Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
5.4.1 Financiële zekerheid
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
In afdeling 8.3 van dit besluit zijn regels opgenomen over het stellen van financiële zekerheid. Uit artikel 14, zevende lid, van de Dienstenrichtlijn (2006/123/EG)1. volgt dat een verplichting tot het stellen van financiële zekerheid niet mag inhouden dat deze moet worden gesteld bij een dienstverlener of een instelling die is gevestigd in Nederland. In dit besluit is niet een dergelijke verplichting opgenomen om de financiële zekerheid te regelen bij een instelling die is gevestigd in Nederland. Er wordt dus niet in strijd gehandeld met de genoemde bepaling uit de richtlijn. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het bevoegd gezag het in de richtlijn opgenomen verbod in acht neemt en bij het stellen van financiële zekerheid niet in strijd zal handelen met onderhavige bepaling.
De regels in afdeling 8.3 van dit besluit komen in plaats van artikel 6.20, eerste lid, onder a, van de Waterwet en artikel 3, derde lid, onder f, van de Ontgrondingenwet. In het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet wordt geregeld dat de Ontgrondingenwet en de betreffende bepaling uit de Waterwet komt te vervallen.
Via de Invoeringswet Omgevingswet is voorgesteld om de grondslag van artikel 13.5, eerste lid, van de wet aan te vullen door een grondslag op te nemen dat het bevoegd gezag in bepaalde gevallen verplicht is om aan een omgevingsvergunning een voorschrift te verbinden over financiële zekerheidstelling. Gebleken is dat, in verband met implementatie van Europese regelgeving en omzetting van regelingen over financiële zekerheid in het omgevingsstelsel, een dergelijke bepaling nodig is. Voor zover een verplichte financiële zekerheidstelling voortkomt uit Europese regelgeving gaat het om de Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG 1999, L 182) en de richtlijn winningsafval in combinatie met een beschikking van de Europese Commissie van 20 april 2009 inzake technische richtsnoeren voor het stellen van financiële zekerheid overeenkomstig richtlijn 2006/21/EG (winningsafval). Beoogd is om via het Invoeringsbesluit Omgevingswet de gevallen aan te wijzen waarvoor een verplichte zekerheidstelling geldt. Voor de gevallen die naar verwachting zullen worden aangewezen wordt verwezen naar paragraaf 4.5.2.1 van deze toelichting.
Verder is voorgesteld om artikel 13.5, tweede lid, van de wet via de Invoeringswet Omgevingswet en artikel 8.7 van dit besluit via het Invoeringsbesluit Omgevingswet te verbreden, zodat niet alleen bij het intrekken maar ook bij het opstellen van een vergunningsvoorschrift over financiële zekerheid rekening wordt gehouden met de afwegingscriteria uit dit artikel.
Voetnoten
Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006, blz. 36–68).