NJB 2010, 328
HR, 29-01-2010, nr. 08/01825
HR 29-01-2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1998
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 januari 2010
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, E.J. Numann, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-Van Kan en W.F. Groos
- Zaaknummer
08/01825
- Conclusie
A‑G mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BK1998
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BK1998, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑01‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BK1998, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2009
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑04‑2008
- Wetingang
Sr art. 1; Sr art. 70 lid 1; Sr art. 76; Sr art. 76a lid 1; Sr art. 326; Sr art. 326 (oud)
Essentie
Executieverjaring in strafzaken. HR:
‘Bij de beantwoording van de vraag of het recht tot uitvoering van een straf of maatregel door verjaring is vervallen, moet worden uitgegaan van de regeling zoals die gold ten tijde van de aanvang van de tenuitvoerlegging, tenzij uit de wet anders volgt.’
Partij(en)
De Staat der Nederlanden, (Centraal Justitieel Incasso Bureau), adv. mr. D. Stoutjesdijk,
tegen
de veroordeelde, adv. mr. R.A.J. Verploegh.
Uitspraak
Feiten en procesverloop
Bij vonnis van 8 juni 1998 is de veroordeelde ter zake van (poging tot) oplichting, meermalen gepleegd, tot straf veroordeeld. Tevens is hem een schadevergoedingsmaatregel van ƒ 99 000 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.