Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/20.2.1
20.2.1 Dwangsomveroordeling in afzonderlijke veroordeling
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS373192:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 1 oktober 1982, NJ 1983, 614 (X/Y), m.nt. Heemskerk; Pres. Rb. Leeuwarden 20 december 1996, KG 1997, 136; Pres. Rb. Arnhem 15 december 1994, KG 1994, 727; Zie voor wat betreft de oude regeling bijvoorbeeld Pres. Amsterdam 14 januari 1946, NJ 1946, 684; anders: Ballon 1980a, nr. 50.
Antwerpen 23 mei 2000, RW 2000-01, 883; zie ook Rb. Mechelen 26 juni 1996, RW 1996-97,1140; Rb. Mechelen 21 oktober 1993, TBBR 1995, 263; Rb. Luik 14 februari 1991, JLMB 1991, 974. In de Belgische literatuur wordt deze opvatting verdedigd door Moreau-Margrève 1982, p. 63-64; Déom 1991; Storme 1991, p. 337; Grandhenry 1993; M. Storme 1999, p. 18; Laenens 1999, p. 2930; Wagner 2003, p. 78-81; anders: Van Compernollel992, p. 29; Ballon 1980a, nr. 50en 51; Lindemaa 1991, nr. 3-5; Malengreau 1981, nr. 13; Pouleau 1987, nr. 6. De tegengestelde opvatting komt men ook in de Belgische rechtspraak tegen: Voorz. Rb. Namen 31 juli 1996, JT 1997, 101; Brussel 7 maart 1988, JT 1988, 360; Voorz. Rb. Brussel 22 maart 1993, RRD 1995, 77; Antwerpen 23 februari 1995, AJT 1994-95, 574.
In verband hiermee bepaalde de Memorie van Antwoord ad 3.11.5 NBW (Part. Gesch. Boek 3, p. 307) dat een tweede identieke hoofdveroordeling waaraan een dwangsomveroordeling zou worden verbonden wel mogelijk was. Anders: Van Nispen (Onrechtmatige daad) (oud), nr. 242.
M. Storme 1983, p. 126.
Zie NJ 1969, 296; zie voorts Kantonrechter Haarlem 16 juni 1944, NJ 1946, 355, Van Opstall 1961, p. 21.
Bij een tweetal kwesties van procesrechtelijke aard sta ik in het kader van de behandeling van het accessoir karakter van de dwangsomveroordeling wel afzonderlijk stil. Allereerst is dat de vraag of het accessoir karakter van de dwangsomveroordeling eraan in de weg staat dat de dwangsomveroordeling in een latere procedure aan een eerder uitgesproken hoofdveroordeling wordt verbonden. De Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting lijkt dit uit te sluiten, getuige de volgende passage:
Anderzijds moet de dwangsom worden beschouwd als een veroordeling welke afhankelijk is van de hoofdveroordeling, zodat de hoofdveroordeling en de veroordeling tot betaling van een dwangsom in een en dezelfde uitspraak moeten worden vervat.'
Naar het oordeel van de Hoge Raad staat het accessoir karakter van de dwangsom-veroordeling er echter niet aan in de weg dat de dwangsomveroordeling in een afzonderlijk geding wordt uitgesproken, ten aanzien van een veroordeling die in een eerdere rechterlijke uitspraak is gegeven.1 Ook in de Belgische rechtspraak is veelvuldig aangenomen dat een dwangsomveroordeling in een afzonderlijk geding kan worden uitgesproken.2 Deze opvatting verdient mijns inziens bijval. In verband met het accessoir karakter van de dwangsom is slechts vereist dat met de dwangsomveroordeling beoogd wordt een prestatie af te dwingen waartoe een rechterlijke uitspraak verplicht; aan deze laatste rechterlijke uitspraak is de dwangsomveroordeling accessoir. Strikt genomen lijkt de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting deze visie echter niet te ondersteunen.3 Uit de opmerking van M. Storme, dat bij de voorbereidende bespreking van de Eenvormige Wet (waaraan hij deelnam) is aanvaard dat de rechter in een later vonnis een voorafgaande uitspraak van een dwangsom voorziet,4 kan echter wellicht worden afgeleid dat de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting anders moet worden geïnterpreteerd.
In het stadium waarin de dwangsomveroordeling wordt opgelegd, zullen zich voor het overige met betrekking tot het vereiste van verbondenheid aan een hoofdveroordeling niet snel problemen voordoen: op dat moment is het onzelfstandige karakter van de dwangsomveroordeling evident. Wel moet gerealiseerd worden dat uit de vordering van eiser niet alleen duidelijk moet zijn welke prestatie moet worden afgedwongen, maar dat daarin ook uitdrukkelijk een veroordeling tot die prestatie moet worden gevraagd, wil een dwangsomveroordeling mogelijk zijn. Zo oordeelde de Amsterdamse kantonrechter bijvoorbeeld in zijn vonnis van 25 oktober 1968 dat niet gevorderd kon worden betaling van een dwangsom wegens het overtreden van een concurrentiebeding, zonder dat eerst werd gevorderd een veroordeling tot nakoming van dat beding zelf.5