op 26 mei 2017 uitgevoerde geluidmetingen blijkt uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 19 juli 2017, betreffende het afzien van het invorderen van een dwangsom wegens het overschrijden van de geluidnorm door [appellant], dat op 26 mei 2017 de geluidnorm voor de nachtperiode met ten minste 4 dB(A) werd overschreden. In dit besluit staat echter ook, zoals de raad terecht heeft gesteld, dat de koelinstallatie ten tijde van die geluidmetingen niet naar behoren functioneerde en dat na uitgevoerde werkzaamheden aan de koelinstallatie op 17 juni 2017 wederom geluidmetingen hebben plaatsgevonden waaruit blijkt dat aan de geluidnorm wordt voldaan.
Wat betreft het betoog van [appellant A] dat in het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad ten onrechte staat dat sprake is van een geluidreducerende omkasting rond de koelmotoren in de schuur nu de koelmotoren buiten de schuur staan, overweegt de Afdeling dat dit niet maakt dat het akoestisch rapport onjuist is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het rapport blijkt dat is uitgegaan van de bestaande situatie waarbij de twee koelmotoren in de tuin van [appellant] staan.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het als zodanig bestemmen van het huidige gebruik van de schuur op het perceel aan het [locatie 2] te Roelofarendsveen, te weten voor de (gekoelde) opslag van bollen, bloemen en planten, vanuit akoestisch oogpunt geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A] teweegbrengt en dat deze situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.
7. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep van [appellant A] tegen het besluit van de raad van 26 september 2016 gegrond. Het besluit van 26 september 2016 dient wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd voor zover de aanduiding "opslag" is toegekend ter plaatse van de schuur van [appellant A] op het perceel aan het [locatie 1] te Roelofarendsveen en niet is toegekend aan de schuur op het perceel aan het [locatie 2] te Roelofarendsveen.
8. Gelet op het voorgaande kan in het aangevoerde geen grond worden gevonden voor de conclusie dat de raad niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen zoals hij bij het besluit van 3 juli 2017 heeft gedaan. Het beroep van [appellant A] tegen dit besluit is derhalve ongegrond.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 26 september 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Roelofarendsveen-Zuid" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 26 september 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Roelofarendsveen-Zuid" voor zover de aanduiding "opslag" is toegekend ter plaatse van de schuur van [appellant A] op het perceel aan het [locatie 1] te Roelofarendsveen en niet is toegekend aan de schuur op het perceel aan het [locatie 2] te Roelofarendsveen;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 3 juli 2017 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Roelofarendsveen-Zuid" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kaag en Braassem tot vergoeding van bij [appellant A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellant A] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Michiels w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
625.