V-N 2019/52.24.9
Toch immateriëleschadevergoeding bij gering financieel belang en ‘no cure no pay’
HR 04-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1510
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 oktober 2019
- Zaaknummer
18/05336
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht / Proceskostenvergoeding
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1510, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑10‑2019
- Wetingang
Essentie
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden getuigt het oordeel van de rechtbank van een onjuiste rechtsopvatting. In de beroepsfase is de redelijke termijn met afgerond dertien maanden overschreden, zodat de heer X recht heeft op een immateriëleschadevergoeding van € 1500. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Samenvatting
X maakt bezwaar tegen de voldoening van BPM op eigen aangifte. Bij uitspraak op bezwaar wordt de BPM verminderd tot € 2.430. Op de zitting wordt een compromis gesloten, waardoor de BPM-heffing verder wordt verminderd tot € 2.275. In geschil is thans alleen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.